Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] (met producties 1 t/m 7);
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
2.Het geschil in het kort
3.De feiten
op 13 juni 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [eiser] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot het bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.Het geschil
5.De beoordeling
in de richting vanhet hoofd en
op/tegende schouder en de rug van [eiser] heeft geslagen. [gedaagde] heeft deze feiten overigens ook niet betwist. Ook heeft [gedaagde] niet betwist dat hij, uitgaande van dit feitencomplex, op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] die door het incident is veroorzaakt.
tegenzijn hoofd en/of mond is geslagen. De strafrechter heeft slechts bewezen geacht dat meermaals
in de richtingvan het hoofd van [eiser] is geslagen. Het hoofd is dan niet geraakt. Gelet hierop behoeft het tandletsel van [eiser] een nadere toelichting, die hij niet heeft gegeven. Dat had wel van [eiser] mogen worden verwacht, temeer omdat hij over alle relevante informatie en documenten zou moeten kunnen beschikken.
,zal [eiser] in het kader van de nakosten niet worden veroordeeld tot betaling van betekeningskosten. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op: