ECLI:NL:RBOBR:2024:2090

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
01/247118-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en feitelijke aanranding met gevangenisstraf en tbs met voorwaarden

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft ook contactverboden opgelegd met beide slachtoffers en hun vorderingen tot schadevergoeding (deels) toegewezen. De zaak kwam aan het licht na aangiften van twee slachtoffers, die verklaarden dat de verdachte hen onder dwang en met geweld seksuele handelingen had opgedrongen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs zoals letsel en getuigenverklaringen. De verdachte ontkende de feiten en voerde aan dat de aangiften niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft besloten dat de veiligheid van anderen vereist dat de verdachte in een tbs-instelling wordt behandeld, gezien het risico op recidive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.247118.23
Datum uitspraak: 16 mei 2024.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [1998 1] ,
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2023, 7 maart 2024, 25 april 2024 en 14 mei 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding 16 november 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 26 juni 2023 te Berghem, gemeente Oss, althans in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het knijpen in en/of aanraken van haar borst(en),
- het trekken aan haar tepel(s) en
- het slaan tegen en/of knijpen in haar schaamstreek/venusheuvel/onderbuik

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit

- het feit dat hij bovenop haar zat terwijl hij deze handelingen uitvoerde en
- het aangaan van een worsteling en
- het slaan tegen en/of knijpen in haar schaamstreek/venusheuvel/onderbuik en
- het bijten in haar hals, althans het met kracht plaatsen van een zuigzoen in haar hals en
- het feit dat hij aanving en/of doorging met die handelingen nadat zij meerdere keren had aangegeven geen seks te willen;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 13 augustus 2023,
te Oss, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
immers heeft hij, verdachte
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
- een zuigzoen in haar hals geplaatst

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte

- die [slachtoffer 2] in de auto heeft meegenomen naar een industrieterrein en
- die [slachtoffer 2] gedeeltelijk heeft ontkleed en
- (meermalen) haar keel heeft dichtgedrukt en/of gehouden, althans een hand om haar keel heeft geplaatst en
- tegen haar heeft gezegd dat ze haar telefoon aan hem moest afstaan en
- tegen haar heeft gezegd “je gaat luisteren godverdomme”, of woorden van gelijke strekking, en
- aanving en/of doorging met die handelingen nadat zij meerdere keren had gezegd en/of geappt dat zij geen seks wilde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 1 en onder 2 op grond van het ontbreken van voldoende (wettig en) overtuigend bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat de aangiftes van zowel [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) als [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer 1] kan bovendien getwijfeld worden.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelenOmwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 26 juni 2023 met [slachtoffer 1] afgesproken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] met de auto opgehaald op de parkeerplaats bij de Rusheuvel in Oss en zij zijn vervolgens naar de woning van verdachte op de [adres] te Berghem gegaan. De verklaringen over wat er in de woning is gebeurd, lopen vervolgens uiteen.
Verdachte heeft op 13 augustus 2023 afgesproken met [slachtoffer 2] . Verdachte heeft [slachtoffer 2] opgehaald met zijn auto op het station in Oss en zij zijn vervolgens naar een industrieterrein gereden. Verdachte en aangeefster hebben seks met elkaar gehad. De verklaringen over de manier waarop en of dit met wederzijdse toestemming heeft plaatsgevonden, lopen vervolgens uiteen.
Beoordelingskader
De onderhavige zaak betreft de verdenking van een tweetal zedendelicten. Het gaat in dergelijke zaken vaak om feiten die zich in het verborgene afspelen en waarbij het uiteindelijk in de kern niet zelden gaat om het woord van de aangeefster tegen dat van de verdachte. In dit soort zaken gaat het dan ook regelmatig om de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Volgens artikel 342, tweede lid, Sv mag het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het gaat dan niet enkel om kwantitatief ondersteunend bewijsmateriaal, maar ook om kwalitatief ondersteunend bewijsmateriaal. Dit laatste wil zeggen dat er ondersteunend bewijs moet zijn uit een van die getuige onafhankelijke bron. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat ieder onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Het bewijsminimumvoorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en anderzijds het oordeel dat die verklaringen in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden. Het steunbewijs zal verder moeten zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Beoordeling ten aanzien van feit 1
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn.
