Beoordeling door de rechtbank
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste volzin, van de Wabo (de vergunning van rechtswege).
4. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn hoe dan ook niet vóór 1 januari 2024 is verstreken. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dat betekent dat in dit geval geen vergunning van rechtswege kan zijn ontstaan.
5. In geschil is of de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. De rechtbank komt tot het oordeel dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor niet alleen betrekking heeft op “sec” de opvang van asielzoekers, maar ook op de ondersteunende faciliteiten ten behoeve van die opvang, waaronder in dit geval ook begrepen een receptie, wachtruimte, kantoren, een keuken, een sporthal en onderwijsgebouw. Onderdeel 9 is niet beperkt tot de huisvesting van asielzoekers maar strekt zicht uit tot de opvang van asielzoekers in algemene zin. Weliswaar kan uit de Nota van Toelichting bij dit onderdeelniet eenduidig worden afgeleid wat de opvang van asielzoekers omvat, maar daaraan kan wel worden ontleend dat is bedoeld om de verlening van omgevingsvergunningen voor de opvang van asielzoekers te vergemakkelijken en dat de opvang ook betrekking heeft op grootschalige locaties zoals recreatieparken als opvanglocatie. De rechtbank acht het niet logisch dat met de opvang van asielzoekers niet ook de ondersteunede faciliteiten zijn bedoeld, omdat zeker grotere opvanglocaties niet zonder deze faciliteiten kunnen functioneren. Dat het asielzoekerscentrum in Budel, in tegenstelling tot de meeste andere asielzoekerscentra, ook de functie van een “col” en een “pol” heeft, maakt het voorgaande niet anders. Ook deze functie is ondersteunend aan de opvang van asielzoekers. Omdat de gevraagde omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor kan worden verleend, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Dat betekent dat geen ontwerp van het besluit ter inzage moet worden gelegd en een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet is vereist.
6. Niet in geschil is dat het college te laat heeft beslist. De rechtbank zal daarom bepalen dat het college alsnog op de aanvraag moet beslissen. Met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat het college binnen drie weken, gerekend vanaf de dag na verzending van het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak, een besluit op de aanvraag van het COA moet nemen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank de meest realistische termijn waarbinnen het college onder de gegeven omstandigheden alsnog kan beslissen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van de toepassing is en de aanvraag, op een enkele inhoudelijke vraag over de externe veiligheid na, zich leent voor het nemen van een besluit. Verder heeft de rechtbank bij het stellen van deze termijn in aanmerking genomen dat het voor alle betrokkenen, zowel het COA als de omwonenden, gewenst is dat voor 1 juli 2024 duidelijkheid wordt verkregen over de vraag of opnieuw een omgevingsvergunning wordt verleend. Als binnen de termijn van drie weken alsnog door het college op de aanvraag van het COA wordt besloten, biedt dat alle betrokkenen de mogelijkheid om nog gedurende drie weken rechtsmiddelen aan te wenden voordat de termijn van de huidige omgevingsvergunning verloopt.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat het college aan de Staat, ter attentie van het COA, een dwangsom van € 500,00 moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00. Het maximumbedrag heeft de gebruikelijke hoogte die de rechtspraak in deze gevallen toepast.
8. De rechtbank gaat niet over tot het vaststellen van de hoogte van al verbeurde dwangsommen wegens het niet-tijdig beslissen, omdat het COA daar niet om heeft verzocht.