Uitspraak
1.De procedure
- de akte uitlating na tussenvonnis van ICS van 18 oktober 2023, met producties, tevens akte wijziging van eis;
- de akte uitlating na tussenvonnis van de Efteling van 18 oktober 2023, met producties;
2.De verdere beoordeling
additionele kosten” die bovenop het al hoge basistarief komen, en dat over die additionele kosten overleg is geweest naar aanleiding van de eerste facturen. Onduidelijk is echter op welke additionele kosten hij duidt, op welke datum hierover een overleg is geweest en wie hierbij aanwezig waren. Kortom, de verklaring biedt onvoldoende steun voor de door ICS te bewijzen afspraak dat (ook) de toeslag- en reisuren zouden worden betaald door de Efteling, en zij is daarmee niet in haar bewijsopdracht geslaagd.
tegen een tarief van € 28,90 excl. BTW en exclusief verrekening van (wettelijke) reiskosten”(hierna: de prijsafspraak) (zie e-mail van 22 juni 2021, geciteerd in rov. 3.4 van het tussenvonnis, en brief van 27 juli 2021, geciteerd in rov. 3.10 van het tussenvonnis). Niet in geschil is daarnaast dat de prijsafspraak onderdeel uitmaakt van de overeenkomst van 29 juli 2021 (hierna: de overeenkomst).
bedoelinghadden om toeslag- en reisuren hiervan uit te zonderen.
onze inzet duur zou zijn c.q. veel duurder dan hetgeen zij gewend waren bij hun vaste schoonmaakdienstverlener CSUen “
daardoor zou het basis uurtarief (zonder verdere additionele kosten) al hoger uit vallen”. [A] geeft echter met deze zinsnede alleen aan dat het duidelijk was dat het “basisuurtarief” daardoor hoger zou uitvallen; dat zegt helemaal niets over (afspraken over) de verschuldigdheid van de toeslag- en reisuren door de Efteling.
expliciete toepassing van de algemene leveringsvoorwaarden van de OSB” (hierna: de AV) in haar brief van 27 juli 2021. In de AV staat volgens ICS dat zij haar personeel moet belonen conform de geldende cao, en uit die cao volgt dat ICS reisuren en toeslaguren moet betalen. Als de AV al van toepassing zouden zijn (hetgeen de Efteling heeft betwist), volgt uit de door ICS aangehaalde bepalingen (artikel 14, productie 6 en artikel 15, productie 37) slechts dat de aannemer (in dit geval: ICS) het door haar ingeschakelde personeel conform de cao moet belonen. Het gaat hier dus om de
interneverhouding tussen ICS en de door haar ingeschakelde uitzendkrachten of de uitzendbureaus. Dat gaat niet over de verhouding tussen ICS en de Efteling. Afgezien daarvan, is ook volstrekt onduidelijk gebleven hoe uit de cao (productie 7) volgt dat ICS reis
urenen toeslaguren moeten vergoeden aan haar personeel. Uit het voorgaande blijkt dus niet dat ICS de toeslag- en reisuren die zij op basis van de AV en de cao naar eigen zeggen daadwerkelijk aan het personeel heeft voldaan, ook mocht doorberekenen aan de Efteling, laat staan dat de Efteling dit had kunnen en moeten begrijpen (zie ook hierna onder rov. 2.22 en verder).
wekelijks achteraf, vindt de facturering door de opdrachtnemer plaats voor algemene schoonmaakactiviteiten, de wisselschoonmaken en de regie uren. Dit zal achteraf op basis van werkelijke kosten gefactureerd mogen worden.”Ook uit (enkel) die bewoordingen blijkt niet dat toeslag- en reisuren doorberekend mochten worden of dat partijen dat bij het opstellen van de overeenkomst hebben bedoeld. Die uitleg is, tegen de achtergrond van de inhoud van de e-mail van 22 juni 2021, de brief van 27 juli 2021 en de betwisting van de Efteling (zie ook onder rov. 2.19) onvoldoende onderbouwd. Zo heeft ICS niet toegelicht hoe die bepaling volgens haar tot stand is gekomen, of dát en welke opmerkingen [A] over die bepaling (of andere bepalingen uit de overeenkomst) nog heeft gemaakt richting de Efteling. Op zitting is ICS hiernaar gevraagd; maar kon er geen duidelijkheid over worden gegeven. In zijn verklaring zegt [A] hier ook niets over.
de in het contract voor het uitvoeren van de schoonmaakwerkzaamheden vermelde prijs is, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, exclusief BTW, doch inclusief alle bijkomende kosten”. In artikel 9.1 wordt dus een all-in tarief opgenomen, en er wordt nogmaals verwezen naar de in artikel 3.3 opgenomen uitzondering voor het doorberekenen van toeslaguren. Deze artikelen spreken de uitleg van ICS ook tegen.