Op dinsdag 27 juni 2023 is een surveillance eenheid van de politie ’s-Hertogenbosch naar aanleiding van een melding van [slachtoffer 1] naar haar woning gegaan. In de woning heeft een gesprek plaatsgevonden tussen aangeefster en de politie waarin zij aangaf de avond ervoor (26 juni 2023) te zijn mishandeld en aangerand door verdachte. Aangeefster had zichtbare blauwe plekken op beiden polsen en een kras op haar linker pols. Ook op haar rechterhand had ze een aantal kleine blauwe plekken en in haar hals had zij een klein wondje waar een kleine korst op zat. Over het wondje in de hals vertelde aangeefster dat verdachte haar in haar hals had gebeten. Tevens klaagde aangeefster over pijn aan haar schaambeen.
Op woensdag 28 juni 2023 heeft aangeefster vervolgens aangifte gedaan. Aangeefster verklaarde dat voorafgaand aan de afspraak Whatsapp-verkeer heeft plaatsgevonden tussen haar en verdachte, waarin zij aangaf geen seks te willen hebben met verdachte. Aangeefster verklaarde verder dat verdachte haar opgehaald heeft op de parkeerplaats bij de Rusheuvel in Oss en dat zij naar de woning van verdachte zijn gereden. In de woonkamer hebben zij gezoend en heeft verdachte tegen aangeefster gezegd haar tasje af te doen. Verdachte heeft het tasje van aangeefster vervolgens op een tafeltje gezet. Hierna heeft verdachte aangeefster het huis heeft laten zien. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op het bed heeft geduwd, haar schoenen uit heeft gedaan, heeft gebeten in haar hals, in haar borsten en tepels heeft geknepen en haar in haar schaamstreek heeft geknepen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster op 27 juni 2023 en 28 juni 2023 consistent zijn. Zij heeft diezelfde avond nog in emotionele toestand een vriend gebeld om te vertellen wat haar was overkomen, zij heeft meteen de dag na het incident de politie gebeld, en weer een dag later aangifte gedaan. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de consistente verklaringen van aangeefster, ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster en acht deze dan ook betrouwbaar.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de – hiervoor als betrouwbaar beoordeelde – verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De aangifte wordt ondersteund door het aangetroffen letsel bij aangeefster. Aangeefster had twee blauwe plekken op haar polsen, een kras op de bovenkant van haar linker pols, kleine blauwe plekken op haar rechterhand en een klein wondje met een korst in haar hals. De verbalisanten hebben dit waargenomen op de dag na het ten laste gelegde. Het letsel past bij de verklaring van aangeefster.
De verklaring van aangeefster wordt tevens ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . Aangeefster heeft deze getuige nadat verdachte haar heeft mishandeld en aangerand, overstuur opgebeld. De verklaring van getuige komt op essentiële punten overeen met de aangifte van aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief ondersteund door het aangetroffen letsel van aangeefster en de verklaring van [getuige 1] van aangeefster over de gemoedstoestand van aangeefster. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de aangifte steun vindt in de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat er ruzie ontstond in de woning en dat er vervolgens een handgemeen is ontstaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht gelet op de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op hetgeen door de rechtbank is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de omstandigheid dat niet alleen aangeefster [slachtoffer 1] , maar ook aangeefster [slachtoffer 2] , verklaart over het wegleggen van het handtasje en het uittrekken van de schoenen, hetgeen de rechtbank sterkt in de overtuiging dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Beoordeling ten aanzien van feit 2
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn.
