ECLI:NL:RBOBR:2024:20

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
C/01/398726 / KG ZA 23-586
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een landelijk stadionverbod wegens groepsbelediging; beoordeling van proportionaliteit en prognose bodemprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, supporter van PSV, en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De eiser had een landelijk stadionverbod van 10 jaar opgelegd gekregen vanwege groepsbelediging tijdens de KNVB bekerfinale op 30 april 2023. De eiser betwistte de hem verweten gedragingen en voerde aan dat het stadionverbod disproportioneel was. De rechtbank oordeelde dat de KNVB het stadionverbod op basis van haar Standaardvoorwaarden had kunnen opleggen, maar dat de duur van het verbod van 10 jaar mogelijk disproportioneel was. De voorzieningenrechter schorste het stadionverbod met ingang van 27 april 2025, waarbij hij de mogelijkheid openhield voor een bodemprocedure waarin definitief over de zaak kan worden beslist. De rechtbank benadrukte dat de KNVB bij het opleggen van sancties rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen. De vordering van de eiser om de KNVB te gelasten zijn seizoenkaarten te deblokkeren werd afgewezen, omdat deze bevoegdheid bij de clubs ligt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/398726 / KG ZA 23-586
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.C.J. Houben te Eindhoven,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. M.I. van Dijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de KNVB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2023 met 20 producties;
  • de brief van mr. Van Dijk van 13 december 2023 met 10 producties;
  • de mondelinge behandeling op 18 december 2023;
  • de spreekaantekeningen van [eiser] ;
  • de pleitnotities van de KNVB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 30 april 2023 heeft in Rotterdam in het voetbalstadion De Kuip de KNVB bekerfinale plaatsgevonden tussen de betaald voetbalorganisaties (bvo’s) AFC AJAX en PSV.
2.2.
[eiser] is supporter van PSV. Hij is in het bezit van een Seizoen Club Card (SCC) van deze club en heeft de wedstrijd op 30 april 2023 bijgewoond. Door aankoop van een SCC is [eiser] gebonden aan de KNVB Standaardvoorwaarden [1] .
2.3.
Voor de beoordeling zijn de volgende bepalingen uit de Standaardvoorwaarden van belang:
Artikel 10.2:
“De KNVB is gerechtigd om, met inachtneming van de voor het betreffende seizoen vastgestelde Richtlijn termijn stadionverbod, welke is in te zien en te downloaden op www.knvb.nl, Stadionverboden op te leggen aan een ieder die volgens een melding van een Club of het Openbaar Ministerie in en/of buiten het Stadion in het kader van een Evenement:
  • heeft gehandeld in strijd met deze Standaardvoorwaarden; en/of
  • een strafbaar feit heeft begaan; en/of
  • ten aanzien van wie een vermoeden bestaat dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag; en/of
  • zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad;(…).
Artikel 10.3:
Indien de KNVB op grond van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden een Stadionverbod heeft opgelegd, verbeurt betrokkene aan de KNVB een voor onmiddellíjke opeising vatbare geldboete van maximaal E 450,- per handeling in strijd met de Standaardvoorwaarden of per strafbaar feit en/of gedraging waardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad, zonder dat daartoe enige ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst noodzakelijk is. Het boetebedrag zal door de KNVB worden aangewend ter bevordering van de veiligheid in het betaalde voetbal. Deze geldboete laat onverlet de bevoegdheid van de Club en/of een derde tot het eisen van schadevergoeding op grond van het civiele recht.
Artikel 10.5:
Onverminderd het bepaalde in de standaardvoorwaarden is de KNVB tevens bevoegd om een stadionverbod op te leggen van een door een Club aan de KNVB verstrekte volmacht.
Artikel 11.1 In geval de KNVB conform het bepaalde in de artikelen 10.2, 10.3, 10.4, 10.5 10.6 en/of 10.7 van de Standaardvoorwaarden een persoon een Stadionverbod en/of een geldboete heeft opgelegd, kan diegene beroep aantekenen bij de commissie stadionverboden van de KNVB, met inachtneming van het Reglement commissie Stadionverboden. Het beroep heeft geen schorsende werking en laat de mogelijkheden om het geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen onverlet.
Artikel 12.5:
Het is de houder van een SCC toegestaan is om een SCC voor wat betreft het Toegangsrecht te laten gebruiken door een ander persoon (…).
Artikel 14.1:
De Club bevoegd is om de geldigheid van de (S|)CC al dan niet tijdelijk (geheel of gedeeltelijk) te beëindigen indien:
(a) de (S)CC-houder (…) van wie het vermoeden bestaat dat hij/zij zich schuldig maakt aan voetbal gerelateerd wangedag dan wel zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad; (…).
Artikel 14.4:
De (S)CC-houder kan in geval van beëindiging van de geldigheid van de (S|)CC geen gebruik (meer) kan maken van de aan de (S)CC verbonden rechten.
2.4.
