ECLI:NL:RBOBR:2024:2058

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
01/993262-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen met aanzienlijke contante geldbedragen

Op 13 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen van aanzienlijke contante geldbedragen. De zaak, die begon met een dagvaarding op 29 juli 2021, was het resultaat van een uitgebreid onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalig witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij het ophalen en afleveren van grote hoeveelheden contant geld, waarvan werd vastgesteld dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de organisatie, die werd aangestuurd door een andere verdachte met de gebruikersnaam '[naam persoon]'. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de verkregen ANOM-data bevestigd en geoordeeld dat deze gegevens als bewijs konden worden gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 8 maanden en een geldboete van €30.000,00. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging en dat de redelijke termijn niet was overschreden, ondanks de complexiteit van de zaak. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.993262.21
Datum uitspraak: 13 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [1962] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2021, 22 november 2021, 10 maart 2023, 24 maart 2023, 18 maart 2024, 26 maart 2024 en 6 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 maart 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 05 maart 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met
- een persoon zich noemende/met de gebruikersnaam ‘ [naam persoon] ’ en/of
- [medeverdachte 1] (geboren [1981] ) en/of
- [medeverdachte 2] (geboren [1978] ) en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6]
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het plegen van gewoontewitwassen van (aanzienlijke) contante geldbedragen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 23 februari 2021 te Wateringen, gemeente Westland, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met
- een persoon zich noemende/met de gebruikersnaam ‘ [naam persoon] ’ en/of
- [persoon] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 6]
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het plegen van gewoontewitwassen van (aanzienlijke) contante geldbedragen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 juni 2020 tot en met 04 maart 2021 te Nieuw-Vennep,
gemeente Haarlemmermeer, en/of Wateringen, gemeente Westiand, en/of Amsterdam en/of Burgerveen, gemeente Haarlemmermeer, en/of Roosendaal en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van (aanzienlijke) contante geldbedragen bestaande uit
- een totaal aan zogenaamde ‘picks’ van (ongeveer) € 80.412.120,- (‘kantoor Amsterdam’) en/of (ongeveer) € 165.718.500,- (‘kantoor Den Haag’),

althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (aanzienlijke) ‘picks’, en/of

- een totaal aan zogenaamde ‘kicks’ van (ongeveer) € 79.227.640,- (‘kantoor Amsterdam’) en/of (ongeveer) € 168.602.960,- (‘kantoor Den Haag’),

althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) aanzienlijke)‘kicks’ en/of

- de eindsaldo’s op de bijbehorende dagbalansen,,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of verborgen en/of verhuld:
- wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven geldbedrag(en) is/was of zijn/waren en/of
- wie bovenomschreven geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
dit/deze geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Inleiding.
Start van het onderzoek.
Op 8 januari 2021 ontving het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC), door
tussenkomst van een in Nederland gestationeerde Amerikaanse liaison-officier, schriftelijk informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten.
Deze informatie luidde:
"lntelligence indicates that a Transnational Criminal Organization (TCO) is involved in large scale money laundering in the Netherlands for several drug trafficking TGO's.
Two or more members of the organization reside and operate in the Netherlands utilizing the nicknames " [bijnaam 1] " and " [bijnaam 2] ".
" [bijnaam 1] " utilizes a communication device with an IMEI-number of [nummer 1] .
" [bijnaam 2] " utilizes a communication device with an IMEI-number of [nummer 2] .”
De Amerikaanse opsporingsautoriteiten bleken te beschikken over en toegang te hebben tot de dataset van een netwerk van crypto-telefoons die gebruikmaakten van het ANOM-platform.
Op 8 januari 2021 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Belper (LERCH21001). Het opsporingsonderzoek richtte zich op de opsporing en aanhouding van de, vooralsnog, onbekende verdachten die gebruikmaken van de bijnamen " [bijnaam 1] “ en " [bijnaam 2] ", in verband met de verdenking van gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie.