Op 15 augustus 2023 heeft aangeefster [slachtoffer 2] een informatief gesprek gehad met de politie. Op 20 september 2023 heeft aangeefster aangifte gedaan van verkrachting door verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij en verdachte op 13 augustus 2023 hadden afgesproken bij het station te Oss om te praten. Aangeefster heeft verklaard dat zij in de auto van verdachte naar een industrieterrein reden en dat verdachte haar daar heeft verkracht. Verdachte heeft het tasje van aangeefster afgepakt, bij zijn stoel neergelegd en haar schoenen en broek uitgetrokken. Op 11 maart 2024 is aangeefster bij de rechter-commissaris gehoord en hier bleef zij bij haar verklaring en aangifte.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster op verschillende data en bij verschillende gelegenheden uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over het ten laste gelegde. Zij is op wezenlijke onderdelen consistent gebleven wanneer haar aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris worden vergeleken.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster en acht deze dan ook betrouwbaar. Dat zij haar aangifte heeft willen intrekken, doet aan het voorgaande niet af, te meer niet nu zij daarbij op geen enkel moment heeft aangegeven dat haar aangifte niet naar waarheid zou zijn.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de – hiervoor als betrouwbaar beoordeelde – verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan 13 augustus 2023 aangeefster via Whatsapp aan verdachte heeft laten weten dat zij geen seks wilde met verdachte en dat zij alleen wilde praten. Daarnaast zijn er berichten aangetroffen waarin aangeefster aangeeft dat er seks is geweest met verdachte tegen haar zin in.
De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank ook ondersteund door het aangetroffen letsel bij aangeefster. Bij het Forensisch Onderzoek zijn er twee rode huidverkleuringen aan het linker onderbeen aangetroffen bij aangeefster. Daarnaast werd er door de forensisch arts ook letsel in de hals van aangeefster aangetroffen. Het letsel past bij de verklaring van aangeefster.
Daarnaast heeft getuige [getuige 2] (vader van aangeefster) verklaard dat hij van aangeefster heeft vernomen dat verdachte wel eens seksuele handelingen heeft verricht zonder dat aangeefster dat wilde. Getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat zij van aangeefster had gehoord dat verdachte haar heel hard vastpakte en seks met haar had terwijl zij dat niet wilde.
Aangeefster heeft in het verleden verschillende meldingen ter zake van mishandeling door verdachte bij de politie gedaan. Deze meldingen zijn gedaan op 19 mei 2023, 17 juni 2023 en 16 juli 2023. Deze meldingen hebben weliswaar niet geleid tot een aangifte, maar bieden naar het oordeel van de rechtbank wel steun aan de verklaring van aangeefster ten aanzien van het door verdachte toegepaste geweld.
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief ondersteund door het berichtenverkeer dat tussen aangeefster en verdachte heeft plaatsgevonden, het aangetroffen letsel, de eerdere meldingen bij de politie en de getuigenverklaringen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht gelet op de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op hetgeen door de rechtbank is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 2 heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard. Ook ten aanzien van feit 2 heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat niet alleen aangeefster [slachtoffer 2] , maar ook aangeefster [slachtoffer 1] , verklaart over het wegleggen van het handtasje en het uittrekken van de schoenen, hetgeen de rechtbank sterkt in de overtuiging dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v feit 1:
hijopof omstreeks26 juni 2023 te Berghem, gemeente Oss,althans in Nederland,
door geweld of(een)andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot hetplegen en/ofdulden vaneen ofmeer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het knijpen in en/of aanraken van haar borst(en),
- het trekken aan haar tepel(s) en
- hetslaan tegen en/ofknijpen in haar schaamstreek/venusheuvel/onderbuik
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)uit
- het feit dat hij bovenop haar zat terwijl hij deze handelingen uitvoerde en
- het aangaan van een worsteling en
- hetslaan tegen en/ofknijpen in haar schaamstreek/venusheuvel/onderbuik en
- het bijten in haar hals, althans het met kracht plaatsen van een zuigzoen in haar halsen
- het feit dat hij aanving en/ofdoorging met die handelingen nadat zij meerdere keren had aangegeven geen seks te willen;
T.a.v. feit 2:
hijopof omstreeks13 augustus 2023,