Na afloop van de wedstrijd is [eiser] samen met een groep supporters vanuit het stadion in de richting van de bussen gelopen, waarbij door de supporters spreekkoren werden ingezet.
2.5.
[eiser] is door twee politieagenten in burgerkleding die vlakbij de groep supporters stonden aangehouden op grond van artikel 137c lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) [2] en overgebracht naar het politiebureau.
2.6.
Het op ambtseed/-belofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding [3] van 30 april 2023 vermeldt omtrent de feiten en omstandigheden voorafgaand aan en tijdens de aanhouding het volgende:
“(…)
Omstreeks 21.40 uur waren wij, verbalisanten, in burgerkleding gekleed en niet herkenbaar als politieagenten. Wij bevonden ons op de Stadionweg. Wij liepen mee met een grote groep supporters die vanuit het stadion in de richting van de bussen liepen.
Wij zagen en hoorden dat er een man vanuit de groep luidkeels riep: ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas!’ Wij zagen en hoorden dit op ongeveer 5 meter afstand. Hierop zijn wij achter de man aangelopen en omstreeks 21.46 uur hielden wij de man aan.
(…)
Wij brachten de verdachte over naar het bureau en hoorden dat de verdachte ons vrijwillig verklaarde: ‘Ik heb mezelf laten opjutten’.
(…)”
2.7.
In zijn verhoor diezelfde dag is [eiser] geconfronteerd met de waarnemingen voorafgaand en tijdens zijn aanhouding; [eiser] verklaarde:
  • dat hij die avond circa vijf biertjes had gedronken
  • dat hij een fan is van PSV en die avond de wedstrijd tegen Ajax had bijgewoond
  • dat hij na afloop met een grote groep supporters mee liep in de richting van de bussen
  • dat de sfeer in de groep niet vijandelijk was
  • dat hij wel heeft horen roepen
2.8.
[eiser] erkent wel dat hij heeft meegedaan aan een ander spreekkoor waar “
kutjoden” werd geroepen. [eiser] erkent ook dat hij bij zijn aanhouding tegenover de politie heeft verklaard dat hij zich heeft laten opjutten.
2.9.
Op 30 april 2023 heeft het Openbaar Ministerie (OM) de zaak afgedaan met een strafbeschikking, waarbij [eiser] een boete is opgelegd van € 500,00.
[eiser] heeft zich bij deze strafbeschikking neergelegd en de opgelegde boete betaald. De strafbeschikking is onherroepelijk geworden op 15 mei 2023 [4] .
2.10.
Het OM heeft de KNVB op 4 oktober 2023 via een (digitale) melding in het systeem ‘Keten Voorziening Voetbal’ laten weten dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een groep c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen ter gelegenheid van de wedstrijd AFC AJAX-PSV op 30 april 2023 en dat de zaak op 30 april 2023 middels een – inmiddels onherroepelijke - strafbeschikking is afgedaan.
2.11.
De KNVB heeft [eiser] op basis van deze melding een landelijk stadionverbod voor de duur van 120 maanden (27 oktober 2023-27 oktober 2033) opgelegd op grond van artikel 10.2 en 10.3 van de Standaardvoorwaarden met toepassing van de Richtlijn termijn stadionverbod Seizoen 2022/’23 [5] .
2.12.
Dit stadionverbod is aan [eiser] op 24 oktober 2023 bij exploot aangezegd. Naast het stadionverbod is [eiser] in het exploot ook een geldboete van € 450,00 opgelegd. Verder is hij gesommeerd zijn pasfoto in te leveren bij het Bondsbureau van de KNVB te Zeist op straffe van verdubbeling van de duur van het opgelegde stadionverbod. [eiser] heeft zijn pasfoto ingeleverd.
2.13.
[eiser] heeft op 30 oktober 2023 een voorlopig beroepschrift ingediend bij de Commissie Stadionverboden van de KNVB (hierna: de commissie) tegen het opgelegde stadionverbod; de beroepsgronden heeft hij – na ontvangst van de stukken [6] - aangevuld op 3 november 2023.
2.14.
De commissie heeft het beroep van [eiser] op 6 november 2023 afgewezen en het stadionverbod gehandhaafd. In haar beslissing overwoog de commissie:
‘In deze zaak heeft de KNVB het stadionverbod opgelegd omdat [eiser] ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag, althans het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal, meer in het bijzonder aan belediging van een groep c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen, dit ter gelegenheid van de wedstrijd AFC Ajax tegen PSV op 30 april 2023.
In het geval beroep wordt aangetekend tegen de beslissing van de KNVB, dient de commissie te onderzoeken of de melding van het Openbaar Ministerie voldoende grond heeft om de maatregel van het landelijk stadionverbod en een eventuele boete, zoals opgelegd door de KNVB te kunnen rechtvaardigen.
(…)
Voor de commissie is op grond van het bovenstaande voldoende vast komen te staan dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een groep c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen.
