ECLI:NL:RBOBR:2024:2000

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
01.102704.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake het vervoeren van een grote hoeveelheid xtc-pillen

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 april 2021 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, opzettelijk ongeveer 9,2 kilogram aan xtc-pillen (circa 18.665 stuks) heeft vervoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens een verkeerscontrole door de politie in een Renault Clio zat, waar in een tas tussen zijn benen de drugs werden aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet zeker wist dat het om drugs ging, maar zijn gedrag tijdens de controle wekte argwaan bij de verbalisanten. De rechtbank heeft de geldigheid van de verkeerscontrole en de daaropvolgende doorzoeking beoordeeld en geen vormverzuimen vastgesteld die tot bewijsuitsluiting zouden moeten leiden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk vervoeren van de drugs en heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van 10 maanden. Daarnaast is de auto van de verdachte verbeurd verklaard, omdat deze is gebruikt voor het delict. De rechtbank heeft de strafoplegging gematigd in vergelijking met de eis van de officier van justitie, die 30 maanden had gevorderd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.102704.21]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.102704.21
Datum uitspraak: 08 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 augustus 2021, 12 februari 2024 en 25 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 juli 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2021 te Maarheeze, gemeente Cranendonck tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in totaal) ongeveer 9,2 kilogram netto aan (XTC)pillen (circa 18.665 stuks), in elk geval een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag

Inleiding.
In de namiddag van 14 april 2021 werden in Maarheeze twee inzittenden van een personenauto (Renault Clio) aan – kort gezegd- een verkeerscontrole onderworpen.
Tijdens deze controle ontstond er een verdenking van een Opiumwetdelict. Verdachte zat
op de bijrijdersstoel en tussen zijn benen bevond zich een [bedrijf] -tas op de vloer. In deze tas werden circa 18.665 stuks zogenaamde xtc-pillen bevattende MDMA, met een netto gewicht van circa 9,2 kilogram, aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij was gevraagd om in Maarheeze iets op te halen waarvan hij wel vermoedde dat het
mogelijk drugs waren. Kort voor de verkeerscontrole had hij de [bedrijf] -tas van een voor hem onbekend persoon overhandigd gekregen en meegenomen naar zijn Renault Clio. De medeverdachte trad op als bestuurder en wist, volgens hem en verdachte, niet af van de inhoud van de tas. Kort nadat ze wegreden, werden ze door de politie tot stilstand gebracht.
Het standpunt van de officier van justitie
Het tenlastegelegde feit, te weten het vervoeren van de genoemde hoeveelheid pillen bevattende MDMA, kan worden bewezen. De verkeerscontrole en de daarop volgende doorzoeking van het voertuig naar aanleiding van een gerezen verdenking van een Opiumwetdelict waren rechtmatig. Er zijn geen voorschriften geschonden die tot bewijsuitsluiting zouden moeten leiden. De hierna door de raadsman opgevoerde vormverzuimen zijn niet aan orde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, op gronden verwoord in zijn schriftelijke pleitnotitie, vrijspraak bepleit vanwege vormverzuimen die tot bewijsuitsluiting zouden moeten leiden. Dit omdat (1) er sprake is geweest van een onrechtmatige verkeerscontrole door etnisch profileren en (2) daarop volgende schending van de verbaliseringsplicht, (3) de politie door het plaatsen van een foto op social media de opgelegde beperkingen heeft doorbroken en (4) de gemaakte bodycam camerabeelden zijn vernietigd, waardoor er geen controle op de rechtmatigheid van de verkeerscontrole en aanhouding mogelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de door de raadsman gestelde vormverzuimen bespreken gevolgd door een bewijstechnisch oordeel.
Vormverzuimen
De raadsman heeft betoogd dat er diverse voorschriften zijn geschonden waardoor er sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering .
De rechtbank stelt vooropgesteld vast dat de raadsman zich niet concreet heeft uitgelaten over het door verdachte ondervonden nadeel als gevolg van de gestelde vormverzuimen
zoals bepaald in het tweede lid van voornoemd wetsartikel. In zoverre is het algehele verweer onvoldoende onderbouwd en zou het verweer om die reden al falen. De rechtbank zal desondanks de vier door de raadsman gestelde vormverzuimen bespreken conform de hiervoor onder het standpunt van de verdediging weergegeven nummering.
