In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 mei 2024, is het bezwaarschrift van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift richtte zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris om de verdachte niet aanwezig te laten zijn bij de getuigenverhoren. De rechtbank overweegt dat artikel 182, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een verdachte een bezwaarschrift kan indienen indien de rechter-commissaris weigert om de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten. De rechtbank stelt vast dat de weigering van de rechter-commissaris om de verdachte aanwezig te laten zijn bij de getuigenverhoren niet valt onder het begrip 'onderzoekshandeling' zoals bedoeld in de wet. De rechtbank concludeert dat de beslissing van de rechter-commissaris niet betrekking heeft op een onderzoekshandeling, maar op de wijze waarop deze wordt uitgevoerd. Hierdoor is het bezwaarschrift niet vatbaar voor bezwaar en verklaart de rechtbank het bezwaarschrift niet-ontvankelijk.
De rechtbank benadrukt dat de procedure in haar geheel moet voldoen aan het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De vraag of het ondervragingsrecht van de raadsvrouw voldoende is gerespecteerd, kan in een latere fase aan de orde komen. De beslissing is genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter, mr. O.Y. Ifzaren, en de rechters mr. S. Sicking-Sluis en mr. M.E. Bartels aanwezig waren, met R.L.L. Snepvangers als griffier.