Onderzoek 26Belper
De Amerikaanse opsporingsautoriteiten verstrekten driemaal per week een dataset, die zag op de mogelijk criminele groepering waarvan “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] ” deel uitmaakten, aan het onderzoek 26Belper. Na analyse van de gegevens komt het onderzoeksteam tot de conclusie dat in Nederland een groepering werkzaam is die zich bezighield met de inname en verdeling van zeer grote hoeveelheden contant geld, met waarschijnlijk een criminele herkomst.
De groepering zou bestaan uit twee afzonderlijke afdelingen: kantoor Amsterdam en kantoor Den Haag. Gedurende het onderzoek werd de loods van het kantoor Den Haag op 23 februari 2021 overvallen. Na deze overal heeft de politie Den Haag uitgebreid onderzoek gedaan in deze loods. Daar werden verborgen ruimtes, elastiekjes, big shoppers en een geldtelmachine aangetroffen.
Het onderzoek 26Belper heeft zich onder meer gericht op het identificeren van de verschillende gebruikers van ANOM-accounts.
Het onderzoeksteam identificeert verdachte als de gebruiker van ANOM-accounts “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 2] ” en [accountnaam 3] .
Op 7 juni 2021 is verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de artikelen 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Onderzoek 26Beeston.
Op 4 maart 2021 is er mondelinge TCI-informatie verstrekt aan het onderzoeksteam 26Beeston. Dit team heeft het Kantoor Amsterdam doorzocht. Op deze locatie werd een verborgen ruimte aangetroffen met een geldtelmachine, een geldbedrag van € 1.302.855,00 elastiekjes en memo’s van de bedragen die waren klaar gemaakt of moesten worden klaar gemaakt. Op dezelfde dag is in een voertuig een geldbedrag van € 500.000,00 aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle tenlastegelegde feiten.
Het schriftelijk requisitoir is ter terechtzitting overgelegd en wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte is aanvankelijk, tot en met de terechtzitting van 18 maart 2024, bijgestaan door een raadsman, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam. Op 25 maart 2024 heeft de raadsman per mail aan de rechtbank bericht dat verdachte niet langer gebruik wenst te maken van zijn diensten als raadsman in deze zaak en dat hij hem niet langer als raadsman bijstaat. Verdachte is op 26 maart 2024 ter terechtzitting verschenen en heeft aangegeven zijn eigen verdediging te gaan voeren. Verdachte heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben en is
in de gelegenheid gesteld een schriftelijk pleidooi in te dienen, waarna de officier van justitie schriftelijk een nota van repliek heeft gediend en verdachte vervolgens schriftelijk zijn dupliek heeft ingediend.
Deze stukken worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Uit de stukken komen de volgende inhoudelijke verweren naar voren:
1. De verdediging stelt dat de wijze van verkrijging van de ANOM-data door de verdediging niet kan worden getoetst en niet kan worden vastgesteld dat die verkrijging in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Het bewijs dat is verkregen via ANOM-data is daarmee niet rechtmatig verkregen.
Daarom is geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Bovendien is sprake van schending van een ander belangrijk voorschrift, te weten artikel 8 EVRM. Het bewijs dat is verkregen via ANOM dient daarom van de bewijsvoering te worden uitgesloten.
2. Er is onvoldoende bewijs dat de telefoon met het Anom-account “ [accountnaam 2] ” in gebruik is geweest bij verdachte.
3. Als verdachte al een rol kan worden toegedicht dan is dat geen aansturende leidinggevende rol zoals [naam persoon] , maar een ondersteunende rol vanwege het bijhouden van de administratie.
Het oordeel van de rechtbank.
De beslissing van de rechtbank omtrent de rechtmatigheid van de verkregen ANOM-data.