(…)
Subsidiair meent [eiser] dat de opgelegde sanctie, een stadionverbod van 10 jaar, disproportioneel is. De sanctie zou niet in verhouding staan met de ernst van de overlast en het afkeurenswaardige en verwijtbare karakter van de verweten gedraging. Naar het oordeel van de commissie mag inmiddels toch bekend worden verondersteld dat het uiten van groepsbeledigingen c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen conform de richtlijnen behorende bij de Algemene voorwaarden van de KNVB een stadionverbod van vele jaren oplevert. Gezien de ernst van de gedraging acht de commissie de sanctie niet disproportioneel.
(…)
De commissie ziet geen omstandigheden die rechtvaardigen om van deze termijn af te wijken. Wel wijst de commissie [eiser] erop dat hij inderdaad mogelijk in aanmerking kan komen voor een alternatief traject bij zijn club. De commissie adviseert [eiser] om hiervoor contact op te nemen met zijn club, PSV. (…)”
2.15.
Op 13 november 2023 heeft [eiser] de KNVB verzocht het landelijke
stadionverbod te schorsen, totdat daarop in een bodemprocedure door de rechtbank anders is beslist en PSV te instrueren de op naam van [eiser] staande seizoenkaarten te deblokkeren (zodat anderen er gebruik van kunnen maken).
2.16.
Op 15 november 2023 heeft de KNVB deze verzoeken afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – bij wege van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad:
  • schorsing van het aan [eiser] met ingang van 27 oktober 2023 opgelegde landelijke stadionverbod totdat daarop in een bodemprocedure door de rechtbank anders is beslist;
  • de KNVB te gelasten PSV uiterlijk een week na dit vonnis te instrueren de op naam van [eiser] staande seizoenkaarten te deblokkeren;
  • de KNVB te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen – in de kern en voorzover voor dit kort geding relevant – het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiser] heeft de vernietiging van de artikelen 10.2 en 11 van de Standaardvoorwaarden ingeroepen mede op grond van artikel 6:236 onder c en n BW en artikel 6:237 sub b BW. Volgens [eiser] zijn deze artikelen onredelijk bezwarend, althans worden zij vermoed dat te zijn;
3.2.2.
[eiser] bestrijdt de hem verweten gedragingen; hij is van jongs af aan een trouw PSV-fan en heeft nooit eerder het verwijt gekregen dat hij zich aan enige vorm van voetbalgerelateerd wangedrag, of het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal schuldig zou hebben gemaakt. [eiser] distantieert zich uitdrukkelijk van de hem verweten uitspraak. Hij vindt die bewoordingen verwerpelijk. Van de door hem wél erkende uitlating heeft hij spijt en hij schaamt zich daar ook voor. Indien het stadionverbod gegrond zou zijn op het gebruik van het woord "Jood" of "Joden", voert [eiser] aan dat dit -gegeven de context - niet als discriminatoire uitlating kan worden aangemerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat Ajaxsupporters zichzelf als (super)joden aanduiden.
3.2.3.
Het opgelegde stadionverbod van 10 jaar is disproportioneel; de sanctie staat niet in verhouding met de ernst van de overlast en het afkeurenswaardige en verwijtbare karakter van de verweten gedraging. Het is ook opmerkelijk dat, hoewel de verweten gedraging al op 30 april 2023 heeft plaatsgevonden, er tot 24 oktober 2023 is gewacht met het aanzeggen van het stadionverbod. Dat is moeilijk te combineren met de zwaarte van de sanctie en de daarmee samenhangende veronderstelde ernst van de overtreding. [eiser] doet een beroep op artikel 6:248 lid 1 BW. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat de opgelegde sanctie onaanvaardbaar is.
3.2.4.
[eiser] heeft al jaren all-in seizoenkaarten voor PSV, die jaarlijks
verlengd worden. De gebruikersvoorwaarden van deze kaarten zijn omschreven in
`voorwaarden PSV seizoen club card 2023-2024' . Een verlopen seizoenkaart wordt automatisch opnieuw geactiveerd, na ontvangst van betaling door PSV. [eiser] heeft zijn seizoenkaarten voor seizoen 2023/2024 per 13 mei 2023 betaald (€ 1.424,00), maar beide kaarten zijn met ingang van 27 oktober 2023 geblokkeerd. Dat aan [eiser] een stadionverbod is opgelegd, betekent niet dat de seizoenkaarten geblokkeerd mogen worden.
Hierdoor kunnen ook derden hiervan geen gebruik meer maken. Dat is een sanctie, die ook niet in de sanctielijst staat opgenomen en zijn doel daarom voorbijschiet. Het gaat er om dat [eiser] niet meer een stadion mag betreden, maar niet valt in te zien waarom de kaarten niet door derden benut zouden mogen worden.
3.3.
De KNVB voert verweer dat – kort gezegd – neer komt op het volgende.
3.3.1.