te Oss,in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweldof (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van(een)handeling(en)die bestond(en)uit of mede bestond(en)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
immers heeft hij, verdachte
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
- een zuigzoen in haar hals geplaatst
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweldof die andere feitelijkhe(i)d(en)hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 2] in de auto heeft meegenomen naar een industrieterrein en
- die [slachtoffer 2] gedeeltelijk heeft ontkleed en
- (meermalen) haar keel heeft dichtgedrukten/of gehouden,althans een hand om haar keel heeft geplaatsten
- tegen haar heeft gezegd dat ze haar telefoon aan hem moest afstaan en
- tegen haar heeft gezegd “je gaat luisteren godverdomme”, of woorden van gelijke strekking, en
- aanving en/ofdoorging met die handelingen nadat zij meerdere keren had gezegd en/ofgeappt dat zij geen seks wilde.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren, met uitzondering van het locatieverbod en het contactverbod. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat het locatieverbod niet nodig is, nu de slachtoffers hier niet om hebben verzocht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om het contactverbod als een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Ook heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (art. 38z Sr) op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om aan verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest tot aan de datum van de einduitspraak met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De verdediging heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een contactverbod en tegen dadelijke uitvoerbaarheid. De verdediging heeft zich wel verzet tegen een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal zeer ernstige zedenfeiten, te weten aanranding van [slachtoffer 1] en verkrachting van [slachtoffer 2] , waarbij hij fysiek geweld niet heeft geschuwd. Bij de aan verdachte ten laste gelegde zedenfeiten heeft verdachte zich niets aangetrokken van de wil en het verzet van zijn slachtoffers. De slachtoffers hebben overduidelijk kenbaar gemaakt dat zij niet gediend waren van de seksuele handelingen van de verdachte. Verdachte is, ook ter terechtzitting, blijven ontkennen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten. Niet alleen heeft de verdachte zich niets aangetrokken van de wil van zijn slachtoffers, hij heeft zijn slachtoffers gedwongen het een en ander te ondergaan door zijn handelen kracht bij te zetten met misleiding, verbale, non-verbale en fysieke dwang en bedreigingen. Verdachte heeft in beide gevallen een uiterst bedreigende en intimiderende setting gecreëerd waarbij hij – naar het zich laat aanzien – zijn macht wilde laten gelden. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig heeft geschonden door tegen hun wil en met geweld, ter bevrediging van zijn eigen lusten, seksuele handelingen met hen te verrichten.
De wijze waarop de verdachte heeft gehandeld, heeft bij de slachtoffers mentaal en fysiek ernstige schade toegebracht, hetgeen ook duidelijk is verwoord door het spreekrecht door/namens de slachtoffers. Beide slachtoffers hebben tot op de dag van vandaag nog veel last van wat verdachte hen heeft aangedaan.
Zowel in zijn verklaringen bij de politie als ter terechtzitting, heeft verdachte er geen blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien. Hij heeft geen enkele spijt betuigd voor het leed dat hij zijn slachtoffers heeft aangedaan. Integendeel, ter terechtzitting – in hun aanwezigheid – heeft hij zich op het standpunt gesteld dat zij leugenachtig hebben verklaard en valse aangiftes hebben gedaan omdat hij geen relatie met ze zou willen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan en baart de rechtbank ernstig zorgen voor de toekomstige relaties van verdachte.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 maart 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro-Justitia-rapportages die op respectievelijk 15 februari 2024 en 2 februari 2024 door Gz-psycholoog M.M.C. van der Ven en psychiater C.M.A. Matton zijn opgesteld.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. De deskundigen zijn van mening dat van deze stoornis ook sprake was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten en dat de stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde beïnvloedde.
Beide deskundigen adviseren de rechtbank het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Zij schatten het recidiverisico in als matig tot hoog en achten het nodig dat de verdachte wordt behandeld.
