ECLI:NL:RBOBR:2024:201

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
01.225870.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door gevaarlijke achtervolging met een auto in Veghel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 17 augustus 2023 in Veghel, gemeente Meierijstad, de auto van het slachtoffer meermalen met hoge snelheid geramd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet als bestuurder kon worden aangemerkt en dat er geen opzet was op de dood van het slachtoffer. Deze verweren werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedrag de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht en het leven van het slachtoffer in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.225870.23
Datum uitspraak: 23 januari 2023.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 december 2023 en 9 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 17 augustus 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen althans eenmaal met een door hem, verdachte, bestuurde auto met verschillende snelheden tegen het voertuig van voornoemde [slachtoffer] , waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond, is gereden en/of heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen althans eenmaal met een door hem, verdachte, bestuurde auto, met verschillende snelheden tegen het voertuig van voornoemde [slachtoffer] , waarin [slachtoffer] zich bevond, te rijden en/of te rammen;
ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Volkswagen Golf), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [getuige] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Gedeeltelijke vrijspraak.

De rechtbank acht in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewijsbeslissing

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft in dat kader ten eerste aangevoerd dat de herkenning van de getuige [getuige] als onbetrouwbaar dient te worden bestempeld. Zonder deze herkenning kan, aldus de raadsvrouw, niet bewezen worden dat de verdachte de bestuurder was van de BMW op de dag en het tijdstip van de tenlastelegging. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer bestond en/of dat verdachte deze kans op de koop toe genomen heeft.
Het oordeel van de rechtbank.
 De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
 Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Was de verdachte de bestuurder van de BMW ten tijde van het delict?
Het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van verdachte door de getuige [getuige] twijfelachtig is. Daarbij benoemt de raadsvrouw onder meer dat het feitelijk gezien vrijwel onmogelijk is dat in deze situatie een betrouwbare herkenning heeft plaatsgevonden, omdat de getuige zich in zijn auto bevond die stond geparkeerd met de voorkant van de auto in de richting van de bosschages en de getuige de personen enkel heeft kunnen zien via zijn spiegels. Toen de medeverdachte uitstapte moet hij logischerwijs voor de bestuurder hebben gestaan. Daarnaast benoemt de raadsvrouw dat het donker was op de parkeerplaats, de getuige kennelijk (gedeeltelijk) getinte ruiten in zijn auto heeft en dat haar cliënt naar de mening van de raadsvrouw intussen een hele andere uitstraling heeft dan toen de getuige naar eigen zeggen de verdachte voor het laatst had gezien, voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank zonder redelijke twijfel dat de verdachte ten tijde van het delict als bestuurder van de BMW heeft opgetreden.
Naast de herkenning door [getuige] is er het signalement dat aangeefster [slachtoffer] geeft van de bestuurder als zijnde een man met getinte huidskleur, een kaal hoofd en een baard. Verdachte komt overeen met dit signalement. Verder heeft de tenaamgestelde van de BMW, [naam] , verdachte genoemd als degene die feitelijk de auto in bezit heeft en gebruikt. Verdachte is enkele uren eerder in Veghel als bestuurder van de desbetreffende BMW gecontroleerd door [verbalisant] in Veghel. Ten slotte is op de camerabeelden van onder andere het uitvaartcentrum aan het [adres 2] te Veghel te zien dat op 17 augustus 2023 rond 00:05 uur een kalende man met donkerkleurige baard bij het uitvaarcentrum liep in gezelschap van een man die voldoet aan het signalement van de bijrijder dat door onder andere aangeefster [slachtoffer] is gegeven. Dit uitvaartcentrum bevindt zich op loopafstand van de plaats waar de BMW gevonden is. Het tijdstip waarop deze personen zijn vastgelegd past in de tijdslijn van het ten laste gelegde.
De rechtbank benoemt in dit kader ook dat verdachte zelf niet ontkent te hebben gereden, maar zich enkel op zijn zwijgrecht heeft beroepen, terwijl voornoemde omstandigheden vragen om een verklaring van de verdachte. Verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven over waar hij ten tijde van het tenlastegelegde feit was, of hij samen met iemand was en/of hij al dan niet als bestuurder heeft opgetreden. De rechtbank concludeert dan ook dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte die avond als bestuurder van de betreffende BMW heeft opgetreden.
Hetgeen de raadsvrouw tegen de herkenning door getuige [getuige] heeft ingebracht doet hieraan niet af. Gelet op de toelichting op zijn herkenning die de getuige heeft gegeven bij de rechter-commissaris en bezien in samenhang met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de herkenning betrouwbaar en zal deze bezigen voor haar bewijsvoering.
Het opzet van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het bewijs van ‘vol’ opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft daarnaast geen enkel inzicht gegeven in wat er die avond in zijn hoofd omging. De vraag die de rechtbank dan ook dient te beantwoorden is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer is aanwezig wanneer de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] , het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast:
  • dat de verdachte op de weg ‘ [naam] ’ met zijn auto twee keer met hoge snelheid tegen de achterkant van de auto van het slachtoffer heeft gereden;
  • dat ‘ [naam] ’ een weg betreft binnen de bebouwde kom waar maximaal 30 km/u gereden mag worden, met onder meer kruisingen en (hoge) drempels; in de berm direct naast de weg bevinden zich bomen, lantaarnpalen en een sloot;
