ECLI:NL:RBOBR:2024:1965

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
23/1337
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en begeleiding

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 6 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Wajong-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser, die op 8 april 2022 18 jaar werd, had op 4 februari 2022 een Wajong-uitkering aangevraagd. Het UWV wees deze aanvraag af op 14 juni 2022, met de motivatie dat eiser geen arbeidsvermogen had, maar dat hij dit in de toekomst mogelijk zou kunnen ontwikkelen. Het UWV handhaafde deze afwijzing in een besluit op 12 april 2023 na bezwaar van eiser.

De rechtbank behandelt het beroep op 11 april 2024, waarbij eiser, zijn moeder en de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat eiser vier uur per dag belastbaar is en dat hij een uur aaneengesloten kan werken, ondanks het ontbreken van werknemersvaardigheden. Eiser stelt dat hij lijdt aan chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat dit zijn arbeidsvermogen duurzaam beïnvloedt. De verzekeringsarts heeft geen onzorgvuldigheden in zijn beoordeling aangetoond en de rechtbank vindt dat het UWV goed heeft gemotiveerd dat eiser zich kan ontwikkelen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van Schaik),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
1.1.
Eiser is op 8 april 2022 18 jaar geworden. Op 4 februari 2022 heeft hij een Wajong-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juni 2022 afgewezen, omdat eiser geen arbeidsvermogen heeft maar dat in de toekomst wel zou kunnen ontwikkelen. Met het bestreden besluit van 12 april 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift
.
1.3.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn moeder, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de Wajong-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De standpunten van partijen
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser vier uur per dag kan werken, een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en een uur aaneengesloten kan werken. Eiser heeft nu onvoldoende werknemersvaardigheden, maar hij kan die wel ontwikkelen met gerichte begeleiding en behandeling. Hierdoor is het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam. Om die reden heeft hij geen recht op een Wajong-uitkering.
3.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Bij eiser is het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) vastgesteld en daar heeft het UWV geen rekening mee gehouden. Eiser kan ook niet zelfstandig ten minste een uur aaneengesloten werken. Ten slotte is het volgens eiser niet reëel om verdere verbetering van zijn vaardigheden te verwachten en daarom is het niet aannemelijk dat hij arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Eiser onderbouwt zijn standpunten met medische informatie van zijn behandelaar en een rapportage van verzekeringsarts
E.C. van der Eijk. Eiser verzoekt een deskundige te benoemen, omdat de standpunten van partijen uiteenlopen.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
Het chronisch vermoeidheidssyndroom
4. De rechtbank heeft geen redenen om te oordelen dat het onderzoek door de verzekeringsarts B&B onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat er geen rekening is gehouden met CVS. De diagnose CVS of behandelingen daarvoor zijn niet aan de orde gekomen tijdens het gesprek met de primaire verzekeringsarts en blijken ook niet uit het bezwaardossier. Tijdens het spreekuur op 16 januari 2023 is er weliswaar over gesproken dat eiser toen hij 14 jaar was onder invloed van zijn school oververmoeid en overprikkeld raakte en dat hij de laatste tijd in toenemende mate weer dezelfde soort klachten ontwikkelt. Maar uit het dagverhaal van eiser en de medische informatie bleken geen vermoeidheidsklachten of (aanwijzingen voor) chronisch vermoeidheidssyndroom. De verzekeringsarts B&B had dan ook geen aanleiding om door te vragen en er kan niet worden gesteld dat hij iets heeft gemist in zijn beoordeling. Pas in beroep heeft eiser gesteld dat CVS is gediagnosticeerd en heeft hij medische stukken ingediend van zijn vermoeidheidsklachten. Het kan de verzekeringsarts B&B dan ook niet worden aangerekend dat hij dit voor het eerst in beroep in zijn beoordeling betrekt.
4.1.
