Beoordeling door de voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
10. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster. Hij doet dit in het licht van de uitspraken van de Afdelingvan 28 augustus 2019(de zogenoemde overzichtsuitspraak), 2 februari 2022en 6 juli 2022. Ook betrekt de voorzieningenrechter de uitspraak van 20 maart 2024waarin de Afdeling het toetsingskader in dit soort zaken heeft verduidelijkt.
11. De hoeveelheid drugs die in de woning is gevonden, moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. De burgemeester heeft dan op grond van artikel 13b van de Opiumwet de bevoegdheid om de woning te sluiten. Dit is tussen partijen niet in geschil. De vraag is of de burgemeester in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Noodzakelijkheid van de sluiting
12. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de hiervoor genoemde uitspraak van 2 februari 2022, en zoals onlangs verder is verduidelijkt in de uitspraak van 20 maart 2024, volgt dat bij beoordeling van de noodzaak van de sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Hierbij is ten eerste van belang de hoeveelheid en de soort aangetroffen drugs. Daarnaast is de rol van het pand in de keten van drugshandel van belang. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar het pand, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. De noodzaak zal in het algemeen groter zijn in het geval van recidive. Ook zal die noodzaak groter zijn als het betrokken pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke panden door de burgemeester voor bij die panden betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die panden.
13. Verzoekster vindt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk is. Zij betwist dat vanuit de woning is gehandeld en dit blijkt nergens uit. Verzoekster ontkent verder dat sprake was van een loop naar de woning. Ook heeft verzoekster betwist dat er tien eerdere oogsten zijn geweest en gesteld dat het ongeveer drie oogsten zijn geweest.
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat een bestuursorgaan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
15. In de bestuurlijke rapportage staat dat in de woning een hennepkwekerij is aangetroffen met 176 hennepplanten en dat uit politieonderzoek is gebleken dat er tien eerdere oogsten zijn geweest en dat dit uitkomt op een wederrechtelijk verkregen voordeel van ongeveer € 247.138,-. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan deze bevindingen van de politie te twijfelen. De betwisting van verzoekster dat er tien eerdere oogsten zijn geweest en haar stelling dat het ongeveer drie oogsten zijn geweest, is, zoals op de zitting is gebleken, slechts gebaseerd op een vermoeden van haar. Daarmee heeft verzoekster de bevindingen van de politie zoals neergelegd in de bestuurlijke rapportage onvoldoende betwist. De burgemeester mocht de informatie uit de rapportage dus ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. Verder is weliswaar niet vastgesteld dat sprake is van feitelijk drugshandel in of vanuit de woning, maar vanwege de eerdere oogsten, de MMA-melding dat regelmatig mannen met materialen de woning binnenliepen en de verklaring van verzoekster op zitting dat er mannen met enige regelmaat de woning bezochten om de hennepkwekerij te onderhouden, heeft de burgemeester het aannemelijk mogen vinden dat er een loop naar de woning is geweest in verband met het exploiteren van de hennepkwekerij.
16. Verder vindt verzoekster dat het herstel dat de woningsluiting op grond van de Opiumwet beoogt, al lang heeft plaatsgevonden: de hennepplantage is inmiddels al vier maanden ontmanteld. Volgens het beleid van de burgemeester volgt bij een eerste overtreding een waarschuwing, last onder dwangsom of sluiting. De burgemeester heeft de sluiting gemotiveerd door aan te geven dat de gebruikershoeveelheid ruimschoots is overtreden maar het beleid geeft hier geen richtlijnen voor. Uit het enkele feit dat een wietplantage is aangetroffen volgt niet de noodzaak tot sluiting van de woning waar geen huurders meer zijn, geen wietplantage aanwezig is en van waaruit niet gehandeld is, aldus verzoekster.
17. Gelet op wat hiervoor onder 15 is overwogen, heeft de burgemeester ervan mogen uitgaan dat er een in werking zijn de hennepkwekerij is aangetroffen met 176 hennepplanten en dat er (al) tien oogsten zijn geweest waarmee wederrechtelijk voordeel is verkregen van ongeveer € 247.138,-. Dat is zo ernstig en omvangrijk dat de burgemeester, gelet op het toetsingskader zoals is weergegeven onder 12, een woningsluiting van drie maanden noodzakelijk heeft mogen vinden. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking mogen nemen dat er een loop naar de woning was in verband met het exploiteren van de hennepkwekerij. Ook heeft de burgemeester kunnen betrekken dat er een MMA-melding is gedaan dat er rondom de woning hennepgeur hing, waardoor in die zin sprake was van overlast. Met de sluiting wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het beoogde doel bereikt, namelijk het weghalen van de loop uit de woning en het weghalen van de woning uit het criminele circuit.
Evenwichtigheid van de sluiting
18. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden niet onevenwichtig is.
-
Mate van verwijtbaarheid
19.1.De voorzieningenrechter is met de burgemeester eens dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Op de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij op een feestje iemand had ontmoet aan wie zij had verteld dat zij sinds het overlijden van haar partner in een moeilijke situatie zit. Die persoon had aangeboden verzoekster te helpen met klusjes en had gevraagd om de zolder van de woning te huren de opslag van zijn meubels. Voor de verhuur van de zolder ontving verzoekster € 250,- per maand. Toen verzoekster er op enig moment achter kwam dat de zolder werd gebruikt voor de exploitatie van een hennepkwekerij, werd verzoekster bedreigd waardoor zij niets tegen de politie heeft verteld, aldus verzoekster. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze verklaringen niet overeenkomen met wat in de bestuurlijke rapportage staat, namelijk dat verzoekster heeft verklaard dat zij wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij op zolder en dat zij hiervoor eenmalig een bedrag van € 2.500,- cash heeft ontvangen. Omdat verder enige onderbouwing van de tijdens de zitting afgelegde verklaringen ontbreekt kan niet worden gezegd dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding.
-
Gevolgen van de sluiting
19.2.De voorzieningenrechter stelt voorop dat het de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster is om actief op zoek te gaan naar vervangende woonruimte. Op de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij, samen met haar hond en poes, bij haar zoon en schoondochter in Oirschot kan verblijven gedurende de sluiting, maar dat zij de relatie met haar zoon en schoondochter niet op het spel wil zetten vanwege het ongemak dat gepaard zal gaan met het tijdelijk wonen met haar huisdieren. De voorzieningenrechter vindt het voorstelbaar dat dat geen ideale situatie is, maar niet gezegd kan worden dat van verzoekster niet gevergd kan worden om tijdelijk bij haar zoon en schoondochter te verblijven.
19.3.Verzoekster stelt dat de sluiting van de woning een groot financieel nadeel gaat opleveren voor de verkoop van de woning, omdat die door sluiting een slechte naam in [woonplaats] krijgt waardoor de woning minder goed verkoopbaar is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster die stelling niet heeft onderbouwd, laat staan dat het een omstandigheid is die de sluiting onevenwichtig maakt.