ECLI:NL:RBOBR:2024:200

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
82/197295-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en niet-ontvankelijkheid in vervolging van de officier van justitie in een zaak van vervalsing van paardenpaspoorten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervalsen van paardenpaspoorten en het gebruik maken van vervalste documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2, omdat het recht tot strafvordering is vervallen door verjaring. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor het onder 2 tenlastegelegde feit is aangevangen op 23 juni 2015, en dat de dagvaarding pas op 9 november 2023 is uitgebracht, wat meer dan zes jaren na de aanvang van de verjaringstermijn is. Dit betekent dat de vervolging voor dit feit niet meer mogelijk is.

Wat betreft feit 1, dat betrekking heeft op het gebruik maken van vervalste paardenpaspoorten, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de paspoorten heeft vervalst. Wel is bewezen dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste paspoorten, waarvoor hij een geldboete van € 2.000,- is opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vervalst paardenpaspoort, terwijl hij wist dat dit paspoort gebruikt zou gaan worden. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen paardenpaspoorten onttrokken aan het verkeer, maar de ordners zijn teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.197295.23
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1962] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2023 en 8 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. Primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 3 juni 2013 tot en met 15 mei 2014 te Meijel, gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer paardenpaspoort(en), namelijk:
- een paardenpaspoort ten name van KATY met identificatienummer [nummer] (DOC-00022) en/of
- een paardenpaspoort ten name van CLORES met identificatienummer [nummer] (DOC-00023) en/of
- een paardenpaspoort ten name van SIMONE met identificatienummer [nummer] (DOC-00024) en/of
- een paardenpaspoort ten name van VICKY met identificatienummer [nummer] (DOC-00025) en/of
- een paardenpaspoort ten name van CARLOS met identificatienummer [nummer] (DOC-00026) en/of
- een paardenpaspoort ten name van LEON B met identificatienummer [nummer] (DOC-00027) en/of
- een paardenpaspoort ten name van SANDRA B met identificatienummer [nummer] (DOC-00031) en/of
- een paardenpaspoort ten name van MIEKE met identificatienummer [nummer] 9doc-00032) en/of
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op/in voornoemd(e) paardenpaspoort(en) (telkens)
-de datum en/of jaar van afgifte van het/de paardenpaspoort(en) gewijzigd naar een datum en/of jaar van afgifte liggend vóór 1 juli 2009 en/of
-het medisch hoofdstuk aangepast door in dat medische hoofdstuk (een) andere/nieuwe bladzijde(n) in te (laten) voegen waarop het vakje ‘slacht voor humane consumptie’ niet was/waren afgestempeld en/of
-was/waren de naam en/of het adres van de persoon aan wie het/de paardenpaspoort(en) was/waren afgegeven, aangepast/gewijzigd,
zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 8 april 2014 en/of 16 april 2014 en/of 6 mei 2015 te Meijel, gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (meermalen) gebruik heeft/hebben gemaakt van (een of meer) valselijk opgemaakte en/of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -als ware deze echt en onvervalst – dan wel opzettelijk (een) zodanig(e) geschrift(en) heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wisten(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geschrift(en) bedoeld was/waren voor zodanig gebruik, door:
-een paardenpaspoort ten name van NOTTIE V met identificatienummer [nummer] en/of
-een paardenpaspoort ten name van Maike met identificatienummer [nummer] en/of
-een paardenpaspoort ten name van ISIS met identificatienummer [nummer] en/of
-een paardenpaspoort ten name van HYCINA met identificatienummer [nummer] ,
te tonen en/of te overhandigen aan een of meer toezichthoudende dierenarts(en) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (bij de export certificering en/of bij de controle) en/of dit/deze paardenpaspoort(en) (telkens) met de paarden/pony’s werd(en) meegegeven/meegeleverd bij export naar het buitenland,
en bestaande die valsheid hierin dat in dat/die paardenpaspoort(en) (telkens) de datum van uitgifte (van het paardenpaspoort) werd aangepast en/of (telkens) de naam, het adres van de persoon aan wie het paspoort was afgegeven werd aangepast en/of (telkens) het medisch hoofdstuk werd aangepast, teneinde te laten of doen lijken dat het/de betreffende paard(en)/pony(‘s) wel bestemd zou(den) zijn voor de slacht voor humane consumptie;
2.