1) onrechtmatige verkeerscontrole
De verdediging stelt dat er sprake is van een onrechtmatige verkeerscontrole omdat deze heeft plaatsgevonden op basis van etnisch profileren. De verdediging stelt dat op dit punt eveneens de verbaliseringsplicht is geschonden. De raadsman grondt dit standpunt op de verklaring van [verbalisant 1] ten overstaan van de rechter-commissaris en die volgens de raadsman inhoudt dat hij bewust niet de Marokkaanse achtergrond /nationaliteit van de verdachten in het proces-verbaal had opgenomen omdat hij weet dat dit gevoelig ligt.
De rechtbank volgt deze redenering niet en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften door de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stilgehouden. De reden tot het stilhouden was volgens de verbalisanten gelegen in het feit dat zij twee voertuigen, de Renault Clio en een (dure) Audi SQ8 voorzien van Duits onbekend gebleven kenteken, kort achter elkaar van de parkeerplaats af zagen rijden. De Audi was al snel uit het zicht van de verbalisanten en zou met hoge snelheid zijn weggereden. De verbalisanten konden om die reden dan ook alleen de Renault Clio stilhouden. De verbalisanten zochten in hun systeem de tenaamgestelde van de Renault Clio op en bemerkten dat dit een persoon, naar later bleek verdachte, uit Amsterdam betrof.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen behelst om te veronderstellen dat andere dan voornoemde omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de beslissing van de verbalisanten om de inzittenden van de Renault Clio te onderwerpen aan een verkeerscontrole. De door de verdediging opgeworpen suggestie dat de verkeerscontrole was ingegeven door de etniciteit van inzittenden vindt geen steun in het dossier. Uit het dossier is niet af te leiden dat de verbalisanten op het moment van de verkeerscontrole wisten wie er in de auto zaten. Bovendien ging de verklaring van [verbalisant 1] waarop de raadsman doelt over het bewust weglaten in het proces-verbaal van diens ervaringen met eerdere drugsvangsten waar Marokkaanse jongeren bij betrokken waren, en dit betrof één van de bevindingen op grond waarvan de verbalisant vermoedde dat er verdovende middelen in het voertuig aanwezig waren. Dit speelde dus pas een rol in het kader van de verdenking ter zake een Opiumwetdelict. Niet is gebleken dat dit ook een rol gespeeld heeft in de daaraan voorafgaande keuze om verdachte en zijn medeverdachte te onderwerpen aan een verkeerscontrole. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is dus onvoldoende om de conclusie te dragen dat er sprake is geweest van etnisch profileren. Het verweer dat de verkeerscontrole onrechtmatig is geweest wordt daarom verworpen.
2) schending van de verbaliseringsplicht
Zoals hiervoor is overwogen, is pas na de controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994 een verdenking ter zake een Opiumwetdelict gerezen. De verbalisanten hebben de feiten en omstandigheden waarop zij die verdenking hebben gebaseerd gerelateerd op pagina 6 en 7 van het dossier. Daarin staat het navolgende:
Wij, verbalisanten, merken op dat wij ongeveer 100 meter van de A2 verwijderd waren.
Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat er aan de A2 in Zuid- Oost Brabant diverse zogenaamde sleutellocaties liggen waar criminelen elkaar treffen en verdovende middelen verhandelen.
Gelet op de opgedane bevindingen namelijk:
- zeer duur Duits voertuig waar vermoedelijk contact mee was geweest
- locatie dicht aan de A2
- Duits voertuig wat vermoedelijk met hoge snelheid weg was gereden
- zeer ongeloofwaardig verhaal met betrekking tot hun aanwezigheid aldaar
- ontzettend zenuwachtig
- onnatuurlijke houding om een [bedrijf] dicht te drukken
- tas camoufleren met een jas
- antwoorden dat we een schriftelijk bevel moesten regelen om in de tas te mogen kijken

ontstond bij ons, verbalisanten, het vermoeden dat er verdovende middelen in het voertuig aanwezig waren.

De rechtbank is van oordeel dat er op basis daarvan een voldoende verdenking terzake een Opiumwetdelict is ontstaan, zodat de verbalisanten op grond daarvan bevoegd waren tot de doorzoeking in het voertuig conform artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. Daarom levert het niet verbaliseren van de ervaringen van [verbalisant 1] met eerdere drugsvangsten waar jonge Marokkanen betrokken bij waren geen strijd op met de verbaliseringsplicht zoals bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de opsporingsambtenaren proces-verbaal opmaken van hetgeen door hen tot de opsporing is verricht of bevonden. Dat hij dat bewust heeft weggelaten in het proces-verbaal zou ook niet hebben geleid tot een ander resultaat.
Gelet op bovenstaande verwerpt de rechtbank ook dit verweer van de raadsman.
