ECLI:NL:RBOBR:2024:2195

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
82-067790-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen door een vastgoedondernemer

Op 24 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1960 en woonachtig in Nederland, was betrokken bij een constructie waarbij valse facturen werden opgemaakt door het bedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Deze facturen waren bedoeld om onterecht geld te ontvangen en belasting te ontduiken. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege vermeende vormverzuimen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie bevoegd was om de zaak te vervolgen. De verdachte had gedurende een periode van zeven jaar een complexe constructie opgezet die zich ook buiten Nederland manifesteerde, waarbij hij andere personen bij zijn frauduleuze handelingen betrok. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de Nederlandse Belastingdienst voor miljoenen euro's had benadeeld en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 82.067790. [verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.067790.22
Datum uitspraak: 24 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1960] ,
wonende te [adres]
.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2024,26 april 2024 en 14 mei 2024. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 november 2022. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 april 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
[bedrijf 1] , verder te noemen " [bedrijf 1] ", op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 juni 2006 tot en met 20 mei 2011, althans van de maand juni 2006 tot en met de maand mei 2011 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland en/of in Cyprus, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen (telkens) tien, althans een of meer factu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [bedrijf 1] , (respectievelijk) voorzien van de/het factuurnummer(s) DW/2006/011 en/of DW/2006/012 en/of DW/2006/013 en/of DW/2006/014 en/of DW/2006/016 en/of DW/2007/019 en/of DW/2008/001 en/of DW/2008/002 en/of DW/2009/001 en/of DW/2011/001 (DOC-329/DOC-329A, DOC-257, DOC-330/DOC-330A, DOC-354/DOC-354A, DOC-348/DOC-348A, DOC-070, DOC-013, DOC-012, DOC-143, DOC-145), zijnde die factu(u)r(en) voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken, althans vervalsen, (telkens) met het oogmerk om voormelde factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, hebbende [bedrijf 1] en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar, (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die factu(u)r(en) voornoemd een (of meer) bedrag(en) gefactureerd en/of vermeld en/of doen en/of laten factureren en/of doen en/of laten vermelden, (telkens) terzake (aan de gefactureerde(n) in rekening gebrachte) courtage en/of provisie in verband met advisering en/of onderzoek
en/of bemiddeling en/of provisie, (telkens) betrekking hebbend op (de verkoop van) (het) in die factu(u)r(en) vermelde object(en), zulks terwijl die advisering en/of dat onderzoek en/of die bemiddeling voornoemd in werkelijkheid (telkens) niet waren/was verricht door [bedrijf 1]
, althans niet door [bedrijf 1] waren/was verricht tegen de/het op die factu(u)r(en) vermelde bedrag(en) en/of die gefactureerde(n) die/dat op die factu(ur(en) vermelde bedrag(en) aan courtage(s) en/of provisie (telkens) in werkelijkheid (geheel of ten dele) niet waren/was verschuldigd aan [bedrijf 1] , hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 juni 2006 tot en met 20 mei 2011, al thans van de maand j uni 2006 tot en met de maand mei 2011 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland en/of in Cyprus, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) tien, althans een of meer factu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [bedrijf 1] , verder te noemen " [bedrijf 1] ", (respectievelijk) voorzien van de/het factuurnummer(s) DW/2006/011 en/of DW/2006/012 en/of DW/2006/013 en/of DW/2006/014 en/of DW/2006/016 en/of DW/2007/019 en/of DW/2008/001 en/of DW/2008/002 en/of DW/2009/001 en/of DW/2011/001 (DOC-329/DOC-329A, DOC-257, DOC-330/DOC-330A, DOC-354/DOC-354A, DOC-348/DOC-348A, DOC-070, DOC-013, DOC-012, DOC-143, DOC-145), zijnde die factu(u)r(en) voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken, althans vervalsen, (telkens) met het oogmerk om voormelde factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar, (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die factu(u)r(en) voornoemd een (of meer) bedrag(en) gefactureerd en/of vermeld en/of doen en/of laten factureren en/of doen en/of laten vermelden, (telkens) terzake (aan de gefactureerde(n) in rekening gebrachte) courtage en/of provisie in verband met advisering en/of onderzoek en/of bemiddeling en/of provisie, (telkens) betrekking hebbend op (de verkoop van) (het) in die factu(u)r(en) vermelde object(en), zulks terwijl die advisering en/of dat onderzoek en/of die bemiddeling voornoemd in werkelijkheid (telkens) niet waren/was verricht door [bedrijf 1] , althans niet door [bedrijf 1] waren/was verricht tegen de/het op die factu(u)r(en) vermelde bedrag(en) en/of die gefactureerde(n) die/dat op die factu(ur(en) vermelde bedrag(en) aan courtage(s) en/of provisie (telkens) in werkelijkheid (geheel of ten dele) niet waren/was verschuldigd aan [bedrijf 1] ;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 juni 2013, althans in of omstreeks de periode vanaf de maand januari 2008 tot en met de maand juni 2013 in de gemeente(n) Maastricht en/of Roermond en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over de/het jaren/jaar 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2011 (DOC-001 tot en met DOC-004 en DOC-006) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingediende aangifte(n) Inkomstenbelasting/ Premie Volksverzekeringen over genoemd(e) jaren/jaar (telkens) -zakelijk weergegeven-
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2006 in de rubriek, (onder meer) bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot EURO 104.867,- en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets en/of in de rebruek (odner meer) bestemd voor het aangeven van voordeel uit aanmerklijk belang nihil en/of niets opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of in de rubriek, bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot EURO 78.270,- en/of een inkomen box 2 groot EURO 0,- opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2007 in de rubriek, (onder meer) bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot EURO 96.990,- en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets en/of in de rubrike (onder meer) bestemd voor het aangeven van voordeel uit aanmerkelijk belang nihil en/of niets opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of in de rubriek, bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot EURO 69.060,- en/of een inkomen box 2 van nihil opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2008 in de rubriek, (onder meer) bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot EURO 96.592,- en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets en/of in de rubriek(onder meer) bestemd voor het aangeven van voordeel uit aanmerkelijk belang nihil en/of niets opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of in de rubriek, bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot EURO 165.921,- en/of een inkomen box 2 van nihil opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2009 in de rubriek, (onder meer) bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot EURO 96.553,- en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van voordeel uit aanmerkelijk belang nihil en/of niets opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of in de rubriek, bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot EURO 133.863,- en/of een inkomen box 2 van nihil opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2011 in de rubriek, (onder meer) bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot EURO 121.888,- en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van voordeel uit aanmerkelijk belang nihil en/of niets opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden en/of in de rubriek, bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot EURO 225.878,- en/of een inkomen box 2 van nihil opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden,
in elk geval (telkens)
= in de rubriek, (onder meer) bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, (telkens) een te laag, althans onjuist bedrag aan salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking opgegeven, althans doen of laten opgeven en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden (telkens) niets opgegeven, althans doen of laten opgeven en/of in de rubriek (onder meer) bestemd voor het aangeven van voordeel uit aanmerkelijk belang (telkens) nihil en/of niets opgegeven althans doen of laten opgeven en/of
= in de rubriek, bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, (telkens) een te laag, althans onjuist verzamelinkomen opgegeven, althans doen of laten opgeven, in elk geval (telkens) een te laag, althans onjuist belastbaar inkomen opgegeven, althans doen of laten opgeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[bedrijf 1] , verder te noemen " [bedrijf 1] ", op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 mei 2013 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Cyprus, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten (een) bedrag(en) aan geld, (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, danwel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren, en/of dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den) en/of (een) voorwerp(en), te weten (een) bedrag(en) aan geld, (telkens) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten (een) bedrag(en) aan geld, (telkens) gebruik heeft gemaakt, hebbende [bedrijf 1] en/of (een of meer van)haar mededader(s) toen aldaar (telkens) - zakelijk weergegeven -
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 6.079.451,= of daaromtrent, in elk geval (telkens) (een) bedrag(en) aan geld, ontvangen en/of voorhanden gehouden als gevolg van (een) overboeking(en) op de bankrekening met [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] (overzicht pagina 000087 proces-verbaal), (welk(e) bedrag(en) aan geld (telkens) betrekking had(den) op (een) ogenschijnlijk legale betaling(en) aan [bedrijf 1] van (een) ten name van [bedrijf 1] verzonden factu(u)r(en) terzake zogenaamde courtage en/of provisie voor voorgewende advisering en/of onderzoek en/of bemiddeling en/of provisie in verband met de verkoop van (het) in die factu(u)r(en) vermelde object(en) en/of
= zes, althans een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 290.364,32 of daaromtrent, althans groot EURO 290.000,- of daaromtrent, in elk geval (telkens) (een) bedrag(en) aan geld overgeboekt, althans (telkens) doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de [bankrekening van verdachte 1] ten name van hem verdachte (overzicht pagina 000090/000091 proces-verbaal), (telkens) terzake [naam 1] en/of [naam 2] en/of
= een bedrag aan geld groot EURO 500.000,00 of daaromtrent, in elk geval een bedrag aan geld overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de [bankrekening van verdachte 2] ten name van hem, verdachte (DOC-072/223) onder vermelding van 'loan' en/of
= een bedrag aan geld groot EURO 400.000,00 of daaromtrent, in elk geval een bedrag aan geld overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekeningnummer van verdachte 3] ten name van hem, verdachte (DOC-033/198) onder vermelding van ' [naam 3] ' en/of
= twee, althans een bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 746.138,89 of daaromtrent, althans groot EURO 745.000,00 of daaromtrent, in elk geval (telkens) (een) bedrag(en) aan geld overgeboekt, althans (telkens) doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van persoon] ten name van [persoon] (DOC-181, DOC-254, DOC-255),(telkens) zonder omschrijving of mededeling,
terwijl [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, van het plegen van welk(e) vorenomschreven misdrijf/misdrijven [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) een gewoonte hebben/heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 mei 2013 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland en/of in Cyprus, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp (en), te weten (een) bedrag(en) aan geld, (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, danwel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren, en/of dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den) en/of (een) voorwerp(en), te weten (een) bedrag(en) aan geld, (telkens) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp (en), te weten (een) bedrag(en) aan geld, (telkens) gebruik heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) - zakelijk weergegeven -
= een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 6.079.451,= of daaromtrent, in elk geval (telkens) (een) bedrag(en) aan geld, ontvangen en/of voorhanden gehouden als gevolg van (een) overboeking(en) op de bankrekening met [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] (verder te noemen [bedrijf 1] ) (overzicht pagina 000087 proces-verbaal), (welk(e) bedrag(en) aan geld (telkens) betrekking had(den) op (een) ogenschijnlijk legale betaling(en) aan [bedrijf 1] van (een) ten name van [bedrijf 1] verzonden factu(u)r(en) terzake zogenaamde courtage en/of provisie voor voorgewende advisering en/of onderzoek en/of bemiddeling en/of provisie in verband met de verkoop van (het) in die factu(u)r(en) vermelde object(en)) en/of
= zes, althans een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 290.364,32 of daaromtrent, althans groot EURO 290.000,- of daaromtrent, in elk geval (telkens) (een) bedrag(en) aan geld overgeboekt, althans (telkens) doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van verdachte 1] ten name van hem verdachte (overzicht pagina 000090/000091 proces-verbaal), (telkens) terzake [naam 1] en/of [naam 2] en/of
= een bedrag aan geld groot EURO 500.000,00 of daaromtrent, in elk geval een bedrag aan geld overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van verdachte 2] ten name van hem, verdachte (DOC-072/223) onder vermelding van 'loan' en/of
= een bedrag aan geld groot EURO 400.000,00 of daaromtrent, in elk geval een bedrag aan geld overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekeningnummer van verdachte 3] ten name van hem, verdachte (DOC-033/198) onder vermelding van ' [naam 3] ' en/of
= twee, althans een bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 746.138,89 of daaromtrent, althans groot EURO 745.000,00 of daaromtrent, in elk geval (telkens) (een) bedrag(en) aan geld overgeboekt, althans (telkens) doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van persoon] ten name van [persoon] (DOC-181, DOC-254, DOC-255), (telkens) zonder omschrijving of mededeling,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, van het plegen van welk(e) vorenomschreven misdrijf/misdrijven verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte hebben/heeft gemaakt.