Uit het dossier volgt dat Nederland, door tussenkomst van een in Nederland gestationeerde Amerikaanse liaison officier, schriftelijk informatie ontving van de Amerikaanse opsporingsdiensten die de liaison officier hadden medegedeeld dat deze informatie "op rechtmatige wijze is verkregen en door Nederlandse opsporingsdiensten in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt mocht worden". De Amerikaanse opsporingsautoriteiten bleken vervolgens te beschikken over de dataset van het netwerk van de cryptotelefoons die gebruik maakten van het ANOM-platform en onderdeel van de dataset die betrekking had op de bovengenoemde schriftelijke informatie, werd vrijwillig aan onderzoek 26Belper ter beschikking gesteld.
De rechtbank heeft bij beslissing van 30 september 2022 aangaande dit verweer geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen sterke aanwijzingen zijn dat de overgedragen informatie onrechtmatig is verkregen. De rechtbank heeft ook thans geen aanwijzingen dat de informatie onrechtmatig is verkregen.
De overgedragen informatie staat verantwoord in het dossier. De rechtbank heeft geen enkele objectieve aanwijzing dat de inhoud en verwerking van de via de ANOM-data verkregen berichten niet juist is. Hetgeen door verdachte is aangevoerd noopt evenmin tot het doen van nader onderzoek.
Voor zover hetgeen verdachte heeft aangevoerd ziet op een mogelijke schending van artikel 6 of 8 EVRM, overweegt de rechtbank dat het niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter behoort om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. In het bijzonder is het niet aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen aan artikel 8 EVRM, dat het recht op privacy garandeert. Het uitgangspunt van rechtmatigheid van de verkrijging is uitsluitend anders als in het betreffende land, in dit geval in de Verenigde Staten, onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de ANOM-data rechtmatig zijn verkregen en verwerkt en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daarnaast is er geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwerpt het verweer.
Vaststellingen op basis van de bewijsmiddelen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten bezig gehouden met de inname en herverdeling van zeer grote hoeveelheden contant geld. De verdachten waren verdeeld over twee afdelingen: “kantoor Amsterdam”, een loods gelegen aan de [adres 2] in Nieuw-Vennep, en “kantoor Den Haag”, een loods gelegen aan de [adres 3] in Wateringen. Deze loodsen werden gebruikt als stashlocaties en van daaruit werden respectievelijk de omgeving Amsterdam en de omgeving Den Haag bediend.
De groepering werd aangestuurd door een persoon met de ANOM-gebruikersnaam [naam persoon] (hierna te noemen: [naam persoon] ) en verdachte [verdachte] . De overige verdachten fungeerden voornamelijk als geldkoeriers. De geldkoeriers ontvingen van [naam persoon] opdrachten met ontmoetingslocaties, identificatiecodes (tokens) en tijdstippen. Vervolgens voerden zij deze opdrachten uit. Als token werd gebruikgemaakt van de nationale identificatiecode op bankbiljetten. Door middel van deze tokens kon de opdracht worden bevestigd of geverifieerd. De verdachten maakten gebruik van versluierd taalgebruik om hun werkzaamheden aan te duiden. Zo werd het ophalen van een contant geldbedrag een ‘pick’ genoemd en het afgeven van een contant geldbedrag een ‘kick’. De koeriers stuurden aan het einde van de dag de dagbalansen aan [naam persoon] en verdachte [verdachte] . Op de balansen stonden de kicks en picks vermeld en de eind- en/of startbalans van die dag. De bedragen die werden gepickt en gekickt varieerden van duizenden tot miljoenen euro’s.
Gewoontewitwassen (feit 3)
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

6 stappen-arrest

In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen enerzijds een bepaald misdrijf en anderzijds het geld waarmee door verdachte en zijn medeverdachten “gebankierd” werd. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het 6 stappen-arrest van het Gerechtshof Amsterdam [1] . Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden verklaard indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen
Verdachte en zijn medeverdachten hebben enorme hoeveelheden contant geld voorhanden gehad en vervoerd, hetgeen ongebruikelijk is vanwege de grote veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan. Beide kantoren waren voorzien van veiligheidsmaatregelen en verborgen ruimtes, maar tijdens het vervoer zaten de pakken geld gewoon in bigshoppers. Door verdachte en zijn medeverdachten werd gebruikgemaakt van cryptotelefoons en versluierd taalgebruik. Bij het afgeven of aannemen van geld wisten verdachten niet met wie ze te maken hadden. In plaats van een persoonlijke identificatie werd gebruik gemaakt van zogenaamde tokens. De overdracht van het geld vond plaats op de openbare weg, ook weer behoorlijk riskant en zeer ongebruikelijk als dit wordt afgezet tegen de gebruikelijke werkwijze van legale bedrijven waarin grote bedragen contant geld worden omgezet.