3) doorbreken van bevel beperkingen
De raadsman heeft betoogd dat de aan verdachte opgelegde beperkingen door de politie zijn doorbroken door een foto, afkomstig van camerabeelden van de ingezette bodycam, op social media te plaatsen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering is de bevoegdheid neergelegd om de verdachte beperkingen op te leggen. De beperkingen dienen in het belang van het onderzoek noodzakelijk te worden geacht en dienen er (mede) toe om het lopende onderzoek niet te (laten) frustreren. Conform voornoemd artikel gelden de beperkingen jegens verdachte en strekt de maatregel zich niet uit tot politieoptreden. De rechtbank acht dan ook dat het plaatsen van een dergelijke foto door de politie, terwijl verdachte in beperkingen verkeerde, wat daar verder ook van zij, geen schending oplevert van een belang van verdachte dat voornoemd artikel beoogt te beschermen. Dit is daarom niet aan te merken als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer faalt om die reden.
De rechtbank merkt bovendien ten overvloede op dat de door de raadsman naar voren gebrachte stelling dat de foto gemaakt zou zijn door een ingezette bodycam feitelijk onjuist is. Uit het dossier blijkt immers dat de desbetreffende foto met een diensttelefoon, en niet met een bodycam, is gemaakt.
4) vernietigen van de bodycam camerabeeldenDe raadsman stelt dat de bodycam camerabeelden zijn vernietigd terwijl de verdediging tijdig om de verstrekking daarvan heeft verzocht. Het vernietigen van de beelden levert volgens de raadsman een vormverzuim op.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft bij de rechter-commissaris uitgelegd in welke situaties hij of zij gebruik maakt van een bodycam. De bodycam dient mede voor de eigen bescherming van de verbalisant. In beginsel is het doel van een bodycam niet het filmen van de situatie ten behoeve van het bewijs van een strafzaak. Ook heeft het niet als primaire doel om strafvorderlijk politieoptreden te controleren. Om deze reden worden de beelden die door middel van een bodycam zijn gemaakt na 28 dagen automatisch gewist. Deze termijn begint, zo blijkt uit het daartoe opgestelde proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2021, te lopen op het moment dat de bodycam wordt geplaatst op een daartoe bestemd docking station. De bodycam van verbalisant [verbalisant 2] is aan het einde van zijn dienst van 14 april 2021 in de docking station geplaatst. Op dat moment werden de beelden opgeslagen en deze beelden werden dus automatisch gewist op 12 mei 2021. Het verzoek van de raadsman om de beelden te ontvangen is op 28 april 2021 gedaan, dus twee weken voordat de beelden automatisch werden gewist.
De rechtbank merkt op dat het Openbaar Ministerie met gepaste spoed uitvoering dient te geven aan een toezegging om informatie te verstrekken aan de verdediging. In dit geval betrof het beelden waarvan bekend is, dat deze na 28 dagen automatisch zouden worden gewist. Het had daarom op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om de beelden met prioriteit veilig te (laten) stellen.
Nu door het Openbaar Ministerie en de politie is nagelaten om de beelden tijdig veilig te stellen, terwijl het verzoek van de verdediging ruim voor 12 mei 2021 is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De verdediging heeft bepleit dat door het vernietigen van de beelden een onafhankelijke controle op de rechtmatige inzet van de verkeercontrole en de aanhouding van verdachte niet meer mogelijk is.
De rechtbank volgt die redenering niet.
Het feitelijke verloop van de controle en de daarop volgende aanhouding is immers beschreven in een proces-verbaal, en bovendien heeft verdachte van zijn verdedigingsrechten gebruik gemaakt door beide verbalisanten hierover bij de rechter-commissaris uitgebreid te bevragen. Hiermee zijn naar het oordeel van de rechtbank de belangen van verdachte voldoende gewaarborgd. De rechtbank ziet bovendien op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzittingen geen enkele aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bevindingen en verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vormverzuim op deze wijze voldoende is gecompenseerd zodat daaraan geen nader rechtsgevolg verbonden hoeft te worden.