De verzekeringsarts B&B heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de medische informatie die eiser in beroep heeft ingediend niet blijkt dat de diagnose CVS is gesteld. De reumatoloog heeft eiser voor onderzoek en diagnostisering doorverwezen naar het centrum voor chronische vermoeidheid, maar uit de stukken blijkt niet of eiser verder diagnostiek heeft ondergaan. Ten overvloede merkt de verzekeringsarts B&B op dat de aanwezigheid van CVS nog niet maakt dat diegene niet vier uur per dag belastbaar is. Bovendien is het zo dat beperkingen die uit CVS voortvloeien ook niet noodzakelijkerwijs duurzaam van aard zijn, aldus de verzekeringsarts B&B.
4.2.
De rechtbank toetst of het UWV terecht aanneemt dat eiser 4 uur per dag belastbaar is. Dat wat eiser heeft aangevoerd leidt bij de rechtbank niet tot twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts B&B dat eiser vier uur per dag belastbaar is. Tijdens de zitting heeft eiser gezegd dat er tot op heden geen verder onderzoek en nadere diagnostiek is verricht en dat hij ook geen behandeling heeft gehad voor zijn vermoeidheidsklachten. Of er daadwerkelijk sprake is (geweest) van CVS blijft dus onduidelijk. Los daarvan kan de rechtbank uit de medische informatie niet afleiden dat eiser niet 4 uur per dag belastbaar is. Verzekeringsarts Van der Eijk merkt weliswaar op dat CVS als invaliderende ziekte is getypeerd, maar hij geeft ook aan dat uit de gegevens niet is gebleken dat eiser niet ten minste 4 uur per dag belastbaar zou zijn. Zo komt uit het arbeidskundig rapport van 13 juni 2022 naar voren dat eiser drie keer per week naar de zorgboerderij ging waar bij twee dagen van 10.00 tot 16.00 uur en een dag van 10.30 tot 16.00 uur verbleef en uit het dagverhaal bleek ook geen verhoogde slaap- en of recuperatiebehoefte overdag, aldus verzekeringsarts Van der Eijk. De rechtbank ziet hierin een bevestiging dat eiser ondanks de door hem gestelde vermoeidheidsklachten vier uur per dag belastbaar is. Eiser heeft tijdens de zitting verteld dat hij na zijn werkzaamheden bij de zorgboerderij wel de behoefte heeft om te herstellen en zich terug te trekken, maar daar kan de rechtbank niet uit afleiden dat eiser niet vier uur per dag belastbaar is in de zin van de Wajong.
Een uur aaneengesloten werken
5. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts B&B dat eiser een uur aaneengesloten kan werken. Partijen zijn het erover eens dat eiser begeleiding nodig heeft die toeziet op zijn activiteiten, hem hierin steunt en waar nodig aanwijzing geeft. Maar de verzekeringsarts B&B heeft uitgelegd dat het niet zo is dat pas aan de voorwaarde van ‘een uur aaneengesloten kunnen werken’ is voldaan als iemand dat zelfstandig kan. De ondergrens wordt volgens hem pas overschreden als iemand een dusdanig intensieve begeleiding nodig heeft dat vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Dit komt overeen met de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Schattingsbesluit per 1 januari 2015 (
Stb. 2014, 359). De noodzaak om iemand bij te sturen is er als een betrokkene zelf niet kan onderkennen dat hij op enig punt niet adequaat functioneert en/of hij zichzelf daarin niet kan corrigeren. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het UWV dit beschreven als stilvallen. Het is de rechtbank niet gebleken dat daar in de situatie van eiser sprake van is. Eiser heeft tijdens de zitting aan de hand van een voorbeeld weliswaar uitgelegd dat hij zonder constante begeleiding niet gaande blijft. Als hij naar de winkel gaat, valt hij halverwege stil en moet hij zijn moeder bellen om te vragen wat hij moet doen. Hieruit blijkt onvoldoende dat eiser zodanig stilvalt bij het uitvoeren van (passende) taken dat een substantiële onderbreking nodig is om eiser bij te sturen. Het tegendeel is zelfs het geval. Uit het voorbeeld blijkt dat eiser het juist zelf in de gaten heeft en zelf actie onderneemt als hij niet meer precies weet wat hij moet doen.