De formele voorvragen.


de geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

de bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Op de in de pleitnota genoemde gronden, kort gezegd bestaande uit het nalaten tijdig de cautie aan verdachte te geven en hem te wijzen op het recht op rechtsbijstand, misbruik van bevoegdheden en schending van de geheimhoudingsverplichting door het Openbaar Ministerie, heeft de verdediging de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, omdat er sprake zou zijn van meerdere onherstelbare vormverzuimen, waardoor het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. In ambtshandeling AMB-001 [1] is, onder meer zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd.
“De Belastingdienst heeft in maart 2013 een verzoek om wederzijdse bijstand van de Duitse fiscus ontvangen. Bij dit verzoek zat een factuur van 21 juli 2008 met daarop een bedrag van € 450.000,-- afkomstig van [bedrijf 2] [2] gevestigd in Cyprus en gericht aan [bedrijf 3] , gevestigd in Duitsland met omschrijving "Provision netto". Volgens het verzoek heeft [bedrijf 3] . op 16 juni 2008 een pand in Rödental, Duitsland verkocht en is [bedrijf 2] hiervoor ingeschakeld als makelaar. Volgens de Duitse autoriteiten is [bedrijf 2] een domicilievennootschap die zelf geen prestaties kan verrichten. Volgens informatie van de betrokkenen heeft [verdachte] [= verdachte] het bedrag van € 450.000,-- ontvangen en bestaat de verdenking dat geen belasting is betaald over dat bedrag. De Duitse fiscus vraagt middels het verzoek om wederzijdse bijstand aan de Belastingdienst in Nederland of de betaling aan [bedrijf 2] van € 450.000,-- als inkomsten zijn opgenomen.
Het verzoek om wederzijdse bijstand uit Duitsland en de bespreking van die verdenking met [verdachte] in mei 2013 riepen vragen op bij de controlemedewerkers. Er ontstond behoefte om van gedachten te wisselen met de Duitse fiscus. Op 12 en 13 november 2013 hebben daartoe besprekingen plaatsgevonden tussen de Nederlandse en de Duitse fiscus. Op 27 en 28 mei 2014 heeft de multilaterale controle met Duitsland plaatsgevonden. Tijdens deze controle werd duidelijk dat het van de Duitse fiscus ontvangen signaal vermoedelijk geen incident is.
Naar aanleiding van de bespreking met [verdachte] in mei 2013 en de vragen die deze bespreking opriep bij de controlemedewerkers heeft de Belastingdienst op 1 april 2015 en op 20 oktober 2015 een vijftal verzoeken om wederzijdse bijstand verstuurd naar Cyprus met als doel meer informatie te krijgen over [bedrijf 2] , [bedrijf 4] en de relatie tussen die rechtspersonen en [verdachte] . Uit het verzoek om wederzijdse bijstand van de Duitse fiscus aan Nederland en uit de door de Duitsers ontvangen informatie uit Cyprus komt, mede in onderlinge samenhang en verband bezien, naar voren dat [verdachte] de ultimate beneficial owner is van [bedrijf 2] en dat [verdachte] vermoedelijk een constructie heeft opgezet met valse facturen en een valse overeenkomst waarmee hij een schijnwerkelijkheid heeft gecreëerd en een bedrag van minimaal € 3.900.000,-- buiten het zicht van de Nederlandse Belastingdienst heeft gebracht zonder daarover belasting te betalen. Op 10 december 2015 is het strafrechtelijk onderzoek geaccepteerd in de Stuur- en weegploeg door het Functioneel Parket, de FIOD en het Bestuur van de Belastingdienst.”
Op 18 november 2020 heeft de rechter-commissaris in deze rechtbank een beschikking gegeven op een verzoek van de verdediging ingevolge artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering tot het verrichten van onderzoekshandelingen. In die beslissing heeft de rechter-commissaris onder meer het volgende overwogen:
“Zoals volgt uit de conceptdagvaarding van 04 december 2019 wordt de verdachte verdacht van drie feiten. Kort gezegd komt de verdenking neer op:
1) Valsheid in geschrift ten aanzien van de facturen van het bedrijf [bedrijf 1] and [bedrijf 2] . ( [bedrijf 2] ) door daarin ten onrechte makelaarscourtage te vermelden;
2) Het onjuist doen van belastingaangiften door daarin geen melding te maken van de ontvangen factuurbedragen; en
3) Witwassen ten aanzien van de ontvangen factuurbedragen.
A. De onrechtmatigheid van het vooronderzoek
Zoals uiteengezet in de beschikking van 14 mei 2020 heeft de verdediging verzoeken ingediend tot het horen van getuigen en verzoeken ingediend tot het voegen van al dan niet reeds bestaande stukken/informatie. De verzoeken van de verdediging zijn gebaseerd op de stelling dat er sprake lijkt te zijn van onrechtmatigheden in het vooronderzoek en daarmee dat er sprake is c.q. kan zijn van vormverzuimen ex artikel 359a Sv, welke verzuimen zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Dit vooronderzoek valt volgens de verdediging onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Daarbij speelt een rol dat er van meet af aan sturing is geweest op de FIOD door het openbaar ministerie, aldus de raadslieden.
De rechter-commissaris overweegt het volgende. De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het (strafrechtelijk) onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Gelet op artikel 132 Sv betreft het opsporingsonderzoek een onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Deze omlijning van het begrip 'vormverzuimen' sluit aan bij de afbakening van het gezag van het openbaar ministerie over de opsporing. Voor overheidsactiviteiten die niet onder de opsporing vallen, is het openbaar ministerie niet verantwoordelijk. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Het strafrechtelijk voorbereidend onderzoek is aangevangen op het moment dat de verdachte in hoedanigheid van verdachte is gehoord. Met de officier van justitie is de rechter-commissaris eens dat het vooronderzoek als uitgevoerd door de FIOD niet valt onder het opsporingsonderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv juncto artikel 132 Sv. De stelling van de verdediging dat dit wel zou moeten, omdat het onderzoek door de FIOD 'gestuurd' zou zijn door het openbaar ministerie, wordt niet gevolgd. De verdediging heeft deze stelling niet, althans onvoldoende, onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden.
Zoals de officier van justitie heeft aangevoerd is bewijsuitsluiting wegens een vormverzuim begaan buiten het kader van het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek niet geheel uitgesloten. Deze ruimte is echter beperkt. Het gaat daarbij onder meer om gevallen waarin bewust gekozen is voor opsporingsbevoegdheden buiten toepassing te laten teneinde de strafvorderlijke waarborgen te omzeilen en gevallen waarin door de aanwending van niet strafvorderlijk toezicht of controlebevoegdheden de aan de verdachte toekomende fundamentele verdedigingsrechten in ernstige mate worden geschonden. Met de officier van justitie is de rechter-commissaris het eens dat in dit onderzoek voor het voorgaande geen aanwijzingen bestaan. Er zijn geen aanwijzingen dat het openbaar ministerie richting heeft gegeven aan of invloed heeft uitgeoefend op de controlehandelingen van de Belastingdienst.
Ook zijn er geen aanwijzingen voor het opzettelijk uitstellen van de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden of voor het opzettelijk schenden van de verdedigingsrechten van de verdachte. De verdediging heeft hiervoor ook geen, althans onvoldoende, concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. Het feit dat voorgaande niet kan worden uitgesloten is dan wel mogelijk zou kunnen zijn, is onvoldoende.
Zoals opgemerkt door de officier van justitie is in het aanvangsproces-verbaal en in het eindproces-verbaal duidelijk gerelateerd hoe de aanleiding en de start van het strafrechtelijk onderzoek (op 20 juli 2015) vorm heeft gekregen. Ook daaruit is niet op te maken dat zich onregelmatigheden of vormverzuim hebben voorgedaan. Gelet op het voorgaande worden de verzoeken tot het horen van getuigen die betrekking hebben op de stelling dat er sprake is van vormverzuimen in het vooronderzoek afgewezen.”
De rechtbank kan zich in deze beschikking van de rechter-commissaris vinden en is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging bij de behandeling van deze strafzaak ter terechtzitting heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat er sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek die de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie tot gevolg moeten hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte ten tijde van de gesprekken met de controlemedewerkers van de Belastingdienst in mei 2013 terecht nog niet als verdachte aangemerkt en ontbrak derhalve de noodzaak verdachte voorafgaande aan die gesprekken de cautie te geven en hem te wijzen op de mogelijkheid van rechtsbijstand. Niet aannemelijk is geworden dat bij aanwending van de controlebevoegdheden door de ambtenaren van de Belastingdienst tegenover de verdachte in mei 2013 de aan verdachte als zodanig toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat het bestaan van een verdenking dat een bepaalde [rechts]persoon een strafbaar feit heeft begaan, niet in de weg staat aan [de voorzetting van] het uitoefenen van de in de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde controlebevoegdheden tegenover een verdachte, mits daarbij de aan de verdachte als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen. Voor de sfeerovergang van controle naar vervolging is geen absoluut moment aan te wijzen. Hierbij is sprake van een glijdende schaal die afhankelijk is van feiten en omstandigheden, waardoor de aanvankelijke vermoedens van een verdenking tegen een verdachte sterker worden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, anders dan door de verdediging aangevoerd, een mogelijke schending door de officier van justitie van de op hem rustende geheimhoudingsverplichting door verstrekking van stukken uit het strafdossier aan de bank, geen rol speelt in deze strafzaak. Deze omstandigheid kan dus geen gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in deze strafzaak.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden. Het primaire verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte moet worden verklaard, wordt verworpen. Ook het subsidiair door de verdediging gevoerde verweer dat alle opsporingshandelingen door de FIOD onrechtmatig zijn verricht en de daaruit voortvloeiende informatie van het bewijs moet worden uitgesloten, verwerpt de rechtbank op grond van wat hiervoor is overwogen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.

schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Inleiding
Verdachte staat terecht voor feitelijk leiding geven aan [medeplegen van] valsheid in geschrift door [bedrijf 1] and [bedrijf 2] , hierna aan te duiden als [bedrijf 2] [feit 1 primair] danwel als [mede]pleger daarvan [feit 1 subsidiair]. Ook staat verdachte terecht voor [medeplegen van] het onjuist invullen van vijf aangiften inkomstenbelasting [feit 2]. Tenslotte staat verdachte terecht voor feitelijk leiding geven aan [medeplegen van] gewoontewitwassen door [bedrijf 2] [feit 3 primair] danwel als [mede]pleger daarvan [feit 3 subsidiair].
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden en de daarop gegeven aanvullingen heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop gegeven aanvulling heeft de verdediging primair vrijspraak van alle aan verdachte tenlastegelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat voor zover de aan verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, deze als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht moeten worden aangemerkt
Het oordeel van de rechtbank.

de bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ter terechtzitting heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd. Voor zover de rechtbank niet op die verweren respondeert, heeft de rechtbank die verweren als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de bewijsmiddelen.

nadere bewijsoverwegingen.
de organisatiestructuur
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte had het grootste deel van de belangen in een vastgoedconcern bestaande uit diverse bedrijven in Nederland, Duitsland en België, hierna te noemen het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] .
Verdachte was met zijn bedrijven uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] onder meer actief in de aankoop van onroerend goed in Duitsland. Voor elke aankoop van onroerend goed werd op verzoek van de financierende banken een andere entiteit gebruikt.
De administratieve en ondersteunende medewerkers van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] waren werkzaam in Maastricht. Verdachte en medewerker [medewerker] van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] waren degenen die onderhandelden over de aankoop van onroerend goed in Duitsland.
In acht gevallen, waarin een bedrijf uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] Duits onroerend goed heeft aangekocht, zijn courtagefacturen van [bedrijf 2] naar de verkopers van het onroerend goed verzonden. In twee andere gevallen waarin het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] Duits onroerend goed heeft aangekocht, zijn courtagefacturen van [bedrijf 2] rechtstreeks naar bedrijven uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] gestuurd en ook vanuit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] betaald.
[bedrijf 2] en de rol van verdachte daarin
[bedrijf 2] is op 5 juni 2006 opgericht naar Cypriotisch recht. Op 26 juli 2013 is besloten om [bedrijf 2] te liquideren en te ontbinden. Op 24 december 2013 is de liquidatie en ontbinding geformaliseerd.
[bedrijf 2] had als nominee shareholder [formele aandeelhouder] [bedrijf 5] en als nominee director [formele bestuurder] [medewerker Cyprus 1] .. [medewerker Cyprus 1] is tot 13 november 2012 nominee director van [bedrijf 2] geweest. Op 1 januari 2009 is [medewerker Cyprus 2] naast [medewerker Cyprus 1] nominee director van [bedrijf 2] geworden. Al deze betrokkenen zijn gelieerd aan het [Advocaten kantoor] en hebben verklaard verder geen rol te hebben gespeeld bij [bedrijf 2] . Uit de informatie die de Nederlandse Belastingdienst heeft verkregen van de Cypriotische en Duitse Belastingdienst blijkt dat [bedrijf 2] geen personeel of kantoor in Cyprus had, daar geen belaste prestaties verrichtte, een [brievenbusfirma] was en dat de activiteiten van [bedrijf 2] uitsluitend bestonden uit "factureren" en "bankieren".
Ambtshalve is de rechtbank bekend dat een veel beproefd middel om uit beeld van de Nederlandse Belastingdienst te blijven, is te werken met een nominee shareholder en een nominee director. Dat zijn, kort gezegd, veelal buitenlandse, [rechts]personen die in opdracht van en tegen betaling door een natuurlijke persoon ingeschreven worden in de officiële registers als aandeelhouder en directeur in plaats van de uiteindelijk economisch gerechtigde [ook wel: UBO]. De structuur met [bedrijf 2] was er kennelijk op gericht dat deze economisch gerechtigde niet als rekeninghouder en/of betrokkene bij [bedrijf 2] in beeld zou komen.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat verdachte, anders dan door de verdediging is aangevoerd, die uit beeld gehouden economisch gerechtigde van [bedrijf 2] was. Verdachte is gedurende het bestaan van [bedrijf 2] de enige gemachtigde geweest tot de bankrekening van [bedrijf 2] bij de [bank in Cyprus] . De [bank in Cyprus] beschikte voorts over een UBO-verklaring, waarin verdachte als zodanig wordt genoemd. Betalingsopdrachten werden door verdachte en/of medewerkers van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] vanuit het kantoor van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] in Maastricht verricht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat in de periode van juni 2006 tot en met mei 2011 twaalf bedragen bij [bedrijf 2] zijn binnengekomen tot een totaalbedrag van € 6.079.451,-- die betrekking hadden op onroerend goed transacties tussen Duitse verkopers en verdachte en/of aan verdachte gelieerde rechtspersonen. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat van uitgaande bedragen van de bankrekening van [bedrijf 2] een totaalbedrag van € 3.758.781,02 direct of indirect voor verdachte bestemd waren. Er is sprake geweest van overboekingen naar verschillende bankrekeningen op naam van verdachte, naar rechtspersonen waarbij hij betrokken is en naar derden voor privébestedingen. Daarnaast is sprake geweest van contante opnamen door verdachte. Verdachte had bovendien de beschikking over de aan de bankrekening van [bedrijf 2] gekoppelde creditcard, waarmee verdachte privéuitgaven heeft betaald. Ook uit deze geldstromen blijkt naar het oordeel van de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij [bedrijf 2] .
Daarnaast blijkt uit e-mailverkeer tussen verdachte en [bank in Cyprus] , een trustkantoor in Cyprus dat de financiële administratie en de BTW-aangiften van [bedrijf 2] heeft verzorgd, dat het verdachte was die stukken diende te verstrekken om de bedrijfsboekhouding en de BTW-aangiften van [bedrijf 2] te kunnen doen. Zijn betrokkenheid blijkt voorts uit de verklaringen van getuige [medewerker Cyprus 2] , [getuige 1] , medewerkster van de [bank in Cyprus] en [getuige 2] , en niet in de laatste plaats door de gedeeltelijk bekennende verklaring die verdachte zelf daarover ter zitting heeft afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte de drijvende kracht achter [bedrijf 2] was, dat hij de enige was die gerechtigd was over de bankrekening van [bedrijf 2] te beschikken en dat bedragen die op de bankrekening van [bedrijf 2] werden gestort aan verdachte persoonlijk ten goede kwamen. Het door de verdediging geschetste scenario dat [persoon] in werkelijkheid de UBO van [bedrijf 2] was en dat verdachte de handelingen die hij voor of namens [bedrijf 2] heeft verricht in opdracht van [persoon] heeft gedaan, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en door wat hiervoor is overwogen.
de valsheid van de onder feit 1 tenlastegelegde facturen
Uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van de tenlastegelegde facturen het volgende. Bedrijven uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] kochten in Duitsland onroerend goed van Duitse verkopers. Nadat overeenstemming tussen de Duitse verkopers en het bedrijf uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] als koper was bereikt, werd de koopprijs op verzoek van verdachte of [medewerker] verhoogd met een provisievergoeding aan [bedrijf 2] . Vervolgens werden uit naam van [bedrijf 2] voor deze provisievergoeding facturen naar de verkopers verzonden, met de vermelding dat vanwege activiteiten betreffende advisering, onderzoek of aanbrenging en bemiddeling met betrekking tot het onroerend goed een courtage in rekening werd gebracht. De koper, behorende tot het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] , maakte vervolgens deze provisievergoeding over naar de notaris, waarop dit bedrag in opdracht van de Duitse verkoper door de notaris werd uitbetaald aan [bedrijf 2] . In twee gevallen zijn de courtagefacturen van [bedrijf 2] rechtstreeks naar bedrijven uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] gestuurd en ook vanuit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] betaald.