Dit alles leidt tot de conclusie dat niet gebleken is van vormverzuimen die tot bewijsuitsluiting zouden moeten leiden. De daarop gerichte verweren van de raadsman worden daarom verworpen.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De beoordeling van de bewijsmiddelen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 14 april 2021 troffen verbalisanten in een Renault Clio tussen de benen van verdachte in een [bedrijf] -tas ongeveer 18.665 pillen met een nettogewicht van 9,2 kg aan. Een selectie van deze pillen is getest door het NFI. Uit deze test is geconcludeerd dat deze pillen MDMA bevatten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het ophalen van ‘iets’ in Maarheeze vermoedelijk om drugs zou gaan, maar stelt dit niet met zekerheid te hebben geweten. De rechtbank leidt echter uit het gedrag van verdachte ten tijde van de verkeerscontrole af dat hij wel degelijk wetenschap droeg van de inhoud van de tas. Verdachte drukte immers vanaf het eerste contact met de verbalisanten de tas dicht met zijn benen en de verbalisanten namen ontzettend zenuwachtig gedrag bij verdachte waar. Bij het vragen naar de identiteitsbewijs van verdachte deed verdachte eerst omslachtig zijn jas uit, legde deze op de tas zodat de inhoud werd bedekt en heeft vervolgens pas zijn identiteitsbewijs uit zijn jas gehaald. De rechtbank leidt uit voornoemde bevindingen af dat verdachte de inhoud van de tas voor de politie verborgen wilde houden en dus wetenschap had van de inhoud van de aan hem overgedragen tas. De door verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting dat er een vuilniszak over de bovenkant van de [bedrijf] tas zet waardoor hij de inhoud niet zou kunnen hebben gezien, doet daar verder niet aan af en vindt trouwens ook geen steun in het dossier.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk de aangetroffen hoeveelheid pillen bevattende MDMA heeft vervoerd. Op basis van het
dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de medeverdachte , wetenschap had van de aanwezigheid en daarmee van het vervoer van de drugs, zodat verdachte van dit onderdeel (medeplegen) partieel zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 14 april 2021 te Maarheeze, gemeente Cranendonck opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 9,2 kilogram netto aan XTC-pillen (circa 18.665 stuks) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest gevorderd. De officier van justitie heeft hierbij in matigende zin rekening gehouden met het tijdsverloop en een overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer van verdachtes auto gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de oplegging van een gevangenisstraf overeenkomstig de duur van het reeds ondergane voorarrest met daarbij een taakstraf bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
ten bezware van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een zeer grote hoeveelheid xtc-pillen (circa 18.665 stuks) met een berekende straatwaarde van ruim € 76.500,= . Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien veroorzaakt de criminaliteit die met de handel in en het gebruik van MDMA gepaard gaat schade en overlast voor de samenleving, waarbij niet zelden geweld bij komt kijken. Verdachte heeft zich van deze nadelige effecten niets aangetrokken en heeft enkel gehandeld uit financiële overwegingen.
oriëntatiepunten
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak (LOVS) ontwikkelde oriëntatiepunten
die zien op het vervoeren van 9 tot 10 kilo harddrugs. Dat oriëntatiepunt gaat uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden
matigende factoren
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met het feit dat verdachte nooit eerder vanwege een strafbaar feit is veroordeeld en verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit pas 25 jaar was. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het rapport van de reclassering van 26 juli 2021. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden en verdachte heeft ter zitting ook geen hulpvraag geponeerd. De rechtbank ziet in genoemde rapportage noch in het verhandelde ter terechtzitting andere factoren dan voornoemd die in matigende zin in de strafoplegging zouden moeten doorwerken.
overschrijding redelijke termijn
Wat betreft de berechting van een zaak in eerste aanleg heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting bij een niet gedetineerde verdachte dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 14 april 2021 en bepaalt het eindpunt van de redelijke termijn op twee jaar nadien, zijnde 14 april 2023. Oorspronkelijk zou de einduitspraak gedaan worden op 26 februari 2024 zijnde twee weken na de oorspronkelijke datum van de inhoudelijke behandeling. Die behandeling was echter op verzoek van verdachte vanwege ziekte van de raadsman, aangehouden, hetgeen in de risicosfeer van verdachte ligt. . Dat alles betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM met ruim 10 maanden is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de strafoplegging.
conclusie
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening houdend met de matigende factoren, de hierna te noemen verbeurdverklaring en de overschrijding van de redelijke termijn van 10 maanden, legt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest op. Deze strafoplegging komt in plaats van 30 maanden gevangenisstraf die de rechtbank zonder overschrijding van de redelijke termijn zou hebben opgelegd.
De rechtbank legt dan ook een lichtere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voertuig vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – met behulp van dit voertuig het feit is begaan en dit voertuig ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen
-
een gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht;
-
verbeurdverklaringvan het inbeslaggenomen goed, te weten: een personenauto Renault
Clio ( [kenteken] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. R.M.A. in 't Veld, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 08 mei 2024.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.