Het ontwikkelen van arbeidsvermogen
6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV goed heeft gemotiveerd dat eiser arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Uit de rapportages van de arbeidsdeskundigen volgt dat het arbeidsvermogen nog ontbreekt, omdat eiser niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Hij kan namelijk geen instructies begrijpen, onthouden en uitvoeren, omdat het per dag wisselend is hoe hij instructies hoort en uitvoert. Hij is ook niet in staat om afspraken met de werkgever structureel na te komen, omdat hij bij overprikkeling niet conform afspraak handelt. De verzekeringsartsen van het UWV hebben goed gemotiveerd dat de aandoening van eiser niet zodanig ernstig is dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Er kunnen verbeteringen optreden op het vlak van de beperkingen en het functioneren. Daarvoor staat eiser medicatie ter beschikking en hij zou zich kunnen melden bij een behandelinstelling voor volwassenen voor verdere behandeling en begeleiding. Eiser kan dan geholpen worden om regels en gezag beter te verdragen en soms oplopende boosheid op tijd te herkennen. De verzekeringsartsen hebben er daarbij op gewezen dat eiser goed heeft gereageerd op eerdere behandelingen en begeleiding en dat in het Persoonlijk Plan van 21 januari 2022 staat beschreven dat er nog geen WLZ indicatie kan worden aangevraagd omdat eiser jong en leerbaar is.
6.1.
Dat wat eiser heeft aangevoerd, is onvoldoende om eraan te twijfelen dat eiser zich zodanig kan ontwikkelen dat hij wel arbeidsvermogen heeft. Verzekeringsarts Van der Eijk schrijft dat hij gelet op de informatie in het dossier niet kan tegenspreken dat er met eerdere behandeling en begeleiding verbetering werd bereikt. Hij bestrijdt de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van het UWV over de ontwikkeling van arbeidsvermogen ook niet. Hij stelt enkel dat het hem onduidelijk is of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, maar hij legt dat niet uit. Anders dan eiser stelt, blijkt uit de brief van verpleegkundig specialist GGZ Van Osch niet dat verdere behandeling of begeleiding niet mogelijk is of geen nut zou hebben. Ten slotte blijkt uit het dossier dat eiser zich tot zijn 18e jaar op verschillende punten heeft ontwikkeld. Uit de persoonlijke plannen volgt bijvoorbeeld dat eiser heeft geleerd zijn boosheid onder controle te houden en beter om te gaan met kritiek en gezag te accepteren, dat hij zelfredzamer is geworden, dat hij in beweging is, dat hij zich heeft ontwikkeld tijdens het zwemmen, dat hij leert lassen en zich bezighoudt met metaalbewerking. Deze voorbeelden wijzen er niet op dat de begeleiding en behandeling zich alleen heeft gericht op stabilisatie en voorkomen van terugval, maar juist in de richting van ontwikkeling en verbetering, ook al heeft eiser ook te maken gehad met terugval. Tijdens de zitting heeft eiser dat wat hij heeft bereikt, beschreven als zijn kaartenhuis en hij heeft ook de vrees benoemd dat dit weer kan instorten. Hoewel de rechtbank de angst op een terugval kan begrijpen, ziet de rechtbank gelet op de ontwikkelingen in het verleden niet in waarom eiser zich niet verder zou kunnen ontwikkelen en het opgebouwde kaartenhuis juist zou kunnen verstevigen en vergroten.
6.2.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser nu geen Wajong-uitkering krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten
Artikel 1a:1 Jonggehandicapte
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
(…)
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
(…)
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a Geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
(…)