ECLI:NL:RBOBR:2024:2142

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
01-126867-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was bij een verkeersongeval op 7 februari 2023 in Eindhoven. De verdachte reed rechtdoor op een druk kruispunt, terwijl hij verplicht was om links af te slaan. Op dat moment was het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer rood, terwijl het verkeerslicht voor de fietser groen licht uitstraalde. Hierdoor botste de verdachte tegen een fietser, die als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een meervoudige kaakfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nooit eerder met politie of justitie in aanraking was gekomen, en de aard van het delict. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 8 mei 2024, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.126867. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.126867.23
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. primair:
hij op of omstreeks 7 februari 2023 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de PSV-laan, gekomen op of ter hoogte met de kruising met de weg(en), Mathildelaan en/of Elisabethtunnel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet de rijrichting te volgen van de voorsorteerstrook naar linksaf (in de richting van de Elisabethtunnel) waarop hij, verdachte reed, doch op of ter hoogte van die kruising rechtdoor te rijden (in de richting van de Mathildelaan), zulks terwijl het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer rood licht uitstraalde, en/of (vervolgens) tegen een op die kruising naar links afslaande fietser te rijden/botsen, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige kaakfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 februari 2023 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, PSV-laan, gekomen op of ter hoogte
met de kruising met de weg(en), Mathildelaan en/of Elisabethtunnel, niet de
rijrichting is gevolgd van de voorsorteerstrook naar linksaf (in de richting van de
Elisabethtunnel) waarop hij, verdachte reed, doch op of ter hoogte van die kruising
rechtdoor ie gereden (in de richting van de Mathildelaan), zulks terwijl het
verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer rood licht uitstraalde, en/of (vervolgens)
tegen een op die kruising naar links afslaande fietser is gereden/gebotst, door welke
gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gerekwireerd, waarbij sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, omdat (1) sprake is van momentane onoplettendheid en (2) de verkeersfout (‘een vergissing’) geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) oplevert. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde verkeersovertreding heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent dat in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloos geldt als de zwaarste vorm
van schuld.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van roekeloosheid moeten zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen
en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Voor roekeloosheid in juridische zin moet sprake zijn van een combinatie van verkeersgevaarlijke gedragingen zoals genoemd in artikel 5a van de WVW of één verkeersgevaarlijke gedraging die gedurende lange tijd wordt verricht.
Voor de overige schuldgradaties van artikel 6 van de WVW is (minimaal) een min of
meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin
dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.
Vaststellingen
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte reed in Eindhoven in een personenauto over de PSV-laan in de richting van het kruispunt van de wegen Mathildelaan en Elisabethtunnel te Eindhoven. Verdachte reed hierbij op de voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer in de richting van de Elisabethtunnel. Hiernaast bevindt zich een voorsorteerstrook voor zowel rechts afslaand (Vonderweg) als rechtdoorgaand verkeer (Mathildelaan).
Toen het voor het links afslaande verkeer bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde,
is verdachte als vijfde voertuig op deze voorsorteerstrook het kruispunt opgereden om vervolgens rechtdoor te rijden in plaats van de verplichte rijrichting naar links te volgen.
Net op dat moment stak het slachtoffer op zijn fiets, komende vanaf de Vonderweg, de Mathildelaan over en werd deze door de personenauto van verdachte aangereden.
Verdachte heeftde fietser niet tijdig gezien.
Het voor het slachtoffer bestemde verkeerslicht straalde groen licht uit toen hij overstak
. Het verkeerslicht voor de
voorsorteerstrook bestemd voor rechts afslaand en rechtdoorgaand gemotoriseerd verkeer bezien vanuit de rijrichting van verdachte straalde rood licht uit op het moment dat verdachte in afwijking van zijn verplichte rijrichting (links afslaand) rechtdoor reed.
De voorsorteerstrook voor het links afslaande verkeer waarop verdachte reed, wordt op
het wegdek gemarkeerd met een pijl naar links. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat in
het voor dit verkeer bestemde verkeerslicht een pijltje naar links is aangebracht bij
groen uitstralend licht.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank oordeelt allereerst dat sprake is van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval, in die zin dat als die gedragingen van verdachte achterwege zouden zijn gebleven het ongeluk niet zou zijn gebeurd.