Op grond van de aan de orde zijnde feiten en omstandigheden heeft de KNVB het stadionverbod kunnen en zelfs moeten opleggen. Voor de duur ervan is aansluiting gezocht bij de Richtlijn termijn stadionverbod. De commissie heeft, op goede gronden en in een met alle rechtswaarborgen omklede procedure, het genomen besluit bevestigd.
3.3.2.
In een kort geding kan niet vol getoetst worden. De voorzieningenrechter heeft alleen te toetsen of de KNVB naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot de betreffende beslissing heeft kunnen komen. Het betreft hier niet een toetsing ten gronde, maar een marginale toetsing. Pas in een bodemprocedure zal een (meer) inhoudelijke beoordeling aan de orde zijn. De KNVB verzet zich daarom tegen volle toetsing in kort geding waartoe [eiser] de voorzieningenrechter met zijn vorderingen tracht te verleiden. Voorts bestrijdt de KNVB dat de Standaardvoorwaarden 10.2 en 11 onredelijk bezwarend zijn dan wel vermoed worden dat te zijn, mede onder verwijzing naar een tweetal door haar aangehaalde en overgelegde arresten van de gerechtshoven te Den Haag en Amsterdam.
3.3.3.
De Rijksoverheid en de KNVB hebben als gevolg van de toenemende discriminatoire spreekkoren tijdens voetbalwedstrijden een intensievere samenwerking gezocht om antisemitische en racistische uitingen te bestrijden. Dit heeft geleid tot het
beleidsplan “Ons voetbal is van iedereen” (hierna: “OVIVI”), van februari 2020.
Dit beleidsplan legt de nadruk op de noodzaak om antisemitisme en racisme krachtig aan te pakken en strengere straffen op te leggen. Concreet zijn er sinds de invoering van dit beleidsplan de volgende nieuwe maatregelen genomen:
I. Bij de vaststelling dat sprake is van antisemitisme, racisme en discriminatie
moet altijd strafrechtelijk aangifte worden gedaan.
II. Van BVO’s wordt geëist dat altijd melding bij de KNVB wordt gedaan van overtredingen waarvoor een stadionverbod van 5 jaar of langer kan worden opgelegd. De KNVB moet vervolgens een landelijk stadionverbod opleggen. Dit zorgt voor een eenduidige manier van straffen en versterkt de mogelijkheden van een gezamenlijke aanpak.
III. De KNVB heeft in haar Richtlijn termijn stadionverbod seizoen 2020/’21, de straf voor ‘belediging groep c.q. verspreiding discriminatoire uitlatingen’ verhoogd van 5 naar 10 jaar.
IV. Er is een zogenaamd spreekkoren-project van kracht. Het doel van dit project
is om een verandering in denken en gedrag te bewerkstelligen.
3.3.4.
Voor het deblokkeren van de seizoenkaarten moet [eiser] zich tot PSV wenden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft, gelet op de direct voor hem ingetreden gevolgen van het opgelegde landelijk stadionverbod, een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [eiser] (SCC-houder met geldig toegangsbewijs) en de KNVB een civielrechtelijke rechtsverhouding bestaat, waarop de Standaardvoorwaarden KNVB van toepassing zijn. Op grond van deze Standaardvoorwaarden heeft de KNVB het recht om, met inachtneming van de voor het betreffende seizoen geldende Richtlijn termijn stadionverbod, een stadionverbod op te leggen indien iemand heeft gehandeld in strijd met de Standaardvoorwaarden.
4.3.
[eiser] bestrijdt de primaire grondslag waarop de KNVB het opgelegde stadionverbod baseert, te weten artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden. Deze bepaling valt volgens [eiser] onder de werking van artikel 6:236 sub c BW. Volgens deze wetsbepaling is een beding in algemene voorwaarden dat de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot opschorting geeft dan hem volgens de wet toekomt, onredelijk bezwarend (en daarmee vernietigbaar ingevolge artikel 6:233 sub a BW).
Daarnaast zou – aldus [eiser] – artikel 10.2 vallen onder het bereik van artikel 6:237 sub b BW op grond waarvan het beding vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn omdat het de inhoud van de verplichtingen van de gebruiker (KNVB) wezenlijk inperkt ten opzichte van haar wederpartij ( [eiser] ), mede gelet op de wettelijke regels die de overeenkomst beheersen, zonder dat beding redelijkerwijs mocht verwachten.
4.4.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van [eiser] dat artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden onredelijk bezwarend is respectievelijk vermoed wordt dat te zijn, zulks gelet op reeds door de KNVB aangehaalde uitspraken van gerechtshoven.
Allereerst het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 9 augustus 2006 [7] . In dit arrest oordeelde het hof ingevolge artikel 6:241 BW op een vordering van de vereniging Samenwerkende Organisaties Voetbalsupporters, strekkende tot onredelijk bezwarend verklaring van bepalingen uit de Standaardvoorwaarden van de KNVB op voet van artikel 6:240 BW. Het hof overwoog naar aanleiding van de aangedragen bezwaren dat artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden niet als onredelijk bezwarend is aan te merken.