  • dat de verdachte op de [naam] en op de [naam] richting het centrum van Veghel meermalen met hoge snelheid tegen de achterkant van de auto van het slachtoffer heeft gereden;
  • dat de [naam] en de [naam] zich in/of in de richting van het centrum van Veghel bevinden, waar maximaal 30 en/of 50 km/u gereden mag worden, en wegen zijn met onder meer kruisingen, rotondes, (hoge) verkeersdrempels en zebrapaden; direct naast de weg lopen fietspaden, in de berm bevinden zich bomen, lantaarnpalen en fietspaden;
  • dat de verdachte op de rotonde van de [naam] / [naam] / [naam] tegen de rechter achter- en zijkant van de verdachte heeft aangereden;
  • op dit deel van de route bevinden zich onder meer een zebrapad, een overstekend fietspad dat voorrang heeft op automobilisten en een rotonde;
  • dat er forse schade is geconstateerd aan de linker-achterzijde en de achterzijde van de auto van het slachtoffer en forse schade is geconstateerd aan de voorkant van de verdachte;
  • dat er brokstukken zijn gevonden op de door het slachtoffer beschreven vluchtroute, waaronder een op de [naam] gevonden behuizing van een BMW-merklogo die past bij de auto van verdachte.
De rechtbank acht de aangifte gelet op de in het dossier aanwezige steunbewijs betrouwbaar en neemt de verklaring van aangeefster dan ook als uitgangspunt. Alhoewel er geen daadwerkelijk gereden snelheden uit het dossier kunnen worden vastgesteld gaat de rechtbank er – gelet op de in het dossier aanwezige steunbewijs en de verklaring van aangeefster – van uit dat de ter plaatsende geldende maximumsnelheid fors is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat door het met een auto met een aanzienlijk hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan achtervolgen van een ander voertuig, in combinatie met het meermaals en al dan niet met (extreem) hoge snelheid rammen van de achterkant van een andere auto er een aanmerkelijke kans ontstaat dat de inzittende van laatstgenoemde auto ten gevolge van dit (meermaals) rammen de controle over het voertuig verliest en/of van de weg raakt en (eventueel met een hoge snelheid) tegen een object botst en/of daarbij met de auto in een sloot geraakt. Dit brengt naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich dat de inzittende bestuurder ten gevolge van die gebeurtenis komt te overlijden.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van zijn verkeersgedragingen zou komen te overlijden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond en/of dat de verdachte die kans niet willens en wetens heeft aanvaard. De poging tot doodslag is daarom in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het medeplegen.
De rechtbank ziet onvoldoende bewijsmiddelen voor een bewezenverklaring van het medeplegen van de tenlastegelegde doodslag en zal de verdachte hiervan gedeeltelijk vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
omstreeks 17 augustus 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde auto met verschillende snelheden tegen het voertuig van voornoemde [slachtoffer] , waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond, is gereden en/of heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van achttien maanden;
  • een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen op de op te leggen straf omdat zij een integrale vrijspraak heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De ernst van het feit.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de late uren van de nacht van 16 op 17 augustus 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Kennelijk uit het niets blokkeerde verdachte met zijn BMW de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer voelde meteen aan dat het niet goed was en reed in volle vaart weg. Verdachte heeft de achtervolging ingezet en heeft met hoge snelheden meermalen tegen de auto van het slachtoffer aangereden en/of haar auto geramd. Door zo te handelen heeft de verdachte het leven van aangeefster in gevaar gebracht en daarnaast de verkeersveiligheid in grove mate geschonden. De achtervolging vond immers plaats op relatief smalle wegen in het buitengebied, in het centrum van Veghel en in wijken met fiets- en zebrapaden. Het feit dat er niemand dodelijk gewond is geraakt door deze achtervolging is dan ook op geen enkele wijze aan het handelen van verdachte te danken.
Verdachte had op meerdere momenten kunnen besluiten om de achtervolging te stoppen, maar deed dit niet. Getuigen verklaren dat aangeefster direct na de achtervolging in volledige paniek verkeerde. Uit het dossier en de ter terechtzitting gegeven slachtofferverklaring blijkt dat dit alles voor aangeefster zeer beangstigend is geweest en dat zij tijdens de achtervolging vreesde daadwerkelijk het leven te zullen laten. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer zodanig heeft aangetast.
Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven dat hij zich bewust is van de ernst van het misdrijf waar hij zich schuldig aan heeft gemaakt. Hoewel verdachte het recht toekomt te zwijgen betekent dit dat het slachtoffer en haar naaste omgeving blijven zitten met veel vragen over de beweegredenen van verdachte die avond. Het slachtoffer weet tot op de dag van vandaag niet of er sprake was van een gerichte, persoonlijke aanval op haar of op getuige [getuige] of dat er bijvoorbeeld sprake was van een plan om haar auto te stelen. Dit bemoeilijkt de verwerking van hetgeen haar is overkomen. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van de justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 november 2023, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De straf.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie in beginsel passend en geboden, maar zal hier gedeeltelijk van afwijken omdat zij het belangrijk vindt dat verdachte voor een langere periode dan door de officier geëist geen motorrijtuigen mag besturen. De rechtbank zal dit gegeven verdisconteren in de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden is. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 3 jaar.