Gelet op het voorgaande geldt ten aanzien van de acht facturen gericht aan de Duitse verkopers, dat geen van de gefactureerden daadwerkelijk geld verschuldigd is geweest aan [bedrijf 2] . Dat geld werd immers betaald door de koper, te weten een bedrijf uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] . Daarmee is de valsheid van de facturen reeds gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarnaast bij alle tien facturen sprake van valsheid in die zin, dat [bedrijf 2] anders dan in die facturen staat vermeld geen enkel aandeel in de totstandkoming van die transacties heeft gehad. Daarvoor is het volgende van belang.
Er is geen administratie van [bedrijf 2] in Cyprus aangetroffen en [bedrijf 2] had in Cyprus geen personeel. Zoals hiervoor reeds overwogen, was [bedrijf 2] een bedrijf waar verdachte – grotendeels eigenaar van de bedrijven die de panden in Duitsland aankocht – de uiteindelijk economische gerechtigde toe was. Die omstandigheden wijzen er reeds op dat [bedrijf 2] geen werkzaamheden heeft verricht ter bemiddeling van de aankoop van panden waarbij verdachte de koper was.
Uit de door de Duitse verkopers afgelegde verklaringen blijkt voorts dat zij in het kader van deze onroerend goed-transacties nooit contact met een vertegenwoordiger van [bedrijf 2] hebben gehad. In het bijzonder wijst de rechtbank op de getuigenverklaring van [getuige 3] , een betrokken makelaar, dat hij verbaasd was dat [bedrijf 2] voor advies, aanbod en bemiddeling heeft gefactureerd, omdat hij zelf degene was die het onroerend goed had aangeboden en [bedrijf 2] geen rol had gespeeld. Ook verdachte zelf kon tijdens de behandeling ter zitting geen namen van bemiddelaars noemen die namens [bedrijf 2] zouden hebben opgetreden. [getuige 4] heeft voorts, toen hij werd gevraagd naar de verhoging van de verkoopprijs en de factuur van [bedrijf 2] , verklaard dat het verdachte was die de koopprijs verhoogd wilde hebben, dat hij dat extra geld zelf zou betalen, en dat het meer betaalde geld dan weer naar verdachte zou terugvloeien.
Dat in Duitsland voor gerechtigdheid tot provisie vanwege ‘Nachweis’ weinig werkzaamheden hoeven te worden verricht, zoals de verdediging heeft aangevoerd, doet niet ter zake nu [bedrijf 2] in het geheel niets heeft gedaan in het kader van de onroerend goed transacties. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze facturen getracht om in strijd met de waarheid een titel te creëren voor de geldstromen van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] naar [bedrijf 2] in Cyprus.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt voorts voldoende wettig en overtuigend dat de onder feit 1 genoemde facturen zijn opgemaakt in Nederland, op briefpapier van [bedrijf 2] door medewerkers van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] , gevestigd in Maastricht. Dit volgt uit de aldaar aangetroffen blanco facturen, de verklaringen van de medewerksters van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] en de e-mails aan hen over de facturatie en de (concept) facturen die vanaf het faxnummer van het kantoor van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] zijn verzonden.
De rechtbank gaat er vanuit dat het [verdachte] is geweest die facturen heeft opgemaakt of opdracht heeft gegeven tot het maken van deze valse documenten. Dat leidt de rechtbank af uit de gang van zaken ten aanzien van de valse facturering. Het was [verdachte] die belang had bij overboeking van de geldbedragen naar [bedrijf 2] , het was [verdachte] of zijn [medewerker] die het gebruik van een factuur in Duitsland voorstelde, en uit de bewijsmiddelen volgt voor sommige facturen dat de medewerkers van [verdachte] in Maastricht die vervolgens opmaakten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte de facturen heeft opgemaakt of heeft doen opmaken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder feit 1 genoemde facturen valselijk en in strijd met de waarheid zijn opgemaakt als gevolg van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [bedrijf 2] en de bij de transacties met Duitse verkopers betrokken, tot het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] behorende, bedrijven als medeplegers. Op de toerekening aan [bedrijf 2] als rechtspersoon komt de rechtbank hieronder nog uitgebreider terug.
de belastingaangiften, feit 2
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte over de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en 2011 aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan en daarin niet heeft aangegeven dat hij enige vorm van inkomsten uit [bedrijf 2] heeft genoten.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de enige was die gerechtigd was over de bankrekening van [bedrijf 2] te beschikken. Uit de uitgaven blijkt voorts op zijn minst dat een groot deel van de bedragen die op die rekening zijn ontvangen aan verdachte persoonlijk ten goede zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dus sprake geweest van inkomsten van verdachte, die hij dan ook in de hiervoor genoemde aangiften inkomstenbelasting in box 1, als resultaat uit overige werkzaamheden, had moeten vermelden. Dat heeft verdachte nagelaten. Hierdoor is er te weinig belasting geheven.
De stelling van de verdediging dat [persoon] de gerechtigde was tot de tegoeden op de bankrekening van [bedrijf 2] en dat verdachte schulden had aan [persoon] die hij via de bankrekening van [bedrijf 2] heeft betaald, waardoor die betalingen niet aan verdachte persoonlijk ten goede zijn gekomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig en vindt geen steun in het dossier.
De rechtbank merkt nog op dat het vernietigen van de navorderingsaanslagen 2006, 2007 (1e), 2008 en 2009 bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, afdeling belastingrecht, van 5 oktober 2023 niet relevant is voor de beoordeling van de juistheid van de gedane aangiften inkomstenbelasting over die jaren. De strafrechtelijke beoordeling vindt plaats op het moment van het doen van de aangiften. Een later verzuim van de Belastingdienst bij het opleggen van de navorderingsaanslagen om het geleden belastingnadeel alsnog te innen, is niet van invloed op die beoordeling. Kort gezegd, het strafrecht beoordeelt de juistheid van de belastingaangiften, niet de juistheid van belastingaanslagen. Dat de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en 2011 onjuist en in strijd met de waarheid zijn ingevuld, volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Gewoontewitwassen, feit 3
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de bankrekening van [bedrijf 2] geheel werd gevoed door de betalingen op grond van vals opgemaakte provisiefacturen. Na ontvangst van de betalingen van deze provisiefacturen heeft verdachte die geldbedragen aangewend voor het doen van diverse betalingen aan en - ten faveure van zichzelf. De betalingen aan verdachte zijn onder valse titels gedaan, waarbij gefingeerd is dat het zou gaan om respectievelijk de huur van een boot, de verstrekking van een lening en de koop van een appartement door [bedrijf 2] . Voor wat betreft de overboekingen aan [persoon] ontbreekt een omschrijving. Van onderliggende rechtsverhoudingen die deze betalingen zouden rechtvaardigen, is niet gebleken.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren voorhanden gehad, omgezet en daarvan gebruik gemaakt. De handelingen van verdachte waren bovendien kennelijk gericht op en hebben bijgedragen aan het verhullen en verbergen van de werkelijke aard, van de criminele herkomst en van de vervreemding en verplaatsing van die bedragen. Gelet op de omvang van het ontvangen bedrag van € 6.079.451,-- en de doorbetalingen ten bedrage van in totaal € 1.936.503,21, gedurende een langere periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 mei 2013, kwalificeert de rechtbank het handelen als gewoontewitwassen.