Verder heeft het gerechtshof te Amsterdam in een arrest van 13 december 2007 [8] naar aanleiding van een beroep op het onredelijk bezwarend karakter van de gewraakte bepaling [9] overwogen en beslist dat deze bepaling niet in strijd is met artikel 6:236 sub a BW. Op grond van deze wetsbepaling is een beding onredelijk bezwarend voor zover het de wederpartij geheel en onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door de wederpartij toegezegde prestatie op te eisen. De KNVB heeft in deze zaak betoogd dat dit dan mutatis mutandis ook geldt voor zover het beding valt binnen het bereik van artikel 6:236 sub c BW (dat handelt over opschorting van de verplichting tot nakoming).
[eiser] heeft, naar aanleiding van het door de KNVB aan deze arresten ontleende standpunt dat artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden niet onredelijk bezwarend is, zijn stellingen omtrent het onredelijk bezwarende karakter van de bedingen waarop de KNVB het opgelegde stadionverbod baseert niet nader onderbouwd of toegelicht.
Datzelfde geldt voor zijn stelling dat bedoelde bedingen vermoedelijk onredelijk bezwarend zijn op grond van artikel 6:237 sub b BW.
Voorshands oordelend concludeert de voorzieningenrechter dan ook dat de KNVB het stadionverbod kon opleggen op grond van artikel 10.2 van haar Standaardvoorwaarden.
Ten overvloede voegt de voorzieningenrechter daar nog aan toe dat gegrondbevinding van de argumenten van [eiser] over het onredelijk bezwarend zijn ook niet tot een wezenlijk ander resultaat zou leiden (althans voor zover het betreft een in Nederland te effectueren stadionverbod). Immers, de KNVB heeft het stadionverbod subsidiair gegrond op de volmachten, afgegeven door alle bij haar aangesloten bvo’s, een en ander als bedoeld in artikel 10.5 van de Standaardvoorwaarden. De KNVB heeft de daartoe door Ajax en PSV verstrekte volmachten overgelegd en gesteld dat zij ten tijde van het opleggen van het stadionverbod beschikte over gelijkluidende volmachten van de overige bvo’s. Het verweer van [eiser] dat hij dit laatste bij gebrek aan wetenschap bestrijdt, dient als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen; [eiser] heeft niets aangevoerd om de stelling van de KNVB met betrekking tot de overige verstrekte volmachten in twijfel te trekken. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de KNVB haar zaakjes op dit punt niet op orde heeft.
4.5.
Met betrekking tot de stelling van [eiser] dat artikel 11 van de Standaardvoorwaarden onredelijk bezwarend is omdat dit beding hem in zijn strijd tegen het opgelegde stadionverbod afhoudt van de op grond van de wet bevoegde rechter kan de voorzieningenrechter korter zijn in zijn verwerping. De laatste zin van artikel 11.1 bepaalt uitdrukkelijk dat gebruikmaking van de in de eerste zin van die bepaling geopende beroepsgang bij de commissie stadionverboden van de KNVB de mogelijkheden van [eiser] om het geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter niet aantast of inperkt. Het beding houdt [eiser] dus niet af van de ingevolge de wet bevoegde rechter om het stadionverbod aan te vechten.
4.6.
[eiser] heeft verder betwist dat hij “
Hamas, Hamas, joden aan het gas!” heeft geroepen, doch onderkent dat hem dat wellicht niet zal baten.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat [eiser] de hiervoor aangehaalde (apert abjecte) leuze in het openbaar heeft geroepen. Weliswaar levert de onherroepelijke strafbeschikking op grond van artikel 161 Rv geen dwingend bewijs op van het feit waarvoor de strafbeschikking is opgelegd, maar dit laat onverlet dat de burgerlijke rechter aan een onherroepelijke strafbeschikking een meer dan gemiddelde bewijskracht zal kunnen toekennen [10] . Dit geldt te meer indien de strafbeschikking – zoals in dit geval – is gestoeld op (strafvorderlijk) solide bewijsmiddelen zoals een proces-verbaal van een tweetal verbalisanten die – op ambtseed – verklaren omtrent hetgeen zij zelf op de bewuste dag hebben waargenomen of ondervonden. [eiser] heeft niets aangevoerd dat een begin van twijfel zaait over de juistheid van de geverbaliseerde waarnemingen. Daar komt bij dat [eiser] zelf in vrijheid de strafbeschikking (met inbegrip van de daaraan ten grondslag liggende feiten) heeft aanvaard.
4.7.
Het verweer dat [eiser] niet de bedoeling heeft gehad om te beledigen en dat aanhangers van Ajax dat ook niet zo zullen hebben opgevat nu zij zichzelf veelal aanduiden met de geuzennaam ‘Joden’ of ‘superjoden’ kan [eiser] evenmin baten nu hem immers verweten wordt dat hij zich in het openbaar beledigend heeft uitgelaten over een groep.
