ECLI:NL:RBOBR:2024:1781

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
01.274861.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van 225.000 XTC-pillen en voorbereidingshandelingen voor een Opiumwetdelict

Op 29 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van 225.000 XTC-pillen en het plegen van voorbereidingshandelingen voor een Opiumwetdelict. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in PI Vught, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid XTC-pillen en het voorhanden hebben van grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek ter terechtzitting op 23 januari en 15 april 2024, waarbij de tenlastelegging op 15 april 2024 is gewijzigd. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 6 jaren, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 48 maanden op, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van een deel van de stoffen die in de tenlastelegging waren opgenomen. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare positie van de verdachte als ex-gedetineerde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 852 dagen toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.274861.23
V.I.-zaaknummer: 99.000739.24
Datum uitspraak: 29 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2024 en 15 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 april 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 17 oktober 2023 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-ongeveer tweehonderdvijfentwintigduizend XTC-pillen (MDMA), in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 17 oktober 2023 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen

van MDMA en/of amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet

- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door beschikking te hebben over en/of het voorhanden hebben van:
-180 liter methanol, althans een grote hoeveelheid methanol en/of
-450 kilogram citroenzuur, althans een grote hoeveelheid citroenzuur en/of
-13 liter fosforzuur, althans een grote hoeveelheid fosforzuur en/of
-2 liter zoutzuuroplossing, althans een grote hoeveelheid zoutzuuroplossing en/of
-4 liter methylamine, althans een grote hoeveelheid methylamine en/of
-5 liter isopropylalcohol, althans een grote hoeveelheid isopropylalcohol en/of
-1 kilo natriumhydroxyde, althans een grote hoeveelheid natriumhydroxyde en/of
-10 liter kristallijn wit poeder, althans een grote hoeveelheid kristallijn wit poeder en/of
-58 liter natronloogoplossing, althans een grote hoeveelheid natronloogoplossing en/of
-laboratorium glaswerk, waaronder een of meerdere bekerglazen, glazen wijdehalsflessen en/of roermagneetjes en/of
-een whiteboard met productieprocessen en/of recepten voor de productie van Benzylmetylketon (BMK) en/of amfetamine.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