In voornoemd advies van psycholoog M.M.C. van der Ven is verder onder meer het volgende gesteld:
“Ondergetekende adviseert een ambulant forensische behandeling gericht op de problemen in sociale interactie (in met name intieme relaties) voortkomend vanuit zijn autismeproblematiek en de daarmee verweven scheefgroei in de persoonlijkheid. Verdere uitwerking van het delictscenario gericht op de rol van zijn problematiek en het seksueel grensoverschrijdend gedrag is van groot belang. De behandeling kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht, zo mogelijk in combinatie met een lange proeftijd. De behandeling moet zo lang duren als nodig is. Een alternatief kader waarin deze behandeling kan plaatsvinden is de terbeschikkingstelling-met- voorwaarden. Ten einde de kans op recidive zo klein mogelijk te maken (en te houden) moet er, zeker aan het begin van de begeleiding/behandeling, voldoende controle zijn op de gedragingen van betrokkene.”
In voornoemd advies van psychiater C.M.A. Matton is verder onder meer het volgende gesteld:
“Er kan geen parafiele en geen seksuele stoornis worden vastgesteld of verworpen door-
dat collaterale informatie over seksualiteit ontbreekt en betrokkenes informatie over dit
onderwerp inconsistent is.”
(…)
“De behandeling dient zich te richten op de autismespectrumstoornis en het aanleren van andere copingvaardigheden. Mogelijk kan nadere diagnostiek naar zijn seksuele gedrag aanvullend zijn.
(...)
Geadviseerd wordt de behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel met een zo lang mogelijke proeftijd, gecombineerd met een GVM. Hierbij is reclasseringstoezicht noodzakelijk.”
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport dat op 9 april 2024 door De Reclassering Nederland over verdachte is opgesteld.
In voornoemd advies van de Reclassering Nederland is onder meer het volgende gesteld:
“Wij adviseren voorzichtig positief over tbs met voorwaarden met de onderstaande voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Als belemmerend wordt de beperkte openheid en zijn ontkenning vandaar dat we voorzichtig zijn in ons positieve advies. Betrokkene heeft, indien bewezen, geen probleembesef hetgeen innerlijke motivatie voor gedragsverandering en behandeling lastig maakt. Betrokkene heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de psycholoog en psychiater deugdelijk zijn gemotiveerd en dat de overwegingen in de rapportages de conclusies kunnen dragen. De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de ziekelijke stoornis en de toerekenbaarheid van de verdachte van de deskundigen over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. De rechtbank gaat dan ook uit van het feit dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor een (enkele) verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang is een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van zeer ernstige strafbare feiten. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is maatschappelijk gezien volstrekt onaanvaardbaar en rechtvaardigt het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Zij heeft daarbij acht geslagen op de verminderde toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte. De rechtbank heeft oog voor het feit dat de detentie de verdachte heel zwaar valt en keurt af en betreurt dat verdachte meerdere malen slachtoffer van geweld door medegedetineerden is geworden. Dit kan er, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe leiden dat aan hem een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan voorarrest wordt opgelegd. De rechtbank geeft wel in overweging de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in een regime waarin verdachte extra bescherming geniet, zoals een Extra Zorg Voorziening.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Op te leggen maatregel
De rechtbank neemt ook de conclusies van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de behandeling over. De rechtbank is dan ook van oordeel dat teneinde dat risico te verminderen een intensieve (klinische) behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank acht gezien de persoon van de verdachte de terbeschikkingstelling met voorwaarden een passender kader dan het kader van bijzondere voorwaarden. Verdachte ziet de ernst van zijn handelen niet in en ontkent de bewezenverklaarde feiten. Het baart de rechtbank ernstig zorgen dat er geen uitsluiting kan worden gegeven over het feit of wel of geen parafiele en/of seksuele stoornis kan worden vastgesteld bij verdachte, nu verdachte geen consistente informatie over seksualiteit geeft. Bovendien twijfelt de rechtbank aan de intrinsieke motivatie van verdachte, nu hij geen concrete hulpvraag lijkt te hebben, anders dan ‘voorkomen dat hij opnieuw in deze situatie terechtkomt’, waarmee hij verwijst naar zijn detentie.