De vraag of supporters van Ajax dat als beledigend of discriminerend hebben ervaren is in dat verband volstrekt irrelevant nu [eiser] zijn uitlatingen op zodanige wijze in het open-baar heeft gedaan dat eenieder binnen gehoorafstand daar kennis van heeft kunnen nemen. De geschonden norm (het in het openbaar doen van discriminerende c.q. beledigende uitspraken ten aanzien van een groep mensen vanwege hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap) strekt tot bescherming van het (maatschappelijke) belang van openbare orde en niet een individueel belang van personen die daar – als lid van de groep die het lijdend voorwerp is van de in het openbaar gedane uitlatingen - wellicht aanstoot aan hebben genomen. Dit verschil in beschermd belang komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat eenvoudige belediging, anders dan groepsbelediging, een klachtdelict [11] is.
4.8.
[eiser] beklaagt zich er verder over dat de hem opgelegde maatregel – afgezet tegen de ernst en impact van de verweten gedraging en de daardoor veroorzaakte overlast - disproportioneel is en om die reden geen stand kan houden. [eiser] wijst in dat verband naar de wanverhouding met de overige in de Richtlijn Termijn Stadionverbod 2022-2023 opgenomen vergrijpen en de duur van de stadionverboden die volgens de Richtlijn voor dergelijke vergrijpen dienen te worden opgelegd. Zijn verweer met betrekking tot de disproportionaliteit ziet niet zozeer op het feit dát een stadionverbod is opgelegd maar betreft vooral de duur van het stadionverbod en de gevolgen die dit onder meer heeft voor de mogelijkheden van de club om omzetting ervan te vragen op grond van artikel III onder 2 jo 6 van de Richtlijn.
4.9.
De KNVB heeft naar aanleiding van de gestelde disproportionaliteit aangevoerd dat zij op grond van het samen met de overheid opgestelde beleidsplan OVIVI bij een melding inzake discriminatie, racisme of antisemitisme
verplichtis om een landelijk stadionverbod op te leggen, waarvan de duur is vastgelegd in de Richtlijn Termijn Stadionverbod. Zij stelt verder dat de duur van het opgelegde stadionverbod niet disproportioneel is nu die duur is vastgelegd in de Richtlijn waar van tevoren goed over is nagedacht. Dit sluit aan bij hetgeen de commissie stadionverboden daarover heeft overwogen, zoals hiervoor bij de feiten aangehaald onder 2.14 (laatste alinea).
4.10.
Partijen zijn het er over eens dat de burgerlijke (bodem)rechter de bevoegdheid toe komt om het door de KNVB opgelegde stadionverbod ‘vol’ te toetsen; mr. Van Dijk bevestigde dit op vragen van de voorzieningenrechter namens de KNVB met zoveel woorden [12] . Dat betekent dat de voorzieningenrechter, die gevraagd wordt om bij wege van ordemaatregel een voorlopige voorziening te treffen vooruitlopend op dit nog in te roepen oordeel van de bodemrechter, een prognose zal moeten maken hoe de bodemrechter het opgelegde stadionverbod, in dit geval meer in het bijzonder de proportionaliteit ervan, zal beoordelen. Dit vergt een toetsing die verder gaat dan een louter marginale: ingeschat moet worden hoe de bodemrechter, vol toetsend, zal oordelen.
4.11.
Bij beoordeling van de vraag of de duur van het opgelegde stadionverbod
- gezien de gedraging - proportioneel is spelen een tweetal aspecten:
a. de vraag hoe de in de Richtlijn voorziene (en door de KNVB toegepaste) duur van het verbod in geval van belediging van een groep c.q. discriminerende uitlatingen zich verhoudt tot de overige in de Richtlijn met een stadionverbod gesanctioneerde gedragingen, en
de vraag in hoeverre de aard en ernst van de concrete aan betrokkene verweten gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden alsmede de persoonlijke achtergronden en omstandigheden van betrokkene in een redelijke en evenwichtige verhouding staan tot de duur waarvoor het stadionverbod is opgelegd.
4.12.
ad a.
Bij een eerste globale vergelijking van de verschillende, met een stadionverbod gesanctioneerde gedragingen kan aan [eiser] worden toegegeven dat niet aanstonds valt te begrijpen hoe het soortelijk gewicht van groepsbelediging zoveel groter - gezien de duur van het daarvoor op te leggen stadionverbod (10 jaar) - wordt ingeschat dan het beledigen of kwetsen van personen, waar dit de overtreder volgens de Richtlijn op een stadionverbod van 9 maanden komt te staan. Ter vergelijking: eenvoudige belediging wordt in het Wetboek van Strafrecht (art. 266) bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Datzelfde Wetboek stelt op groepsbelediging (art. 137c) een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
De vraag naar het relatieve soortelijk gewicht van de groepsbelediging komt ook op indien deze gedraging (als een niet-fysieke handeling) wordt vergeleken met agressieve of gevaarzettende misdragingen zoals brandstichting met beperkte gevaarzetting (18 maanden), eenvoudige mishandeling (18 maanden), openlijke geweldpleging tegen goederen (18 maanden), poging tot zware mishandeling of brandstichting met ernstige gevaarzetting (36 maanden), bedreiging (36 maanden), openlijke geweldpleging tegen personen (36 - 48 maanden) of zware mishandeling of brandstichting met ernstige gevaarzetting (60 maanden).