Verdachte, rijdende op een voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer, is na het
oprijden bij een voor dat verkeer bestemd groen uitstralend verkeerslicht in afwijking van
zijn verplichte rijrichting (linksaf), rechtdoor gereden op een druk kruispunt. Vervolgens
vond een aanrijding met een overstekende fietser plaats. Verdachte had deze fietser niet (tijdig) gezien. Op het moment dat verdachte vanaf de linker voorsorteerstrook rechtdoor reed, straalde het voor die rechtdoorgaande verkeersdeelnemers bestemde verkeerslicht rood licht uit.
Verdachte, hoewel ter plaatse bekend met de aanwezigheid van de (twee) voorsorteerstroken voor links afslaand en rechts afslaand-rechtdoorgaand verkeer, verkeerde naar eigen zeggen in de veronderstelling dat hij zich op de rijstrook voor rechts afslaand-rechtdoorgaand verkeer bevond. Dat was de rijstrook waarop hij normaal gesproken reed. Hij had zich naar eigen zeggen
dus vergist. Het was die dag daar veel drukker dan anders, omdat de rijrichting naar rechts was afgesloten in verband met wegwerkzaamheden.
Toetsend aan het hiervoor weergegeven juridisch kader is naar het oordeel van de
rechtbank geen sprake van roekeloosheid, zodat verdachte van dit onderdeel (partieel)
wordt vrijgesproken. De rechtbank kwalificeert het verkeersgedrag van verdachte echter
wel als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Het beroep van de verdediging op momentane onoplettendheid wordt door de rechtbank verworpen, omdat verdachte niettegenstaande:
(1) de bewegwijzering op het wegdek van de voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer, (2) het in een voor dat verkeer bestemd verkeerslicht aangebracht pijltje naar links bij groen uitstralend licht en
(3) de vijf voor hem naar links afslaande verkeersdeelnemers,
de verplichte rijrichting naar links heeft verlaten en rechtdoor is gereden en vervolgens
(4) de overstekende fietser niet heeft gezien.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het algemeen bekend is als er in een verkeerslicht een pijl is aangebracht, dit verkeerslicht enkel voor die richting geldt en
dat het kruisende verkeer te maken heeft met een rood verkeerslicht. Dus toen verdachte besloot om zijn verplichte rijrichting te verlaten om rechtdoor te gaan rijden, terwijl de fietsers bij een groen uitstralend verkeerslicht overstaken, had zijn rijrichting een rood uitstralend verkeerslicht.
Naar het oordeel van de rechtbank overstijgt het aan verdachte te maken verwijt in de gegeven omstandigheden dat van een door hem ‘gemaakte vergissing’, zoals aangevoerd
door de verdediging. Immers, verdachte heeft bij het oprijden van een druk kruispunt zijn
op dat moment verplichte rijrichting (links af) verlaten, is vervolgens rechtdoor gereden terwijl het voor het rechtdoorgaande verkeer bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde
en heeft het overstekende (fietsende) slachtoffer niet (tijdig) gezien. Daarbij was het volgens verdachte die dag daar veel drukker dan normaal in verband met een afgesloten rijrichting, hetgeen juist een plicht tot extra voorzichtigheid en alertheid voor een verkeersdeelnemer met zich brengt.
Eigen schuld slachtoffer
Dat er sprake was van een bepaalde mate van eigen schuld van het slachtoffer, zoals door
de verdediging is gesteld, doet niet af aan de conclusie dat verdachte ten tijde van het ongeval aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Het klopt weliswaar dat de fietser op hoge snelheid het verkeerseiland afsneed dat mede diende om fietsers in een rechte bocht te geleiden en dat, strikt genomen, het ongeval vermoedelijk niet had plaatsgevonden als het slachtoffer de rechte bocht had genomen. Dit doet in het licht van de verschillende verkeersfouten die verdachte heeft gemaakt echter niet af aan het aannemen van schuld bij verdachte. Het slachtoffer hoefde immers niet bedacht te zijn op parallel rijdend autoverkeer en mocht ervan uitgaan dat zijn manoeuvre veilig was.
Zwaar lichamelijk letsel
Uit de medische informatie en de verklaring van het slachtoffer volgt dat sprake was van ‘multiple kaakfracturen aan beide zijden’ en ‘fracturen onderkaak op drie plaatsen’ en dat bij een operatieve ingreep twee ijzeren spalken in zijn onderkaak zijn gezet. Gelet hierop komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde kan worden bewezen zoals hierna uitgeschreven. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte in de gegeven omstandigheden op meerdere onderdelen aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
(primair)
op 7 februari 2023 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de PSV-laan, gekomen op of ter hoogte met de kruising met de wegen, Mathildelaan en Elisabethtunnel, zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, niet de rijrichting te volgen van de voorsorteerstrook naar linksaf (in de richting van de Elisabethtunnel) waarop hij, verdachte reed, doch op of ter hoogte van die kruising rechtdoor te rijden in de richting van de Mathildelaan, zulks terwijl het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer rood licht uitstraalde, en vervolgens tegen een op die kruising naar links afslaande fietser te rijden, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige kaakfractuur werd toegebracht.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in het geval waarin de wet aanvulling van
het vonnis vereist. In dat geval wordt dit verkort vonnis aangevuld met de bewijsmiddelen (artikel 365a lid 2 Sv.).

