ECLI:NL:RBOBR:2024:1856

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/01/338732/HA ZA 18-658
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over schadevergoeding bij overlijden van merrie en veulen

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de schadevergoeding na het overlijden van een merrie en haar veulen. De eisende partijen, bestaande uit drie eisers, hebben de stalhouderij aangesproken op schadevergoeding wegens onvoldoende zorg als opdrachtnemer of bewaarnemer. Dit volgde op een eerder tussenvonnis waarin werd geoordeeld dat de stalhouder niet de vereiste zorg heeft geboden, maar dat het overlijden van de merrie niet door deze nalatigheid was veroorzaakt. Voor het veulen was vastgesteld dat er ook onvoldoende zorg was geboden, maar dat er nog een deskundigenonderzoek nodig was om de omvang van de schade te bepalen.

Na het deskundigenonderzoek, dat op 10 september 2023 is afgerond, werd de waarde van het veulen vastgesteld op € 4.500,00. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd, ondanks dat de eisers het niet eens waren met deze waardebepaling. De rechtbank concludeerde dat de deskundige voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn taxatie en dat de door eisers ingebrachte argumenten niet overtuigend waren. De rechtbank heeft de vordering van de eisers in conventie afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagden, die in totaal zijn begroot op € 17.902,00.

In reconventie heeft de rechtbank de vordering van de gedaagden toegewezen tot een bedrag van € 6.824,60, te vermeerderen met rente. De rechtbank heeft ook de gedaagden in hun verzoek tot opheffing van de gelegde beslagen afgewezen, omdat er geen belang was aangetoond voor opheffing. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.J.C. Adang.

Uitspraak

PUBLICEREN: op rechtspraak.nl.