Tot slot was er geen sprake van een in het financiële verkeer gebruikelijke administratie.
Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat bij de overdracht van de geldbedragen telkens sprake was van een vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachte
Door geen van de verdachten is een verklaring afgelegd over de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank kan zich voorstellen dat niet elke verdachte, zeker niet de geldkoeriers, volledig op de hoogte is geweest van de exacte herkomst van de geldbedragen, maar dat neemt niet weg dat door de verdachten op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de gelden een legale herkomst hadden.
Ook verdachte heeft ter zitting niet inhoudelijk over het tenlastegelegde verklaard.
Conclusie
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap illegale herkomst geld bij verdachte:
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, telkens als hij onder de hierboven geschetste omstandigheden grote geldbedragen liet vervoeren, afleveren of aannemen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Daarmee is bewezen dat verdachte wist (in de zin van voorwaardelijk opzet) van de illegale herkomst van het geld.
Vormen van witwassen / gewoontewitwassen:
Verdachte heeft door zijn handelen de geldbedragen buiten het zicht van de autoriteiten gehouden. Hij heeft verhuld waar het geld vandaan kwam, van wie het was en aan wie het werd overgedragen
Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Criminele organisatie (feit 1en 2)
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had, waaraan verdachte heeft deelgenomen. Om van een organisatie als hier bedoeld te spreken, moet het gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Daarbij is niet vereist dat vast komt te staan dat een persoon om als deelnemer van die organisatie te worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Ook is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Voor de deelneming aan die organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk.
De organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat wat betreft het onder feit 1 tenlastegelegde sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte ( [verdachte] ), [naam persoon] , verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [medeverdachte 3], verdachte [medeverdachte 4] en verdachte [medeverdachte 5]. Dit samenwerkingsverband blijkt uit het volgende. Deze genoemde verdachten opereerden samen vanuit het kantoor Amsterdam. Op deze locatie werd het geld opgeslagen, geteld en verpakt. Ook werden vanuit deze locatie opdrachten voorbereid en uitgevoerd. Vanuit het Kantoor Amsterdam werden in de periode juni 2020 tot en met maart 2021 honderden picks en kicks uitgevoerd ter waarde van in totaal tientallen miljoenen euro’s. Zoals hierboven geconcludeerd hadden deze geldbedragen een criminele herkomst.
De organisatie werd aangestuurd door [naam persoon] en verdachte [verdachte] . De overige verdachten fungeerden voornamelijk als geldkoeriers. De geldkoeriers ontvingen van [naam persoon] opdrachten en voerden deze vervolgens uit. De koeriers stuurden aan het einde van de dag de dagbalansen aan [naam persoon] en verdachte. De verdachten maakten gebruik van cryptotelefoons en gebruikten versluierd taalgebruik.
[naam persoon] en verdachte hadden veelvuldig contact met elkaar. Zij spraken onder andere over de hoogte van de commissie van de overige verdachten. Ook overlegden zij over het opzetten van nieuwe kantoren, waaronder een kantoor in Barcelona. De rol van verdachte was dus niet enkel het bijhouden van de administratie, zoals hij lijkt te stellen.
Wat betreft het tenlastegelegde onder feit 2 is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte ( [verdachte] ), [naam persoon] , verdachte [persoon] en verdachte [medeverdachte 7] .