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
De officier van justitie heeft de navolgende straffen gevorderd:
-een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis;
-een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft een matiging van de gevorderde duur van de taakstraf bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is bij het oprijden van een druk kruispunt in afwijking van zijn verplichte rijrichting (links af) rechtdoor gereden terwijl het voor het rechtdoorgaande verkeer bestemde verkeerslicht op dat moment rood licht uitstraalde. Vervolgens is hij tegen
het fietsende slachtoffer gereden die op dat moment bij een groen uitstralend
verkeerslicht overstak. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding een
meervoudige kaakfractuur opgelopen waarvoor een operatieve ingreep noodzakelijk
bleek. Bij deze ingreep zijn twee ijzeren spalken in de onderkaak van het slachtoffer
geplaatst. Het behoeft geen betoog dat het slachtoffer hiervan de nodige last heeft ondervonden.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking
is geweest. Verdachte heeft naar eigen zeggen al 30 jaar zijn rijbewijs zonder dat er ooit
iets is voorgevallen. Het door verdachte gepleegde verkeersdelict moet dan ook kennelijk gezien worden als een eenmalige misstap. De rechtbank zal hiermee in zijn voordeel rekening houden. De rechtbank zal bij de strafoplegging verder rekening houden met
het gegeven dat verdachte voor een adequate bedrijfsvoering van zijn onderneming op
zijn rijbewijs is aangewezen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak (LOVS) ontwikkelde oriëntatiepunten
die zien op het veroorzaken van een verkeersongeval met een aanmerkelijke mate van
schuld waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat oriëntatiepunt gaat uit van een taakstraf van 120 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden.
De rechtbank acht beide sancties op zijn plaats, in zoverre dat de rijontzegging van 6 maanden geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Deze voorwaardelijke straf
moet verdachte ervan weerhouden om opnieuw een verkeersdelict te plegen.
Dat betekent echter wel dat dat de taakstraf van 120 uren, ondanks de 80-90 uren die verdachte naar eigen zeggen per week werkt, ten volle zal worden opgelegd. Een
matiging van ook deze sanctie zou onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(primair)
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.

t.a.v. primair:
-
Een taakstrafvoor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.

-Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van

6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de
veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een
strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.A. in ‘t Veld, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 22 mei 2024.