Zijn de onder 1 primair en 3 primair bewezenverklaarde gedragingen aan [bedrijf 2] toe te rekenen?
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedragingen. Gedragingen die zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
In de oprichtingsakte van [bedrijf 2] [3] staat onder meer vermeld dat de vennootschap ten doel heeft het via schenking, aankoop, ruil, overdracht, aflossing, huur of anderszins verkrijgen van onroerend goed [punt 1] en het uitoefenen van het bedrijf van bedrijfsadviseurs, marktonderzoekadviseurs, bemiddelaars bij bedrijfsoverdrachten en hulp bij verkoopbevordering van welke aard dan ook en het optreden als tussenpersoon bij de introductie van verkopers, kopers, partners en werknemers [punt 13].
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair en 3 primair bewezenverklaarde gedragingen plaatsvonden in de sfeer van [bedrijf 2] . Deze gedragingen van de bij [bedrijf 2] betrokken verdachte pasten in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 2] , zijn dienstig geweest aan het door [bedrijf 2] uitgeoefende bedrijf en vielen binnen de invloedssfeer van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft de gedragingen aanvaard door actief te sturen op het uitvoeren van die gedragingen.

Heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de onder 1 primair en onder 3 primair genoemde gedragingen.
Nu komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van verdachte bij deze rechtspersoon en het gedrag dat verdachte heeft vertoond of nagelaten, op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
In strafbaar feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Daarvan is onder meer sprake als een persoon de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert of uitvoert dat hij er rekening mee houdt of dient te houden dat de deze werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de onder 1 primair en 3 primair genoemde gedragingen opzettelijk namens [bedrijf 2] heeft gedaan of laten verrichten. Verdachte was immers de stuwende kracht achter [bedrijf 2] .
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de bedenker was van de werkwijze van [bedrijf 2] en dat de wijze waarop de administratie van [bedrijf 2] werd gevoerd in nauw overleg met verdachte plaatsvond. Ook heeft verdachte de medewerkers van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] , die de onder feit 1 genoemde facturen hebben opgemaakt, aangestuurd. Verdachte was volgens getuigen nauw betrokken bij de totstandkoming van diverse onroerend goed transacties en de afwikkeling daarvan. Hij was bij meerdere transacties degene die voorstelde de koopprijs te verhogen met een provisiefactuur van [bedrijf 2] . Bovendien was verdachte gemachtigd over de bankrekening van [bedrijf 2] te beschikken. Het handelen van verdachte bestond uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leidinggeven valt. Anders gezegd: verdachte was de verpersoonlijking van [bedrijf 2] .
Verdachte heeft het uitvoeren van de onder 1 primair en 3 primair genoemde gedragingen geïnitieerd en daarbij een essentiële rol vervuld. De verboden gedragingen zijn daarnaast het onvermijdelijke gevolg geweest van het algemeen gevoerde beleid door [bedrijf 2] , waarvoor verdachte als enige verantwoordelijk was. Bovendien kwam het resultaat van de bewezenverklaarde gedragingen direct ten goede via [bedrijf 2] aan verdachte persoonlijk.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor de onder 1 en onder 3 bewezenverklaarde gedragingen als feitelijk leidinggever moet worden aangemerkt.

de slotconclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging.
Ter terechtzitting van 25 april 2024 heeft de verdediging omstandig het uitvoeren van diverse onderzoekswensen bepleit. Op die zitting heeft de rechtbank deze verzoeken afgewezen. In het pleidooi van 26 april 2024 heeft de verdediging deze verzoeken herhaald. Bij de beraadslaging in raadkamer is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden om op de beslissing, zoals deze ter terechtzitting van 25 april 2024 is gegeven, terug te komen. De rechtbank is van oordeel dat het uitvoeren van een of meer van de door de verdediging verzochte onderzoekswensen niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank blijft dan ook bij haar beslissing, gegeven op de terechtzitting van 25 april 2024, dat de door de verdediging gedane verzoeken tot het uitvoeren van onderzoekswensen worden afgewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
[bedrijf 1] , verder te noemen " [bedrijf 1] ", op tijdstippen in de periode van 20 juni 2006 tot en met 20 mei 2011in Nederland en/of in Cyprustelkens tezamen en in vereniging met anderen tien facturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 1] , voorzien van de factuurnummers DW/2006/011 en DW/2006/012 en DW/2006/013 en DW/2006/014 en DW/2006/016 en DW/2007/019 en DW/2008/001 en DW/2008/002 en DW/2009/001 en DW/2011/001, zijnde die facturen voornoemd telkens een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans valselijk heeft doen opmaken, telkens met het oogmerk om voormelde facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, hebbende [bedrijf 1] en haar mededader toen aldaar, telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die facturen voornoemd bedragen gefactureerd en vermeld of doen en/of laten factureren en/of doen en/of laten vermelden, telkens terzake aan de gefactureerde in rekening gebrachte courtage of provisie in verband met advisering en/of onderzoek en/of bemiddeling betrekking hebbend op de verkoop van het in die facturen vermelde object, zulks terwijl die advisering en/of dat onderzoek en/of die bemiddeling voornoemd in werkelijkheid telkens niet was verricht door [bedrijf 1] en die gefactureerde bedragen aan courtage en/of provisie telkens in werkelijkheid niet waren verschuldigd aan [bedrijf 1] , hebbende hij, verdachte, telkens feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
2.
verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 juni 2013 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Inkomstenbelasting/ Premie Volksverzekeringen over de jaren 2006 en 2007 en 2008 en 2009 en 2011 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende aangiften Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over genoemde jaren telkens -zakelijk weergegeven-
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2006 in de rubriek, onder meer bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot € 104.867,-- en in de rubriek onder meer bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets opgegeven en in de rubriek bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot € 78.270,-- opgegeven
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2007 in de rubriek, onder meer bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot € 96.990,-- en in de rubriek onder meer bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets opgegeven en in de rubriek bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot € 69.060,-- opgegeven
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2008 in de rubriek, onder meer bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot € 96.592,-- en in de rubriek onder meer bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets opgegeven en in de rubriek bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot € 165.921,-- opgegeven
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2009 in de rubriek, onder meer bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot € 96.553,-- en in de rubriek onder meer bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets opgegeven en in de rubriek bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot € 133.863,-- opgegeven
= in die aangifte voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over het jaar 2011 in de rubriek, onder meer bestemd voor het aangeven van salaris en/of loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, een totaalbedrag groot € 121.888,-- en in de rubriek onder meer bestemd voor het aangeven van het resultaat uit overige werkzaamheden niets opgegeven en in de rubriek bestemd voor het berekenen van het verzamelinkomen, een inkomen box 1 groot € 225.878,-- opgegeven,
terwijl de feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[bedrijf 1] , verder te noemen " [bedrijf 1] ", op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 mei 2013 in Nederland en in Cyprus voorwerpen, te weten bedragen aan geld, telkens de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en voorwerpen, te weten bedragen aan geld, telkens heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en van voorwerpen, te weten bedragen aan geld, telkens gebruik heeft gemaakt, hebbende [bedrijf 1] toen aldaar telkens - zakelijk weergegeven -
= bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot € 6.079.451,-- ontvangen en voorhanden gehouden als gevolg van overboekingen op de bankrekening met [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] , welke bedragen aan geld telkens betrekking hadden op een ogenschijnlijk legale betaling aan [bedrijf 1] van ten name van [bedrijf 1] verzonden facturen terzake zogenaamde courtage en/of provisie voor voorgewende advisering en/of onderzoek en/of bemiddeling in verband met de verkoop van he) in die facturen vermelde object en
= zes bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot € 290.364,32 overgeboekt, althans telkens doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van verdachte 1] ten name van hem, verdachte, telkens terzake [naam 1] en/of [naam 2] en
= een bedrag aan geld groot € 500.000,-- overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van verdachte 2] ten name van hem, verdachte onder vermelding van 'loan' en
= een bedrag aan geld groot € 400.000,-- overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de [bankrekeningnummer van verdachte 3] ten name van hem, verdachte, onder vermelding van ' [naam 3] ' en
= twee bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot € 746.138,89 overgeboekt, althans doen of laten overboeken vanaf de bankrekening met nummer [bankrekening van bedrijf 1] ten name van [bedrijf 1] naar de bankrekening [bankrekening van persoon] ten name van [persoon] , telkens zonder omschrijving of mededeling,
terwijl [bedrijf 1] telkens wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, van het plegen van welke vorenomschreven misdrijven [bedrijf 1] een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, telkens feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Op de in de pleitnota genoemde gronden [punt 100] heeft de raadsman aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten komen, deze feiten een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht [hierna: Sr.] opleveren.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Onder feit 1 acht de rechtbank het primair tenlastegelegde, feitelijk leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift [art. 225 jo 47 en 51 Sr.], wettig en overtuigend bewezen. In artikel 225 Sr. staan twee rechtsbelangen centraal, te weten het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen en het voorkomen van [mogelijk] nadeel dat door de valsheid wordt geleden. Onder feit 2 acht de rechtbank belastingfraude wettig en overtuigend bewezen [art. 69 AWR]. Dit dient ter voorkomen van de heffing van te weinig belasting. Onder feit 3 acht de rechtbank het primair tenlastegelegde, feitelijk leiding geven aan gewoontewitwassen [art. 420ter jo 51 Sr.], wettig en overtuigend bewezen. Artikel 420ter Sr. beschermt de integriteit van het financiële en economische verkeer door tegen te gaan dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft.
Naar het oordeel van de rechtbank beschermen deze feiten elk een ander rechtsbelang en zijn deze feiten daardoor niet gelijksoortig van aard. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat de onder 1 primair, feit 2 en 3 primair bewezen verklaarde feiten niet het gevolg zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit en dat de periode, waarin die feiten zijn gepleegd van elkaar verschillen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer dat de onder 1 primair, feit 2 en 3 primair bewezenverklaarde feiten als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr. moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 primair bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop in de zin van artikel 57 Sr.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat alle onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, waarop een strafrechtelijk beslag rust aan verdachte kunnen worden teruggegeven. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop gegeven aanvulling heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte, mocht het tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten komen, een aanzienlijk lagere straf moet worden opgelegd dan de richtlijnen van de officier van justitie en de rechtbank voorschrijven. Verdachte is bereid en in staat om een taakstraf te verrichten.
Het oordeel van de rechtbank.

algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

de ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever schuldig gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Daarnaast heeft verdachte zich aan belastingfraude schuldig gemaakt.
Gedurende een periode van meerdere jaren tussen 2006 en 2011 hebben bedrijven van het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] , waarvan verdachte – grotendeels – eigenaar was, panden opgekocht in Duitsland. Bij de transactie van verschillende van deze panden zijn tien facturen toegevoegd van het Cypriotische bedrijf [bedrijf 2] , in acht gevallen gericht aan de verkopende partijen, zogenaamd voor bemiddeling bij de verkoop. Die facturen zijn in geen enkel geval door de verkopende partijen betaald. In plaats daarvan werd de verkoopprijs van de panden met het bedrag van de factuur opgehoogd en steeds vanuit de bedrijven uit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 2] op Cyprus. Daar heeft nooit een dienst van [bedrijf 2] tegenover gestaan. De facturen zijn door of in opdracht van [bedrijf 2] vervalst, verdachte was hiervan feitelijk leidinggevende.
Door de valse facturen werd een – valse – grondslag gecreëerd om geld vanuit het [gezamenlijke bedrijven van verdachte] over te boeken naar [bedrijf 2] op Cyprus. Voor de Belastingdienst leek het alsof de geldbedragen met gegronde reden werden overgeboekt, waardoor over dat geld geen belasting betaald hoefde te worden. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door de Belastingdienst in het bijzonder en in het maatschappelijk verkeer in zijn algemeenheid pleegt te worden gesteld in de juistheid van dergelijke documenten.
Ook heeft verdachte opzettelijk onvolledig aangifte van inkomstenbelasting over de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en 2011 gedaan. De onjuistheid van deze aangiften bestond uit het niet opgeven van de bedragen die zijn overgeboekt naar [bedrijf 2] , feitelijk inkomsten van verdachte over die jaren. Daardoor heeft verdachte de Nederlandse Staat en daarmee de Nederlandse gemeenschap flink benadeeld. Bij belastingheffing zijn gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken, nu door belastingheffing wordt beoogd de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor de vervulling van zijn taken nodig zijn. Die gemeenschapsbelangen heeft verdachte door zijn handelwijze geschonden.
Het geld dat is overgeboekt naar [bedrijf 2] , is vervolgens door verdachte vrijelijk besteed, terwijl dit geld door de voorafgaande valsheid in geschrifte en belastingontduiking een criminele herkomst had. Daarmee heeft verdachte zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan feitelijk leiding geven aan gewoontewitwassen. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de [criminele] herkomst van gelden worden verhuld. Door de vermenging van illegale met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.

strafverzwarende omstandigheden
De bewezenverklaarde feiten hebben zich in een periode van zeven jaren afgespeeld. Om die feiten te kunnen plegen heeft verdachte een vernuftige constructie opgezet die zich ook buiten de Nederlandse landsgrenzen heeft gemanifesteerd. In die periode heeft verdachte diverse andere personen bij zijn fraudeleuze handelingen betrokken. Verdachte was de stuwende kracht achter [bedrijf 2] . Door zijn handelwijze heeft verdachte de Nederlandse Belastingdienst voor miljoenen euro’s benadeeld. Ook heeft verdachte op geen enkel moment inzicht in het verwerpelijke karakter van zijn handelen getoond en heeft hij – ook ter zitting nog – ten onrechte volhard in zijn stelling dat zijn handelen binnen de grenzen van de wet heeft plaatsgevonden.

strafmatigende omstandigheden
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 13 juli 2016, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld.
De redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg bedraagt in beginsel niet meer dan twee jaren. Gelet echter op de omvang en de complexiteit van deze strafzaak en het gegeven dat het onderzoek zich voor een deel buiten de Nederlandse landsgrenzen heeft voltrokken, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de berechting in eerste aanleg binnen drie jaren gerechtvaardigd is.
Deze zaak is voor de eerste keer aanhangig gemaakt tegen de zitting van 28 november 2022. Op die zitting is de behandeling aangehouden, omdat verdachte om gezondheidsredenen de reis vanuit zijn woonplaats in Dubai naar Nederland niet zou kunnen maken. Vervolgens is de zaak aangebracht tegen de zitting van 12 oktober 2023. Ook op die zitting is de behandeling van deze zaak aangehouden, nu omdat de toenmalige raadsman van verdachte enkele dagen voor die zitting de verdediging had neergelegd als gevolg van een ernstige vertrouwensbreuk met verdachte. De vertraging in de berechting van verdachte die na 28 november 2022 is opgetreden, komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor rekening van verdachte.
Een en ander betekent dat de rechtbank -gezien het feit dat tussen 13 juli 2016 en 28 november 2022 zo’n 6,5 jaren is verstreken- van oordeel is, dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in deze zaak met bijna 3,5 jaren is overschreden. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met deze overschrijding. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren, zoals hierna zal worden vermeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voorts gebleken dat deze strafzaak en de nasleep daarvan grote persoonlijke gevolgen voor verdachte heeft gehad. Zijn relatie is stukgelopen, zijn omvangrijke vermogen is verdwenen en zijn maatschappelijke status is verloren gegaan.

de strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf die langdurige vrijheidsbeneming van verdachte met zich meebrengt.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Indien deze strafzaak wel binnen redelijke termijn zou zijn berecht was oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden redelijk en billijk geweest. Gelet op de hiervoor genoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze gevangenisstraf matigen tot 24 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Motivering van de beslissing op het beslag.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in het dictum nader te noemen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen voorwerpen, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 47, 51, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart de onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde feiten bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.

medeplegen van valsheid in geschrift, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde feit.

van het plegen van witwassen een gewoonte maken, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van 24 maanden[vierentwintig maanden].
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • een blauwe ordner inhoudende een arbeidsovereenkomst DOC-344 1-6, omschrijving B2.01.04.007/6057292_45358,
  • een zwarte ordner inhoudende een Duitse notaris akte/overeenkomst DOC-343 1-1, omschrijving B2.01.06.005/6057292_45374 en
  • een zwarte ordner, omschrijving D.04.02.005/6057292_45603.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. S.A.E.M. Rampaart, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 24 mei 2024.

Voetnoten

1.Het aanvangsproces-verbaal AMB-001, Gefisnummer 57.292, opgemaakt en afgesloten op 30 mei 2016, pag. 106 t/m 119.
2.De volledige naam van [bedrijf 2] is [bedrijf 2]
3.De oprichtingsakte van [bedrijf 2] [DOC-258a, pag. 2018 e.v.]