De KNVB heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke draagkrachtige grond zij heeft besloten om met ingang van het speelseizoen 2020/2021 de duur van het stadionverbod voor groepsbelediging te verhogen van 5 jaar naar 10 jaar en hoe die verhoging zich – ook voor wat betreft de laakbaarheid van de gedraging - verhoudt tot de andere met een stadionverbod bedreigde gedragingen. Het louter verwijzen naar het in samenspraak met de overheid opgestelde beleidsplan OVIVI en de daarin voorgestane krachtige aanpak (en strengere straffen) bij antisemitisme en racisme komt weinig overtuigend over nu het beleidsplan daarover geen nadere inzichten verschaft. Dat sprake is van gewijzigde, maatschappelijk en politiek breed gedragen opvattingen over de verwerpelijkheid van groepsbelediging en de wenselijkheid om dit steviger aan te pakken heeft – voor zover de voorzieningenrechter dat althans kan overzien - in elk geval niet geleid tot aanpassingen in de toepasselijke strafmaxima voor de bij de aanpak van groepsbelediging betrokken strafbepalingen (zie hiervoor) noch tot aanpassing van de bij de vervolging daarvan door het openbaar ministerie te hanteren strafvorderingsrichtlijn [13] .
Wellicht zal de KNVB in een bodemprocedure nader inzicht en toelichting kunnen verschaffen op de in het beleidsplan afgesproken verdubbeling van de duur van het stadionverbod in geval van groepsbelediging en de vraag hoe deze verhoging (van 5 naar 10 jaar) zich verhoudt tot de overige in de Richtlijn gesanctioneerde gedragingen, maar op dit moment bestaat dit inzicht dus niet. De verwijzing naar het beleidsplan door de KNVB en haar de opmerking dat de sanctie op de gedraging staat vermeld in de Richtlijn en dat daar goed over is nagedacht volstaat in elk geval niet.
4.13.
ad b.
Om te beginnen moet de stelling van de KNVB worden verworpen dat zij op grond van het beleidsplan OVIVI
verplichtis om bij een melding omtrent groepsbelediging en daarbij betrokken persoon of personen een stadionverbod op te leggen. De KNVB kan dat wel afspreken in een beleidsplan maar kan daarmee – in haar verhouding tot [eiser] - geen wijziging brengen in de toepassing van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden, waarin aan de KNVB een
bevoegdheidwordt toegekend om in de aldaar genoemde gevallen een stadionverbod op te leggen. Dat betekent dat de inzet van die bevoegdheid onderworpen blijft aan een eigen afweging die de KNVB daaromtrent zal dienen te maken en waarbij (dus) ook – zoals bij de uitoefening van alle contractuele bevoegdheden – een belangenafweging zal dienen te worden gemaakt. De KNVB zal in dat verband (ook) rekening hebben te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser] .
Bij de concrete toepassing van de Richtlijn in de onderhavige zaak is het de voorzieningenrechter opgevallen dat bij de motivering van het stadionverbod (zoals die althans kan blijken uit het deurwaardersexploot van 24 oktober 2023 waarmee het verbod is aangezegd) en bij de verwerping van het daartegen berichte beroep van [eiser] door de commissie stadionverboden van de KNVB geen, althans niet kenbaar aandacht is geschonken aan de aard en ernst van de gedraging, de concrete omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden alsmede de persoonlijke achtergronden en omstandigheden van betrokkene en de (financiële) gevolgen die het feit reeds voor betrokkene met zich heeft gebracht (de boete van het OM, de door de KNVB opgelegde boete alsook de schade vanwege de op grond van het stadionverbod geblokkeerde seizoenkaarten voor seizoen 2023-2024).
De enkele omstandigheid dat beleidsmatig en vanuit generaal-preventief oogpunt een strakke en onverkorte handhaving van de Richtlijn wellicht praktisch en geboden is laat onverlet dat bij de toepassing van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn ook (kenbaar) aandacht zal moeten worden geschonken aan de feiten, omstandigheden en belangen van [eiser] in het concrete geval; daar heeft hij recht op. Nu uit het opgelegde stadionverbod noch uit de beslissing van de commissie kan blijken dat het aan [eiser] opgelegde stadionverbod de resultante is van een zorgvuldige en evenwichtige beoordeling van alle hiervoor genoemde factoren moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat een dergelijk beoordeling en afweging in het geheel niet heeft plaatsgevonden. De KNVB heeft – louter uitgaande van de melding dat [eiser] een onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd ter zake groepsbelediging –automatisch (op grond van de afspraken uit het beleidsplan) en derhalve zonder eigen afweging een stadionverbod opgelegd van de in de Richtlijn voorgeschreven duur zonder dat daar nog enige zelfstandige beoordeling en weging aan te pas is gekomen van de concrete omstandigheden en belangen van het geval en (dus) zonder acht te slaan op en rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser] .