De overige beslissingen.

De raadsvrouw heeft in het kader van haar pleidooi tot integrale vrijspraak verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak. Gelet op de bewezenverklaring en de opgelegde gevangenisstraf zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering.
[slachtoffer] heeft een bedrag van € 9.740,73 aan materiële schade en € 3.500.- aan immateriële schade geëist. De materiële schade is gelegen in het herstellen van haar auto en de kosten die zij heeft moeten maken in verband met het moeten doen van een beroep op haar rechtsbijstandsverzekering ten aanzien van onderstaande vordering en de reiskosten om bij de zitting aanwezig te kunnen zijn. De immateriële schade is gelegen in de aard en ernst van het misdrijf dat zij heeft meegemaakt alsmede de psychische gevolgen daarvan, waaronder de angst die de benadeelde nog steeds voelt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd om het verzochte bedrag substantieel te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht met betrekking tot de materiële schade toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten:
  • de post eigen bijdrage voor het inschakelen van de rechtsbijstandsverzekeraar ex. € 250.-;
  • de post begroting van de schade en de kosten voor het herstel/vervanging van het beschadigde voertuig ex. € 9.471,54;
  • de post reiskosten om bij de zitting aanwezig te zijn ex. € 19,19.
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 2.000.- toewijzen. De rechtbank komt tot toekenning van een lager bedrag dan verzocht omdat - hoe voorstelbaar de nog steeds bestaande angstgevoelens van het slachtoffer ook zijn - niet is gebleken dat sprake is van een psychische aandoening en zij aansluiting heeft gezocht bij bedragen die in vergelijkbare situaties zijn toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige verzochte bedrag aan immateriële schade niet ontvankelijk verklaren in (de hierna te noemen onderdelen van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat een verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank kent aan de toegekende bedragen de wettelijke rente toe en bepaalt de ingangsdatum voor de materiële kosten op de datum van het indienen van de vordering, zijnde 28 november 2023. Voor de immateriële schade geldt de pleegdatum van het delict, zijnde 17 augustus 2023.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2023 ten aanzien van de materiële schade en vanaf 17 augustus 2023 ten aanzien van de immateriële schade tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
179a van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
-
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
-
een gevangenisstraf voor de duur van achttien maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
-
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 jaar.
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 11.740,73. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 93 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 9.740,73 euro materiële schade en 2.000 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf onderstaande datum tot aan de dag der algehele voldoening:
o 28 november 2023 ten aanzien van de materiële schade;
o 17 augustus 2023 ten aanzien van de immateriële schade;
De rechtbank:
-
wijst afhet verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

De rechtbank:
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] tot een bedrag van € 11.740,73, bestaande uit 9.740,73 euro materiële schade en 2.000 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf onderstaande datum tot aan de dag der algehele voldoening:
o 28 november 2023 ten aanzien van de materiële schade;
o 17 augustus 2023 ten aanzien van de immateriële schade.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2023.