hij op of omstreeks 22 juni 2015 te Meijel en/of Venlo, gemeente Venlo, althans in Nederland, opzettelijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft gehandeld in strijd met artikel 4 van de Verordening (EG) nr 1/2005, immers werden er toen aldaar (telkens) 12, althans een aantal paarden/paardachtigen vervoerd terwijl in het voertuig geen vervoersdocument aanwezig was met daarop de gegevens over de herkomst (van de dieren) en de eigenaar, de plaats van vertrek, de datum en uur van vertrek, de plaats van bestemming en de verwachte duur van het voorgenomen transport.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid officier van justitie en verjaring
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2, omdat het recht tot strafvordering is vervallen door verjaring. Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren dient in samenhang gelezen te worden met artikel 2.5 van de Wet dieren dat ziet op het vervoer van dieren. Omdat geen sprake is geweest van opzet bij verdachte, moet zijn handelen worden gekwalificeerd als een overtreding. Dat betekent dat al na drie jaren sprake is van verjaring op grond van artikel 70 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van verjaring geen sprake is. Verdachte wilde naar Duitsland rijden en dus dient artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren in samenhang gelezen te worden met artikel 2.7 van die wet dat ziet op de handel in dieren. Nu er sprake is van opzet, moet zijn handelen worden gekwalificeerd als een misdrijf. Mocht de rechtbank wel tot het oordeel komen dat sprake is van verjaring, dan is die verjaring op een eerder moment dan het uitbrengen van de dagvaarding rechtsgeldig gestuit. Immers is aan verdachte in 2020 een ‘transactie’ aangeboden. Van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is derhalve geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren luidde op 22 juni 2015 – voor zover van belang – als volgt:
‘Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is’.
Artikel 4.8 Regeling houders van dieren luidde op 22 juni 2015 – voor zover van belang – als volgt:
‘Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van verordening (EG) nr. 1/2005’.
Artikel 4 van de verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 luidt – voor zover van belang – als volgt:
‘Vervoersdocumenten
1. Dieren mogen alleen worden vervoerd wanneer in het voertuig documenten met de volgende gegevens aanwezig zijn:
a) de herkomst en eigenaar;b) de plaats van vertrek;c) datum en uur van vertrek;d) de plaats van bestemming;e) de verwachte duur van het voorgenomen transport.
2. De vervoerder stelt de in lid 1 bedoelde documenten desgevraagd ter beschikking van de bevoegde autoriteit’.
Artikel 2.5 van de Wet dieren luidde op 22 juni 2015, voor zover van belang, als volgt:
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
d.
de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
f.
de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
l.
de over het vervoer bij te houden gegevens;
Artikel 1 onder 2 van de Wet op de economische delicten luidde op 22 juni 2015, voor zover van belang, als volgt:
‘Economische delicten zijn:
overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:
de Wet dieren, de artikelen 2.5, eerste en tweede lid,
voor zover deze overtredingen plaatsvinden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, of een of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, Wet dieren’.
Artikel 2, eerste lid, Wet op de economische delicten luidde, voor zover van belang op 22 juni 2015 als volgt:
‘De economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 1° en 2°, en artikel 1a, onder 1° en 2°, zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen’.
Artikel 6, eerste lid onder 2, Wet op de economische delicten luidde, voor zover, van belang op 22 juni 2015 als volgt:

in geval van een ander misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie’.
Artikel 6, eerste lid onder 5, Wet op de economische delicten luidde op 22 juni 2015 – voor zover van belang – als volgt:
‘in geval van een andere overtreding, met hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie’.
Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht luidde op 22 juni 2015 – voor zover van belang – als volgt:
‘1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°.in drie jaren voor alle overtredingen;
2°.in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°.in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
Uit de Wet op de economische delicten volgt dat voor strafbaarstelling van artikel 6.2 Wet dieren samenhang met een ander artikel uit de Wet dieren is vereist. Of het samenhangende artikel 2.7 of 2.5 van de Wet dieren betreft, is voor de vraag of sprake is van verjaring relevant, omdat de strafbedreiging bij misdrijven in samenhang met artikel 2.7 meer dan drie jaren betreft, terwijl de strafbedreiging bij samenhang met artikel 2.5 slechts twee jaren is. De verjaringstermijn is bij misdrijven in het eerste geval twaalf jaar, in het tweede geval zes jaar. Het standpunt van de officier van justitie, dat die samenhang er in dit geval is met artikel 2.7 van de Wet dieren, volgt de rechtbank niet. Artikel 2.7 schrijft voor dat er regels worden gesteld over de handel in dieren. Bij de parlementaire behandeling is uitdrukkelijk benoemd dat deze regels betrekking kunnen hebben op een breed scala aan handelingen, maar niet op het vervoeren van dieren, omdat daarvoor al op grond van artikel 2.5 van de Wet dieren regels kunnen worden gesteld (Kamerstukken II 2007/08, 31 389, nr. 3, p. 105). De tenlastegelegde en feitelijk verrichte gedragingen - kort gezegd: het vervoer van paarden zonder de daarvoor vereiste papieren – betreffen evident het vervoer van dieren. Samenhang dient daarom te worden gezocht in artikel 2.5, eerste en tweede lid van de Wet dieren, welk artikel gaat over het vervoer van dieren.