Dit samenwerkingsverband blijkt uit het volgende. Deze genoemde verdachten opereerden samen vanuit het kantoor Den Haag. Gedurende het opsporingsonderzoek werd het kantoor Den Haag op 23 februari 2021 overvallen. Dit kantoor was gevestigd aan de [adres 4] te Wateringen vlakbij de woning van [persoon] , de huurder van de loods en broer van de verdachte [medeverdachte 7] . Uit Anom chatverkeer bleek dat de verdachten [verdachte] , [naam persoon] en [medeverdachte 7] wisten dat er eerder een inbraak was geweest in dit pand.
De verdachte [medeverdachte 7] haalde het geld op en bracht het geld weg dat zijn broer [persoon] had geteld en herverdeeld. Dit deden zij onder leiding van verdachte en [naam persoon] . Uit de chats blijkt dat de broers contact onderhielden met [naam persoon] over geldbedragen die moesten worden opgehaald en worden weggebracht.
Ook vanuit het Kantoor Den Haag werden in de periode juni 2020 tot en met 23 februari 2021 honderden picks en kicks uitgevoerd. Zoals hierboven geconcludeerd hadden deze geldbedragen een criminele herkomst.
De rol van verdachte.
Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte en [naam persoon] elkaar al langer kenden en met elkaar contact hadden. Ook zijn zij door opsporingsambtenaren eerder samen gezien.
De verdachte had de beschikking over een Sky-ECC toestel met het account [accountnaam 3]. Met dit SKY-ECC toestel onderhield verdachte contact met het SKY-account van [naam persoon] ([accountnaam 4]).
Door de politie is een grote hoeveelheid chats geanalyseerd. Op basis van deze chats kan worden vastgesteld dat verdachte samen met [naam persoon] één van de leiders was van de twee kantoren Amsterdam én Den Haag en dat zij grote geldbedragen afkomstig van enig misdrijf telkens lieten ophalen en afleveren.
Uit de chats bleek onder andere dat verdachte:
- na ontvangst van de dagbalansen stelselmatig de te verdienen commissies en balansen
doorgaf aan [naam persoon] ;
- overzicht had van de balansen en verantwoordelijk was voor de controle van de
geldbedragen die waren opgehaald en weggebracht;
- samen met [naam persoon] de inhoud van de enveloppen bepaalde;
- samen met [naam persoon] de hoogte van de commissies bepaalde en voor hen beiden de
bedragen/commissies van de balans afhaalde;
- met [naam persoon] overleg voerde en plannen maakte voor het openen van een nieuw kantoor in
Barcelona en in Nederland;
- aan [naam persoon] om meer werk vroeg voor 'kantoor' Amsterdam;
- na de aanhouding van [medeverdachte 2] op 10 september 2020 en het niet inzetbaar zijn van
[medeverdachte 1] (na diens ongeval) in opdracht van [naam persoon] op zoek is gegaan naar koeriers
voor 'kantoor' Amsterdam.
Op grond van onder meer deze vaststellingen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in de gehele periode zich vrijwel dagelijks bezig heeft gehouden met de organisatie van het ‘ondergronds bankieren en dat hij daarin een actieve en sturende rol heeft gehad.
Is verdachte gebruiker van de telefoon met account “ [accountnaam 2] ”.
Door verdachte is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat hij de gebruiker was van de telefoon met het account “ [accountnaam 2] ”.
De rechtbank volgt verdachte niet in deze stelling.
De rechtbank stelt het volgende vast.
In het onderzoek Argus werd op 24 februari 2021 middels een zogeheten Imsi catcher
onderzoek vastgesteld dat het telecommunicatiemiddel voorzien van het IMEI- nummer
[nummer 3] zich bevond in het [perceel] gelegen aan de [adres 5] te Amsterdam. Blijkens de gegevens afkomstig uit de Basisregistratie Personen was verdachte toen op dat adres ingeschreven.
Uit opgenomen en bekeken berichten binnen het onderzoek Argus werd vastgesteld dat ' [naam persoon] ' op het communicatieplatform Sky contact had met een persoon die gebruik maakte van de gebruikersnaam [accountnaam 2] . Tevens bleek dat het communicatiemiddel waarmee de gebruiker met [accountnaam 2] communiceerde was voorzien van het IMEI- nummer [nummer 4] en het Sky-ID [accountnaam 3].
Op 5 februari 2021 ontvangt ' [naam persoon] ’, op het platform Sky een bericht van de gebruiker bekend met het Sky-ID [accountnaam 3].
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte met bedoeld Sky-ECC toestel contact onderhield met het account [accountnaam 4]. De gebruiker van dit laatste account is later geïdentificeerd als [naam persoon] . Uit de chats van de SKY-ECC accounts bleek dat de verdachten in deze organisatie niet alleen via SKY-ECC contact onderhielden maar ook gebruik maakten van een ANOM toestel met onder andere de gebruikersnamen [accountnaam 2] en [naam persoon] /Rembrand.
Uit het opsporingsonderzoek blijkt verder dat de verdachte en [naam persoon] elkaar al langer kennen. Mede met behulp van de IPhone, IPad en IMac die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, kon [naam persoon] worden geïdentificeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het voorgaande, bezien in combinatie met de overige bewijsmiddelen, tot de conclusie dat verdachte gebruiker was van de telefoon met het account [accountnaam 2] .

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bij dit vonnis gevoegde bijlage - bezien in onderling verband en samenhang en bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 01 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met:
- een persoon zich noemende/met de gebruikersnaam [naam persoon] en
- [medeverdachte 2] (geboren [1978] ) en
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5]
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het plegen van gewoontewitwassen van aanzienlijke contante geldbedragen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 23 februari 2021 in Nederland
tezamen en in vereniging met
- een persoon zich noemende/met de gebruikersnaam ' [naam persoon] ' en/of
- [persoon] en/of
- [medeverdachte 7]
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het plegen van gewoontewitwassen van (aanzienlijke) contante geldbedragen;
3.
in de periode van 16 juni 2020 tot en met 04 maart 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders van aanzienlijke contante geldbedragen
bestaande uit:
- een grote hoeveelheid)‘picks’, en
- een grote hoeveelheid ‘kicks’ en
- de eindsaldo’s op de bijbehorende dagbalansen,
de werkelijke aard en de herkomst en de vindplaats en de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of verborgen en/of verhuld:
- wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven geldbedrag(en) is/was of zijn/waren en/of
- wie bovenomschreven geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en
deze geldbedragen verworven en voorhanden gehad en overgedragen en
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van de door het Openbaar Ministerie bewezen geachte feiten aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 9 jaar, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 40.000, te vervangen door 200 dagen hechtenis en de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging.
Door verdachte is aangevoerd dat zijn leefsituatie nu stabiel is, hij werk heeft en sinds kort een woning heeft gekregen. Nu na eerdere detentie alles weer de goede kant op gaat, zou een gevangenisstraf hem onnodig veel schade berokkenen, waaronder het verlies van de woning, de relatie met zijn vrouw en werk. Verdachte heeft verzocht om in geval van eventuele veroordeling, in vrijheid zijn hoger beroep af te mogen wachten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met het plegen van gewoontewitwassen van tientallen miljoenen euro’s. Verdachte heeft in zijn leidinggevende rol hieraan een belangrijke en onmisbare bijdrage geleverd.
De organisatie waartoe verdachte behoorde hield zich op grote en professionele schaal bezig met ‘ondergronds bankieren’ en voorzag daarmee in de behoefte van criminele organisaties om buiten het zicht van de overheid zaken te doen en criminele transacties uit te voeren. Gelet op de omvang van de witgewassen bedragen, kan het niet anders dan dat de belanghebbenden bij (de overdracht van) deze bedragen zich bezig hielden met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit. De bewezen verklaarde feiten hebben daarmee bijgedragen aan een ernstige ondermijning van de rechtsorde.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ten aanzien van verdachte.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de door verdachte vervulde rol binnen de criminele organisatie. Verdachte heeft gedurende de gehele periode van 1 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 bijna dagelijks een belangrijke uitvoerende en organiserende rol gehad bij het ‘ondergronds bankieren’. Samen met [naam persoon] was verdachte de leider van de kantoren Den Haag en Amsterdam. Kantoren van waaruit in een tijdbestek van juni 2020 tot maart 2021 aanzienlijke contante geldbedragen afkomstig van misdrijf werden opgehaald en afgeleverd. Wanneer de geldkoeriers [naam persoon] niet konden bereiken, onderhield verdachte contact met de geldkoeriers en nam verdachte de rol van [naam persoon] waar en gaf hij de koeriers opdrachten.