De zaak met v.i.-zaaknummer 99.000739.24 is aangebracht bij vordering van 24 oktober 2023. Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de gehele periode van 852 dagen met betrekking tot de bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 16 april 2021 onder parketnummer 20.001192.18 aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De veroordeelde is op 21 februari 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1 wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van het opzettelijk aanwezig hebben van 225.000 XTC-pillen.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat verdachte alle in de tenlastelegging genoemde stoffen voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 verzocht verdachte vrij te spreken van een deel van de in de tenlastelegging genoemde stoffen. Verdachte heeft beide ten laste gelegde feiten bekend, met uitzondering van de onder feit 2 genoemde stoffen onder het derde tot en met het elfde gedachtestreepje.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte opzettelijk 225.000 XTC-pillen aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het opzettelijk vervaardigen van MDMA en/of amfetamine door het voorhanden hebben van de stoffen vermeld onder het eerste en tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de stoffen vermeld onder het derde tot en met het elfde gedachtestreepje voorhanden heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat de stoffen, met uitzondering van 10 liter kristallijn wit poeder en het laboratorium glaswerk, niet zijn eigendom waren, dat het poeder strooizout is en dat hij het glaswerk wilde gebruiken voor het maken van een koffieproduct. De rechtbank acht de verklaring van verdachte betrouwbaar en heeft hierbij gelet op de omstandigheid dat verdachte zichzelf heeft gemeld bij de politie en een voor hem belastende verklaring heeft afgelegd met betrekking tot grote hoeveelheden XTC-pillen, methanol en citroenzuur. Verder is op (de verpakking van) de stoffen geen van verdachte afkomstig DNA-materiaal aangetroffen en het is bovendien niet onaannemelijk dat de stoffen toebehoren aan een ander of anderen dan verdachte.
De rechtbank volstaat, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van bewijsmiddelen, aangezien verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
T.a.v. feit 1 en 2:
  • een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 18 oktober 2023, dossierpagina 13, 15 en 17;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
T.a.v. feit 1:
  • een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 19 oktober 2023, dossierpagina 29-30;
  • een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 4] d.d. 23 oktober 2023, dossierpagina 41-50;
  • een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 4 januari 2024, pagina 1-5 met als bijlagen een 13-tal rapporten van NFiDENT opgemaakt door [verbalisant 7] d.d. 3 en 4 januari 2024 (los opgenomen).
T.a.v. feit 2:
  • een proces-verbaal van bevindingen van LFO opgemaakt door [verbalisant 8] d.d. 18 oktober 2023, dossierpagina 35-36;
  • een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 8] d.d. 27 maart 2024, pagina 1-2 met als bijlage een NFI-rapport ‘Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 17 oktober 2023 op de locatie [adres 2] te Eindhoven’ opgemaakt door [naam] d.d. 14 maart 2024, pagina 3-5 (los opgenomen).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 17 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer tweehonderdvijfentwintigduizend XTC-pillen (MDMA), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. feit 2:
op 17 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk vervaardigen van MDMA en/of amfetamine, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door beschikking te hebben over en/of het voorhanden hebben van:
- 180 liter methanol, althans een grote hoeveelheid methanol en
- 450 kilogram citroenzuur, althans een grote hoeveelheid citroenzuur.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren op te leggen met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder tot een lange gevangenisstraf is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met de richtlijn van het openbaar ministerie die ten aanzien van feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren inhoudt voor een first offender en ten aanzien van feit 2 een gevangenisstraf tussen 18 en 24 maanden. De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte weliswaar een grotendeels bekennende verklaring heeft afgelegd, maar dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zich op eigen initiatief heeft gemeld bij het politiebureau. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en toont zelfinzicht. Hij ziet in dat hij hulp nodig heeft. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich bij de psycholoog kwetsbaar heeft opgesteld en dat hij bereid is om zijn leven te veranderen.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij gelet op uitspraken in soortgelijke zaken denkt aan een gevangenisstraf in de richting van een duur van 3 jaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid XTC-pillen en verdachte en zijn mededader(s) hebben voorbereidingshandelingen voor een Opiumwetdelict verricht door grondstoffen voor de productie van MDMA en/of amfetamine voorhanden te hebben. Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de productie van en handel in synthetische drugs die, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. De productie van en handel in synthetische drugs gaat bovendien (steeds meer) gepaard met andere (zware) vormen van criminaliteit zoals witwassen, bedreigingen en levensdelicten. Verdachte heeft kennelijk gehandeld uit winstbejag en heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden dat sprake is van een grote hoeveelheid XTC-pillen en grondstoffen en dat verdachte, blijkens zijn strafblad, eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van een straf voor soortgelijke feiten.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheden dat verdachte zichzelf heeft gemeld op het politiebureau en een bekennende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheden dat verdachte een kwetsbaar persoon is, dat het voor hem als ex-gedetineerde moeilijk bleek werk met een legaal inkomen te genereren, dat hij klem heeft gezeten in het criminele circuit en dat hij gemotiveerd is voor behandeling van zijn problematiek.
De rechtbank houdt verder rekening met het omtrent verdachte opgemaakte rapport van
M. de Klerk, GZ-psycholoog, onder supervisie van K. Gutkind, GZ-psycholoog, d.d. 14 maart 2024. Dit rapport houdt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Er is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale persoonlijkheidstrekken. Deze stoornis was aanwezig tijdens het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde daarvan.
Betrokkene is vanuit deze problematiek geneigd impulsief en met antisociale coping te