Dat betekent dat de gedraging valt onder artikel 1 onder 2 van de Wet op de economische delicten. In het geval van een overtreding verjaart het feit aldus na drie jaren of, in geval van een opzettelijke gedraging, na zes jaren te rekenen vanaf de dag na die waarop het feit is gepleegd. Het feit is gepleegd op 22 juni 2015, wat betekent dat de verjaringstermijn is aangevangen op 23 juni 2015. Sinds dat moment zijn meer dan zes jaren verstreken.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verjaring tijdig is gestuit door een daad van vervolging. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de officier van justitie een mailwisseling overgelegd tussen verdachte en een medewerker van het Openbaar Ministerie van 29 oktober 2020 tot 2 november 2020.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de mailwisseling begrijpt de rechtbank dat aan de verdachte een transactie in de zin van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is aangeboden. Het is ten zeerste de vraag of hiermee sprake is geweest van een daad van vervolging in de zin van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht – het aanbieden van een transactie is een vorm van het stellen van voorwaarden ter
voorkomingvan strafvervolging, en daarmee moeilijk te zien als een daad van vervolging. Daar komt nog bij dat uit de inhoud van de mailwisseling niet volgt dat de aangeboden transactie betrekking heeft gehad op het tenlastegelegde feit 2. De overgelegde e-mailwisseling verwijst, op een expliciete vraag van verdachte aan het openbaar ministerie om aan te geven waar de transactie betrekking op heeft, naar het vervalsen van paspoorten c.q. het gebruik maken van vervalste paspoorten (feit 1) en niet naar het vervoeren van paarden zonder de vereiste papieren (feit 2). Van een stuitingshandeling met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde is dus geen sprake.
De dagvaarding is op 9 november 2023 aanhangig gemaakt. Dat is meer dan zes jaren na de aanvang van de verjaringstermijn. Daarmee is - zowel in geval van overtreding als in geval van misdrijf - het onder 2 tenlastegelegde feit verjaard.
Het voorgaande brengt mee dat de officier van justitie ter zake het onder 2 tenlastegelegde feit niet in zijn vervolging kan worden ontvangen. Ter zake het onder 1 tenlastegelegde feit is de officier van justitie wel ontvankelijk in de vervolging.

Vrijspraak feit 1 primair.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Vooreerst stelt de rechtbank vast dat de paardenpaspoorten zoals vermeld in de tenlastelegging vervalst zijn. Dit is door verdachte ook niet betwist. Niet kan echter worden vastgesteld dat het ook verdachte is geweest die deze paspoorten heeft vervalst.
Op 17 april 2014 ontving de NVWA een e-mail van de RVO. Zij waren in het bezit gekomen van vermoedelijk vervalste paspoorten van de paarden Katy, Clores, Simone, Vicky en Carlos, welke paspoorten vanuit Polen retour waren gezonden. Op 30 april 2014 heeft de NVWA de paspoorten ontvangen en heeft, na onderzoek, geconstateerd dat de paspoorten inderdaad vervalst waren. Op 15 mei 2014 ontving de NVWA nog eens drie vervalste paspoorten uit Polen van de paarden Leon B, Sandra B en Mieke.
De NVWA heeft onderzocht aan wie het originele paspoort behorende bij voornoemde paarden is uitgegeven en wat er vervolgens met de paarden is gebeurd (p. 83-84 van het dossier).