De rechtbank is op basis daarvan van oordeel dat de veiligheid van anderen, althans de algemene veiligheid van personen of goederen, vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij naast het behandelen van de stoornis zelf ook aandacht wordt besteed aan het voorkomen van recidive. Aan de maatregel zullen de voorwaarden, met uitzondering van het locatie- en contactverbod, worden verbonden, zoals geadviseerd door de reclassering in het maatregelrapport van 1 maart 2024, welke voorwaarden hierna worden weergegeven in de beslissing.
Gelet op het bepaalde in artikel 38, zesde lid, Sr beveelt de rechtbank dan ook dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Niet gemaximeerde tbs-maatregel in geval van omzetting
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten verkrachting en aanranding. De totale duur van de maatregel kan daarom, ingeval van omzetting naar terbeschikkingstelling met dwangverpleging, een periode van vier jaar te boven gaan.
Contactverbod ex art. 38v Sr
De rechtbank ziet met de officier van justitie de meerwaarde van oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod – direct of indirect - ten aanzien van beide slachtoffers.
De maatregel wordt opgelegd voor de duur van 3 jaren, met een vervangende hechtenis van 2 weken per keer dat verdachte dit verbod overtreedt, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid gelasten van deze maatregel aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend gedraagt jegens voornoemde personen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De vordering van de benadeelde partij
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 3.380,30 euro, bestaande uit € 380,30 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade
.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de hoogte van de vordering niet betwist.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en – nu de verdediging de hoogte van de vorderingen niet heeft betwist – de vordering in het geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als begindatum zal de rechtbank voor wat betreft de materiële schade aansluiten bij de datum van indiening van het verzoek tot schadevergoeding en voor wat betreft de immateriële schade bij de datum van het bewezenverklaarde feit. Genoemde vermeerdering geldt tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is overwogen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De vordering van de benadeelde partij
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 11.106,38 euro, bestaande uit € 1.106,38 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade. Van het materieel deel zijn posten van € 812,50 en € 36,34 (totaal: € 848,84) als toekomstige kosten gevorderd met het oog op een eventueel hoger beroep. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht de vordering toe te wijzen voor zover die ziet op actuele schadeposten en haar ten aanzien van die posten niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij voor zover die ziet op actuele schadeposten geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de hoogte van de vordering niet betwist.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en – nu de verdediging de hoogte van de vorderingen niet heeft betwist – de vordering in het geheel toewijsbaar voor zover die ziet op actuele schadeposten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als begindatum zal de rechtbank voor wat betreft de materiële schade aansluiten bij laatst gemaakte kosten en voor wat betreft de immateriële schade bij de datum van het bewezenverklaarde feit. Genoemde vermeerdering geldt tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is overwogen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38, 38a, 38v, 38w, 57, 242, 246 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
-
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
-
verkrachting
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straffen en maatregelen
legt op de volgende straffen en maatregelen:
T.a.v. feit 1, feit 2:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
- een
terbeschikkingstelling met voorwaarden
en stelt als voorwaarden:
Geen strafbaar feit plegen
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Niet naar het buitenland
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door Reinier van Arkel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na vrijlating zo snel mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
De rechtbank beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
T.a.v. feit 1:
-
Een contactverbodvoor de duur van
3 jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 6 maanden op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [1998 2] .
Dit betekent dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middel schriftelijke middelen) zal hebben of zoeken met bovengenoemde persoon.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden.
- Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, WvSr, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
T.a.v. feit 2:
-
Een contactverbodvoor de duur van
3 jaren
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 6 maanden op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren [2002] .
Dit betekent dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middel schriftelijke middelen) zal hebben of zoeken met bovengenoemde persoon.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden.
- Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, WvSr, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vorderingen benadeelde partijen
T.a.v. feit 1:
-
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 3.380,30subsidiair 43 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 3.380,30, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 380,30 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoedingvan de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 3.380,30 euro, bestaande uit € 380,30 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
- Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2:
-
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 10.257,54subsidiair 86 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 10.257,54, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit € 257,54 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoedingvan de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 10.257,54, bestaande uit € 257,54 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
- Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
- Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis , voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Westerhuis, griffier,
en is uitgesproken op 16 mei 2024.