4.14.
Gezien het voorgaande moet er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ernstig rekening mee worden gehouden dat de bodemrechter op basis van de thans voorliggende stellingen en stukken tot het oordeel zal komen dat de nu voorliggende beslissing van de KNVB om [eiser] wegens groepsbelediging een stadionverbod van 10 jaar op te leggen disproportioneel is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onverkort gehandhaafd kan worden.
4.15.
De voorzieningenrechter vindt het lastig om bij de huidige stand van zaken een prognose te geven over de duur van het eventueel in de bodemprocedure handhaafbaar te achten deel van het opgelegde stadionverbod; dit zal vooral ook de resultante zijn van nader debat daarover van partijen en hetgeen zij in dat verband nader naar voren brengen.
Gelet op hetgeen de Richtlijn bepaalt ten aanzien van de andere met een stadionverbod te sanctioneren (verbale) misdragingen lijkt een stadionverbod van 18 maanden echter wel het absolute minimum te zijn waar [eiser] rekening mee heeft te houden (hetgeen het dubbele is van het stadionverbod waarmee de Richtlijn het beledigen of kwetsen van personen heeft gesanctioneerd en gelijk aan de duur van het stadionverbod in geval van opruiing).
De voorzieningenrechter zal daarom de vordering van [eiser] , strekkende tot schorsing van het stadionverbod toewijzen met ingang 27 april 2025, dat wil zeggen 18 maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van het stadionverbod (27 oktober 2023).
Aldus wordt ook tegemoet gekomen aan de ter zitting uitgesproken zorg van de KNVB dat een onverkorte toewijzing van de vordering van [eiser] leidt tot uitholling c.q. frustratie van het ingezette beleid gericht op het daadkrachtig terugdringen van racisme, antisemitisme en discriminatie op en rond de voetbalvelden en het maatschappelijk belang dat daarmee is gemoeid.
Het is vervolgens aan de meest gerede partij om een bodemprocedure aanhangig te maken waarin definitief zal worden beslist over de lotgevallen van het opgelegde stadionverbod. Bij gebreke van een tijdige beslissing in de bodemprocedure zal het opgelegde stadionverbod per 27 april 2025 worden geschorst.
4.16.
De vordering van [eiser] die er toe strekt de KNVB te veroordelen om PSV te instrueren de op naam van [eiser] gestelde seizoenkaarten te deblokkeren wordt afgewezen bij gebreke van een juridische grondslag daarvoor. De bevoegdheid tot het blokkeren en deblokkeren van seizoenkaarten ligt, zo volgt uit artikel 14.1 van de Standaardvoorwaarden, uitsluitend bij de clubs. Gesteld noch gebleken is dat in de verhouding tussen de KNVB en de bij haar aangesloten bvo’s een instructiebevoegdheid bestaat op grond waarvan de clubs gehouden zijn op aanwijzing van de KNVB seizoenkaarten te blokkeren danwel te deblokkeren.
4.17.
Gelet op de mate waarin partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de kosten tussen hen te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het aan [eiser] op 27 oktober 2023 opgelegde landelijke stadionverbod met ingang van 27 april 2025;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.

Voetnoten

1.Partijen hebben zowel de voorwaarden, geldend vanaf 1 juli 2021 (productie 7 [eiser] ) alsook de voorwaarden geldend vanaf 1-7-2023 (productie 3 KNVB) overgelegd; in confesso is dat er (voor de beoordeling van deze zaak) geen relevante verschillen zitten tussen beide versies
2.Zich in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. Daarop staat een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
3.Door [eiser] overgelegd als productie 4
4.Dit alles is af te leiden uit de als productie 4 overgelegde stukken
5.Vanwege de omvang en met het oog op de leesbaarheid van dit vonnis wordt deze richtlijn als bijlage aangehecht
6.Dit zijn de stukken die [eiser] heeft overgelegd als productie 4
8.Overgelegd door de KNVB als productie 10, voor zover bekend niet gepubliceerd
9.Indertijd betrof het artikel 10.3 van de Standaardvoorwaarden
10.Aldus de toelichting op een amendement van het kamerlid Wolfsen op de Wet OM-afdoening, TK, vergaderjaar 2004-2005, 20849,nr 9
11.Vide art. 269 WvSr.
12.Zie ook randnummer 26 van zijn pleitnota
13.Vide de Richtlijn voor strafvordering discriminatie (2015R001) en Aanwijzing discriminatie (2018A009)