Katy
Uit het dossier volgt dat het originele paspoort van Katy op 21 mei 2013 aan verdachte is uitgeven. Op 3 juni 2013 is Katy via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Clores
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 3 oktober 2013. Op 21 oktober 2013 is Clores via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Simone
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 3 oktober 2013. Op 21 oktober 2013 is Simone via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Vicky
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 1 mei 2013. Op 3 juni 2013 is Vicky via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Carlos
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 26 augustus 2013. Op 30 september 2013 is Carlos via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Leon B
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 6 januari 2014. Gelet op het Certificaat voor de intracommunautaire handel is Leon B gecertificeerd op 13 januari 2014. Op het certificaat staat verdachte als verzender en vervoerder vermeld. Als geadresseerde en plaats van bestemming staat ‘Mecke’ in Werne vermeld. Op 30 januari 2014 is Leon B via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Sandra B
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 6 januari 2014. Gelet op het Certificaat voor de intracommunautaire handel is Sandra B gecertificeerd op 13 januari 2014. Op het certificaat staat verdachte als verzender en vervoerder vermeld. Als geadresseerde en plaats van bestemming staat ‘Mecke’ in Werne vermeld. Op 10 februari 2014 is Sandra B via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Mieke
Het paspoort is origineel uitgegeven aan verdachte op 16 januari 2014. Op 7 februari 2014 is Mieke via Duitsland (Werne) in Polen aangeboden voor de slacht voor humane consumptie.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat het achttal paarden allemaal naar ‘Mecke’ in Duitsland zijn getransporteerd en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de paarden daar zouden worden geslacht om te worden verwerkt tot huisdierenvoer. De paspoorten lieten op dat moment ook niet toe dat die paarden zouden worden geslacht voor humane consumptie. Dat de paarden vervolgens in Polen terecht zijn gekomen en dat ze daar voor humane consumptie zijn geslacht, was verdachte niet bekend.
Het voorgaande brengt mee dat het dossier de niet irreële mogelijkheid open laat dat een ander dan verdachte de paspoorten, na het transport naar en de aflevering van de paarden bij ‘Mecke’ in Werne Duitsland, heeft vervalst. Dat verdachte heeft verklaard in dezelfde periode weleens paspoorten te hebben vervalst, brengt op zichzelf nog niet mee dat verdachte ook specifiek het achttal paspoorten zoals verwoord in de tenlastelegging heeft vervalst. De rechtbank heeft, gelet hierop, niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair ten last gelegde.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair aan verdachte tenlastegelegde feit dient te worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat de paspoorten waren vervalst.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de in de bewijsbijlage gebezigde bewijsmiddelen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de redactie van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet moet hebben gehad op het vervalste karakter van het geschrift. Datzelfde geldt voor het voorhanden hebben van dat geschrift.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de paspoorten op een zodanige manier waren vervalst dat dit voor een professioneel handelaar in paarden – zoals verdachte – kenbaar moet zijn geweest. Daarbij heeft de rechtbank ook gewicht toegekend aan het gegeven dat verdachte tijdens de doorzoeking op 24 april 2015 is geconfronteerd met een naar hem ingesteld onderzoek aangaande de vervalsing van dergelijke paspoorten en hij toen heeft verklaard ook zelf in het verleden paardenpaspoorten te hebben vervalst en aldus kennis droeg van verschillende vervalsingsmethoden. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist van het vervalste karakter van de paspoorten.
Ten aanzien van het paard Nottie V merkt de rechtbank op dat het niet verdachte is geweest die het paspoort aan de medewerkers van de NVWA heeft getoond, maar zijn vrouw. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om haar als medepleger te kunnen aanmerken, terwijl een andere vorm van daderschap voor verdachte niet ten laste is gelegd. De rechtbank gaat er wel vanuit dat verdachte heeft geweten van het tonen van dit paspoort aan de NVWA door zijn vrouw. Het tonen van het paspoort door zijn vrouw gebeurde immers naar aanleiding van contact tussen verdachte en medewerkers van de NVWA waarin werd afgesproken dat het paspoort zou worden getoond. Verdachte speelde hierin dus een cruciale rol. Verdachte wist, gelet op de kenmerken van het paspoort, dat het paspoort vervalst was. Om die reden geldt ten aanzien van dit paard dat alleen het voorhanden hebben van het paspoort wettig en overtuigend bewezen kan worden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
1.