reageren bij oplopende spanning. Er was reeds sinds langere tijd sprake van onvrede over het niet of late uitbetalen van zijn loon, hij was boos over het feit dat zijn werkgever de betalingsregeling met zijn ex-vriendin niet nakwam en er was afgunst, zijn werkgever zou wel een nieuwe auto kunnen betalen, maar niet het salaris van betrokkene. Betrokkene heeft echter bewust gekozen voor het stallen van de XTC-pillen en chemicaliën/precursoren, bestemd voor de productie van synthetische drugs voor geld. Zo rapporteerde betrokkene dit bewust te hebben gedaan omdat hij geld nodig had; hij heeft zelf aan de desbetreffende persoon gevraagd of hij iets voor hem kon doen om te kunnen bijverdienen. Betrokkene gaf aan zich bewust te zijn van het risico dat hij liep en alternatieven wees hij af omdat dit gepaard ging met schaamte. Er is dan ook geen sprake van het verminderd toerekenen van het tenlastegelegde.
Concluderend stelt onderzoeker dat de kans op herhaling van overtreding van de Opiumwet op dit moment ingeschat kan worden op hoog.
De volgende beschermende factoren komen naar voren: een gemiddelde intelligentie, hij is in enige mate empathisch naar anderen, er is motivatie voor behandeling, betrokkene vertoont momenteel in detentie een positieve houding tegenover autoriteit en er is in enige mate sprake van het levensdoel een goede vader te willen zijn.
De financiële problemen en het niet hebben van werk zijn factoren die de kans op recidive doen toenemen. Indien er nieuwe financiële moeilijkheden ontstaan, naast zijn reeds bestaande schuldenlast, is de kans groot dat hij vanwege zijn beperkte coping en vanuit zijn antisociale persoonlijkheidspathologie kiest voor het criminele circuit waar hij zich jaren in heeft begeven en tot recidive komt.
Gezien de persoonlijkheidspathologie van betrokkene en het hoge risico op recidive is
een behandeling geïndiceerd teneinde het recidiverisico te verminderen. Een behandeling bij een forensische polikliniek is aangewezen, om zijn antisociale kernovertuigingen om te buigen naar een meer realistische denkwijze om recidive te leren voorkomen.
Bovenstaande beschreven behandeling kan enerzijds plaatsvinden in het kader van
een (deels) voorwaardelijke veroordeling, met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling in een forensische instelling, anderzijds kan een dergelijke behandeling ook plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.), indien hij hiervoor in aanmerking komt.
De rechtbank houdt ook rekening met het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 4 april 2024. Dit rapport houdt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere
voorwaarden. Betrokkene kent op dit moment op diverse leefgebieden instabiliteit. Na
een langere periode in detentie is het van belang dat hij ondersteuning gaat krijgen in het
stabiliseren van zijn leven, tevens omdat hierdoor de kans op recidive kan afnemen.
Middels onderstaande bijzondere voorwaarden zien wij mogelijkheden om met betrokkene hieraan te werken. Daarnaast geeft hij zelf nadrukkelijk aan dat hij zijn medewerking hieraan zal verlenen.
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Dagbesteding
• Ambulante begeleiding
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van meer dan 20.000 gram harddrugs (1 pil wordt gelijk gesteld aan 0,5 gram, zodat een hoeveelheid van 225.000 pillen (feit 1) gelijk is aan 112.500 gram) is een gevangenisstraf vanaf een duur van 36 maanden. Er zijn geen oriëntatiepunten voor voorbereidingshandelingen voor een Opiumwetdelict (feit 2).
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en meer recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 16 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank acht het in het belang van verdachte en de samenleving dat verdachte wordt behandeld voor zijn problematiek. Verdachte is gemotiveerd en heeft zich bereid verklaard tot het naleven van de voorwaarden. De rechtbank zal, om het recidivegevaar te verkleinen en om de motivatie van verdachte gedurende een langere periode vast te houden en hem optimaal te laten profiteren van de behandeling, alsmede van de hulp en begeleiding van de reclassering, een proeftijd van 3 jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de op de beslaglijst vermelde goederen te onttrekken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling 99.000739.24.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel toe te wijzen en te gelasten dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 852 dagen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van de veroordeelde, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling over te gaan. De rechtbank zal de vordering toewijzen en gelasten dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 852 dagen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
16 maanden voorwaardelijken een proeftijd van
3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland. Hij doet dit telefonisch via het algemene nummer van de reclassering
088 80 41 505, omdat op dit moment nog niet bekend is waar betrokkene zich zal inschrijven na detentie. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Betrokkene laat zich behandelen door forensisch ambulant centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Dagbesteding
Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Ambulante begeleiding
Betrokkene werkt mee aan ambulante, forensische begeleiding van Jan Arends, Unitio of een soortgelijke organisatie, ter beoordeling van de reclassering. Betrokkene houdt zich aan afspraken en geeft inzage in zijn financiën middels correspondentie van schuldeisers en bankafschriften.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

1. ZAK Verdovende Middelen, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126211 / zak met vermoedelijk MDMA kristallen;
7 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126789 / breathable bag;
7 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126790 / breathable bag;
7 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126791 / breathable bag;
8 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126792 / breathable bag;
2 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126795 / breathable bag;
2 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126796 / breathable bag;
2 STK Zak, omschrijving: PL2100-2023229565-G2126798 / breathable bag.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-zaaknummer 99.000739.24:
Wijstde vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
toe. Gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
852 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.L. Pechaczek, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. P. Lindeman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 29 april 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, Onderzoek Penoza / OB2R023118, aantal doorgenummerde bladzijden: 231.