Verdachte werd bij dit alles kennelijk uitsluitend gedreven door winstbejag.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte, gedateerd 7 maart 2024. Verdachte is eerder voor soortgelijke feiten tot jarenlange gevangenisstraffen veroordeeld in Nederland en België.
Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 juni 2021 is aan verdachte terzake onder meer deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en het medeplegen van gewoontewitwassen een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd.
In het strafblad van verdachte zijn daarom strafverzwarende omstandigheden gelegen.
Tegelijkertijd dient de rechtbank in verband met het hierboven genoemde arrest van 28 juni 2021 rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Redelijke termijn.
Op grond van bestendige jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In deze zaak is de redelijke termijn op 7 juni 2021 aangevangen, omdat verdachte toen in verzekering werd gesteld en hij daaruit (redelijkerwijs) heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had om tegen hem een strafvervolging in te stellen. Aangezien de rechtbank vandaag pas uitspraak doet, is de behandeling van deze zaak niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn.
De rechtbank acht echter bijzondere omstandigheden aanwezig die hiervoor redengevend zijn geweest. Deze omstandigheden zijn met name gelegen in de omvang en ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn (toenmalige) raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De onderzoeken 26Belper en Beeston beslaan ruim 5000 pagina’s aan processtukken. Dit onderzoek heeft geleid tot de vervolging van acht verdachten met deels overlappende, maar ook afzonderlijke feiten die aan de verdachten zijn tenlastegelegd. Op 1 januari 2022 en 20 september 2022 heeft de raadsman van de verdachte diverse onderzoekswensen ingediend. Op respectievelijk 31 maart en 31 oktober 2022 zijn deze onderzoekswensen door de rechter-commissaris afgewezen. De raadsman heeft de rechtbank vervolgens verzocht een regiezitting te plannen. De regiezitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2023. Tijdens deze zitting heeft de raadsman andermaal onderzoekswensen naar voren gebracht. Uiteindelijk is de rechtbank, mede gelet op de verhinderdata van de raadslieden en de zittingscapaciteit van de rechtbank, pas op 18 maart 2024 kunnen beginnen met de inhoudelijke behandeling van de zaken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft – naast organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie – ook de verdediging alles overziend een relevante bijdrage geleverd aan de geschetste vertraging.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat van overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak geen sprake is.
De op te leggen straffen.
Alles afwegende acht de rechtbank voor de ten laste van verdachte bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar passend en geboden. De rechtbank kan echter gelet op de toepassing van artikel 63 Sr (zie hierboven) in deze zaak geen hogere straf opleggen dan een gevangenisstraf van 6 jaar en acht maanden. Deze straf zal de rechtbank dan ook opleggen en daarbij bevelen dat de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op deze straf.
Daarnaast acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de feiten en het kennelijke winstoogmerk dat daarmee gepaard ging, een geldboete van € 30.000,-- passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De rechtbank zal aan verdachte hiermee een lagere straf opleggen dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat met de door haar aan verdachte op te leggen straf de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

Voorlopige hechtenis.

Gelet op de inhoud van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis, loopt de schorsing tot het moment van de einduitspraak. Dat betekent dat verdachte, gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf, op het moment van de einduitspraak weer in voorlopige hechtenis genomen zal worden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 57, 63, 140, 420bis en 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en bijkomende straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 8 maanden;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
een geldboete van € 30.000,00 (dertigduizend) euro subsidiair 185 dagen hechtenis;
verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten een envelop (ING) met balanscijfers.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 13 mei 2024.