Subsidiair
hij opof omstreeks8 april 2014 en/of16 april 2014 en/of6 mei 2015 te Meijel,gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,opzettelijk(meermalen)gebruik heeft/hebbengemaakt van(een of meer) valselijk opgemaakte en/ofvervalst(e)geschrift(en) dat/die bestemdwas/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -als ware deze echt en onvervalst – dan wel opzettelijk(een)zodanig(e)geschrift(en) heeft/hebben afgeleverd en/ofvoorhanden heeft/hebbengehad, terwijl hijen/of zijn mededader(s)wisten(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoedendatdie/dat geschrift(en)bedoeld was/warenvoor zodanig gebruik, door:
-een paardenpaspoort ten name van NOTTIE V met identificatienummer [nummer] en/of
-een paardenpaspoort ten name van Maike met identificatienummer [nummer] en/of
-een paardenpaspoort ten name van ISIS met identificatienummer [nummer] en/of
-een paardenpaspoort ten name van HYCINA met identificatienummer [nummer] ,
te tonenen/of te overhandigenaaneen of meertoezichthoudende dierenarts(en)van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit(bij de export certificeringen/of bij de controle) en/of dit/deze paardenpaspoort(en) (telkens) met de paarden/pony’s werd(en) meegegeven/meegeleverd bij export naar het buitenland,
en bestaande die valsheid hierin dat indat/die paardenpaspoort(en)(telkens)
de datum van uitgifte (van het paardenpaspoort) werd aangepast en/of (telkens) de naam, het adres van de persoon aan wie het paspoort was afgegeven werd aangepast en/of (telkens) het medisch hoofdstuk werd aangepast, teneinde te laten of doen lijken dathet/de betreffende paard(en)/pony(‘s) wel bestemd zou(den)zijn voor de slacht voor humane consumptie;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft - rekening houdende met het tijdsverloop - ter zake het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde een geldboete geëist van € 12.000,- waarvan € 6.000,- voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Het voorwaardelijk deel dient ertoe om verdachte – die nog steeds in paarden handelt – ervan te weerhouden opnieuw soortgelijk misdrijven te begaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, gelet op het tijdsverloop en het gegeven dat verdachte nadien niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest, verzocht om een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van drie vervalste paardenpaspoorten en het voorhanden hebben van een vervalst paardenpaspoort terwijl hij wist dat dat paspoort gebruikt zou gaan worden. Daarmee heeft verdachte meegewerkt aan de bemoeilijking van de traceerbaarheid van de – ter slacht aangeboden – dieren. Hierbij heeft verdachte de risico’s die deze handelwijze voor de voedselveiligheid met zich brengen, voor lief genomen. Daarnaast heeft hij met zijn handelen het vertrouwen in de integriteit van de handel in paardenvlees geschaad. Zodoende heeft verdachte het voedselveiligheidsbeleid ondermijnd en heeft hij een oneerlijk concurrentievoordeel verkregen. Gelet op de ernst van het feit is in beginsel een taakstraf aangewezen.
De rechtbank houdt echter rekening met het gegeven dat het recht van verdachte op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn, die naar het oordeel van de rechtbank is aangevangen met de doorzoeking van de woning van verdachte op 24 april 2015, in forse mate is geschonden. Van bijzondere omstandigheden die maken dat van het uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, is niet gebleken. Dat brengt mee dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met acht jaren en ongeveer negen maanden.
De rechtbank ziet in die forse overschrijding geen reden om, zoals door de raadsman is bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, maar zal in plaats van een taakstraf een geldboete opleggen van € 2.000,-. Dit is een lichtere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, maar de rechtbank legt, zoals hiervoor is overwogen, de straf slechts op ter zake het onder 1 subsidiair tenlastegelegde daar waar de officier van justitie in haar eis is uitgegaan van een strafoplegging terzake van het onder feit 1 primair en 2 tenlastegelegde.
De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van de boete voorwaardelijk op te leggen, zoals is gevorderd, nu verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 9 november 2023 nadien niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest voor dergelijke feiten.

Beslag.

Bij verdachte zijn 27 paardenpaspoorten en 6 ordners in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat de paardenpaspoorten vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:
- met betrekking tot welke het feit is begaan;
- en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de ordners nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c, 36b, 36c en 225 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Ontvankelijkheid
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Vrijspraak
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst dan wel (ter zake paardenpaspoort Nottie):
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt op de volgende straf:
- een geldboete ter hoogte van 2000,- euro subsidiair 30 dagen hechtenis
Beslag
Onttrekkingaan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
3 STK Paspoort;
7 STK Paspoort;
5 STK Paspoort;
12 STK Paspoort.
Teruggaveinbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
5 STK Ordner;
1. STK Ordner,
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon (verdachte).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.H. van de Kant, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2024.