totaalaantal uren verwerkt. Hierdoor waren in elk geval de reisuren voor de Efteling dus ook niet kenbaar. [C] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij wel direct heeft geprotesteerd tegen het overzicht van 16 juli 2021 bij [A] , en dat die discussie ging lopen tijdens de zomervakantie. Volgens [C] heeft hij “
vanaf begin af aan de 150% aangekaart, omdat het ging om een absurd hoog uurtarief”. Dat hij gesproken heeft met [A] over het overzicht, blijkt ook uit de e-mail van 18 juli 2021 van [C] aan [B] , waarin hij schrijft dat hij
“wat betreft de factuur en bijbehorende afspraken”nog in afwachting is van de reactie van [A] . [A] heeft ook verklaard dat
“er naar aanleiding van de eerste facturen overleg is geweest over die additionele kosten. De Efteling was (toch) geschrokken van de hoogte van de reis- en toeslaguren”. Dat de toeslaguren en reisuren uit het overzicht van 16 juli 2021 dus (nadien) zonder enig overleg of discussie zijn betaald, volgt al niet uit het voorgaande. Bovendien is De Efteling in ieder geval (ook) opgekomen tegen de toeslag- en reisuren toen [B] op 25 augustus 2021 de gespecificeerde urenoverzichten voor de weken 27 en 28 aan [C] stuurde, waarop de reisuren wél specifiek kenbaar waren. Op 27 augustus 2021 geeft [C] aan: “
Graag heb ik het met jou over de reisuren want dit hebben we niet op deze manier afgesproken.”
de vaart in het proces”en door die vaart achteraf onterecht die reis- en toeslaguren heeft voldaan. Dat de Efteling op enig moment zou hebben toegezegd alle reisuren en toeslaguren (alsnog) te betalen, heeft de Efteling betwist en volgt ook niet uit de eerder overgelegde e-mailcorrespondentie. Anders dan ICS betoogt, was de discussie over de toeslag- en reisuren rondom augustus/september 2021 geenszins beslist. De rechtbank verwijst ook naar de whatsapp correspondentie tussen [E] en [F] van begin september 2021, en de daaropopvolgende e-mail correspondentie tussen hen. Op 24 september 2021 heeft [E] nog een e-mail gestuurd aan [F] over de “
afwikkeling facturatie vanaf week 27, meer in het bijzonder het in rekening brengen van toeslag weekend/feestdagen en de reistijdvergoeding”. Anders dan ICS doet voorkomen, heeft de Efteling nà week 26 ook geen reisuren meer betaald, maar alleen de productieve uren, en voor (enkel) de weken 27 en 28 ook de toeslaguren (zie ook hierna onder rov. 2.32). Dat blijkt ook uit het eigen overzicht van ICS (productie 31 bij de akte van 22 juni 2023, laatste pagina). Uit het voorgaande volgt dus niet dat de eerste betalingen van de Efteling zonder enig protest of discussie zijn verlopen.
Helaas hadden èn hebben wij echt geheel andere uitgangspunten […] maar belangrijker nog ook vanuit oprechte intenties en bedoelingen”. Daarbij komt dat volgens de eigen stellingen van ICS zij ook haar werkzaamheden heeft voortgezet “
in de hoop een vervolgcontract in de wacht te slepen” (randnr. 2.29, dagvaarding). Zij had er dus ook enige belang bij om, ondanks de ontstane onduidelijkheid over de (betaling van de) reis- en toeslaguren, haar werkzaamheden voort te zetten.
het aantalgewerkte uren betwist en verwezen naar een overzicht dat zij in haar bezit heeft, waaruit blijkt dat ICS in week 45 maar 189 uren werk zou hebben verricht (in plaats van de door ICS gestelde 237,5 uren). Dat overzicht is echter summier en niet gespecificeerd, terwijl ICS met productie 32 en 33 bij haar akte van 17 oktober 2023 gespecificeerde overzichten van het aantal gewerkte uren per werknemer heeft overgelegd, evenals de facturen van onderaannemers in verband met die gewerkte uren per werknemer. Die betwisting van de Efteling is daarmee dus onvoldoende gemotiveerd tegenover de nader door ICS ingebrachte stukken. De rechtbank zal daarom uitgaan van 196,5 uren x € 28,90, oftewel € 5.678,85, te vermeerderen met de € 385,51 aan reiskostenvergoeding die niet door de Efteling is betwist. Het totaal is daarom € 6.064,36 (excl. btw).
€
€ 6.064,36