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/338732 / HA ZA 18-658
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ( [land] ),
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ( [land] ),
3.
[eiser 3],
te [woonplaats] ( [land] ),
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.A.J. Brouwers te Oirschot,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 5],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk te Geldermalsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 1 november 2023
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisers] van 3 januari 2024
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht tevens akte uitlaten eisvermeerdering van [gedaagden] van 7 februari 2024
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eisers] van 7 februari 2024
- de akte uitlaten producties van [eisers] van 6 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Bij vonnis van 15 juni 2022 is een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag: ‘Wat was de waarde van het veulen van [naam] op 30 juli 2018 onder de aanname dat het veulen op die datum gezond was?’ Vervolgens zijn bij vonnis van 22 maart 2023 als deskundigen benoemd [deskundige 1] en [deskundige 2] ( [bedrijfsnaam] ). Het eindrapport is op 10 september 2023 door de deskundige [deskundige 2] (hierna: de deskundige) uitgebracht. In dat rapport is de vrije verkoopwaarde van het veulen van [naam] op datum voor het overlijden daarvan gesteld op € 4.500,00.
2.2.
Partijen zijn het met de door de deskundige getaxeerde waarde niet eens.
2.3.
[eisers] stelt dat de waarde zoals vermeld in het door haar als productie 25 bij dagvaarding in het geding gebrachte rapport van [A] moet worden meegenomen in de beoordeling. Volgens [eisers] is de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vraag door de deskundige niet voldoende gemotiveerd. [gedaagden] heeft betwist dat moet worden uitgegaan van de gegevens die [eisers] hanteert en stelt zich op het standpunt dat van verkoopopbrengsten van andere paarden moet worden uitgegaan.
[A] heeft in zijn taxatierapport evenmin als de deskundige een vergelijking gemaakt met verkoopopbrengsten van specifieke vergelijkbare paarden. [A] heeft zich, net als de deskundige, gebaseerd op de gegevens van de ouders van het veulen en zijn daarop gebaseerde verwachtingen voor de toekomst. Op basis waarvan [A] vervolgens tot een vrije verkoopwaarde van € 15.000,00 komt wordt door hem niet onderbouwd. Veilingopbrengsten worden door [A] niet genoemd. Dat de door [A] genoemde waarde volgt uit gegevens waarop [eisers] zich in haar conclusie na deskundigenbericht baseert, blijkt niet uit het rapport van [A] .
Uit het eindrapport blijkt van welke afstammingsgegevens de deskundige is uitgegaan. Niet is weersproken dat dit de juiste afstammingsgegevens zijn. Voorts heeft de deskundige aangegeven op basis van welke gegevens hij tot de genoemde waarde is gekomen, te weten informatie afkomstig van horsetelex, KWPN en Zangersheide en van de Drentse veulenveiling en de veulenveiling Starsale Auctions. [eisers] heeft verwezen naar een artikel over de Limburgse Veulenveiling en een artikel van de Prinsjesdag Veulenveiling waaruit hogere gemiddelde opbrengsten zouden blijken. Niet is onderbouwd dat de opbrengsten van die veilingen representatiever zouden zijn dan de opbrengsten van de sites en veilingen waarop de deskundige zich heeft gebaseerd. [eisers] heeft niet weersproken dat op basis van de informatie over veilingopbrengsten die de deskundige heeft gebruikt tot een waardebepaling van € 4.500,00 kon worden gekomen. Enkel ten aanzien van de KWPN Veulenveiling heeft [eisers] gesteld dat daar paarden worden verkocht die veelal niet te vergelijken zijn met het niveau van de veulens van [naam] , zonder dat nader te concretiseren. Bovendien heeft de deskundige zich ook gebaseerd op veilingopbrengsten van Starsale Auctions, waarvan volgens [eisers] de gemiddelde verkoopprijs in 2018 € 4.993,59 bedroeg, een bedrag dat niet sterk afwijkt van de getaxeerde waarde. Bovendien betekent een gemiddelde verkoopprijs niet dat individuele paarden voor vergelijkbare prijzen worden verkocht en blijkt uit door [eisers] in het geding gebrachte informatie over veilingen niet dat er sprake is van veulens die met het veulen van [naam] vergelijkbaar zijn. [eisers] heeft er in haar brief aan de deskundige nog op gewezen dat de vader van het veulen in 2018 nog niet veel gedekt had maar later zeer succesvol is geworden in de VS. Die latere ontwikkeling van de vader van het veulen speelt bij de waardebepaling per 2018 geen rol. Ten aanzien van de vader van het veulen heeft de deskundige aangegeven dat de waarde door [A] te hoog is ingeschat omdat de vader van het veulen indertijd nog niet heel bekend was.
[gedaagden] heeft de waardebepaling door de deskundige niet anders inhoudelijk betwist dan met een verwijzing naar de eerder door haar als productie 7 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte taxatie. De rechtbank ziet daarin geen grond om van een lagere waarde uit te gaan dan de door de deskundige genoemde.
2.4.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank voor de bepaling van de waarde van het veulen van [naam] aan zal sluiten bij de bevindingen van de deskundige die de rechtbank voldoende overtuigend voorkomen. Dit brengt mee dat de waarde van het veulen van [naam] ten tijde van haar overlijden wordt vastgesteld op € 4.500. Zoals volgt uit hetgeen bij vonnis van 13 april 2022 onder 2.7.2 is overwogen, worden hierop kosten ten bedrage van € 3.500,00 in mindering gebracht hetgeen leidt tot een schadebedrag van
€ 1.000,00 waarvan 75%, zijnde een bedrag van € 750,00 voor vergoeding in aanmerking komt.
2.5.
[gedaagden] heeft een beroep gedaan op verrekening van een eventuele vordering van [eisers] op haar met de vordering die [gedaagden] op [eisers] heeft. Die vordering van [gedaagden] ter hoogte van € 7.574,60 is door [eisers] niet betwist en [eisers] heeft zich tegen verrekening niet verzet. Als gevolg van de verrekening resteert er ter zake het veulen van [naam] geen vordering van [eisers] op [gedaagden] Gelet ook op hetgeen bij vonnis van 13 april 2022 ten aanzien van Zena is overwogen zal de vordering van [eisers] in zijn geheel worden afgewezen.
2.6.
[eisers] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
  • griffierecht € 3.946,00
  • salaris advocaat € 6.751,50 (3,5 punten x € 1.929,00)
  • kosten deskundigen € 7.065,50
  • nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals
vermeld in de beslissing)
____________
Totaal € 17.902,00
in reconventie
2.7.
[eisers] heeft de verschuldigdheid van de facturen waarvan door [gedaagden] betaling wordt gevorderd niet weersproken. Na verrekening met de vordering van [eisers] op [gedaagden] , zie hiervoor onder 2.5, resteert een bedrag van € 6.824,60. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde rente hierover. Het verweer van [eisers] dat zij geen rente verschuldigd is in verband met haar beroep op opschorting wordt verworpen nu dat beroep gelet op de verhouding tussen haar vordering en de vordering van [gedaagden] niet gerechtvaardigd was.
2.8.
[gedaagden] heeft opheffing van de gelegde beslagen gevorderd indien en voor zover de vorderingen van [eisers] in conventie (goeddeels) worden afgewezen. De enkele afwijzing van de vordering van [eisers] in conventie bij dit vonnis brengt niet mee dat [eisers] geen belang meer heeft bij handhaving van dit beslag. [gedaagden] heeft niets gesteld omtrent haar belang bij opheffing van het beslag. De vordering van tot opheffing van het beslag zal daarom worden afgewezen.
2.9.
[eisers] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] die zien op de proceshandelingen die in reconventie zijn verricht (zijnde alleen de conclusie van eis in reconventie) worden begroot op:
- salaris advocaat
521,00
(1,00 punt × € 521,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
660,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 17.902,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling van een bedrag van € 6.824,60 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW hierover vanaf 18 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.6.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagden] van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
3.7.
veroordeelt [eisers] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover daarin een veroordeling is uitgesproken,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.