ECLI:NL:RBOBR:2024:176

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
23/301
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de gevolgen van een te laat ingediend verweerschrift

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 19 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 715.000, maar eiser betwist deze waarde. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar een termijn van acht weken gegeven om een verweerschrift in te dienen, maar dit werd pas tien maanden later, vlak voor de zitting, ingediend. De rechtbank oordeelt dat het nader stuk, dat veel nieuwe gegevens bevatte, buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Hierdoor kon eiser niet adequaat reageren op de nieuwe informatie.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. Eiser heeft zelf een waarde van € 450.000 bepleit, maar ook hij heeft geen cijfermatige onderbouwing kunnen geven. Uiteindelijk stelt de rechtbank de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 610.000, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. De uitspraak vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB moet verlagen overeenkomstig deze nieuwe waarde. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de gevolgen van het niet naleven van termijnen voor de procesorde.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van Land van Cuijk, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: P. Niehuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van zijn woning aan de [adres] voor het kalenderjaar 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning met de beschikking van 31 maart 2022 vastgesteld op € 715.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en voor het kalenderjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) 2022 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 20 december 2022 (de bestreden uitspraak) de waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] . De woning is een vrijstaande woning uit 1970 en bestaat uit een hoofdbouw, een inpandige garage en een kantoor. Tot de woning hoort ook een stuk grond.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2021 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als de heffingsambtenaar niet aan die bewijslast voldoet, komt de vraag aan de orde of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bepleite waarde niet lager is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf schattenderwijs vaststellen.
4. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. Het beroep van eiser is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar op 23 februari 2023 schriftelijk verzocht om binnen twee weken te laten weten of hij een verweerschrift wil indienen. Daarbij heeft de rechtbank vermeld dat als de heffingsambtenaar een verweerschrift wil indienen, dat binnen acht weken na 23 februari 2023 moet worden gedaan. Ook heeft de rechtbank in de brief vermeld dat die termijn direct na die dag gaat lopen en bij deze aan de heffingsambtenaar wordt gegeven, en dat daarover niet opnieuw een brief wordt verstuurd. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 28 februari 2023 aangekondigd dat hij een verweerschrift met matrix zal indienen.
6. Het verweerschrift is vervolgens niet binnen acht weken na 23 februari 2023 ingezonden. Pas tien maanden later, op 20 december 2023 (15 dagen voor de zitting) heeft de heffingsambtenaar een nader stuk met bijlagen ingezonden (door hem ‘verweerschrift’ genoemd). Tussen die dag en de dag van de zitting was de feestdagenperiode van kerst en oud en nieuw gelegen. Op de zitting heeft eiser, die zonder gemachtigde procedeert, te kennen gegeven dat hij een pleitnota heeft opgesteld omdat hij het niet fatsoenlijk vindt om ‘met lege handen’ op de zitting te verschijnen. Maar ook heeft eiser gezegd dat hij zich niet voldoende in staat heeft gevoeld om adequaat op het nader stuk en de bijlagen te reageren, gezien de korte – door feestdagen onderbroken – periode die tussen het indienen en de zitting was gelegen.
7. In het uitgebreide nader stuk met bijlagen bepleit de heffingsambtenaar een lagere waarde dan in de bestreden uitspraak het geval was en concludeert hij tot gegrondverklaring van het beroep. Hij onderbouwt de in het nader stuk bepleite waarde met een matrix waarin nieuwe vergelijkingsobjecten worden opgevoerd en verzoekt de rechtbank om de waarde vast te stellen op € 614.943. Het nader stuk en de bijlagen bevatten dus veel nieuwe gegevens die in een erg laat stadium van de procedure zijn ingediend. De heffingsambtenaar heeft laten weten dat de werkdruk vanwege de vele beroepen die no cure no pay-bureaus hebben ingediend, erg hoog is en dat er daarom niet eerder is toegekomen aan het opstellen van een verweerschrift en het onderbouwen van de in beroep bepleite nieuwe waarde. De rechtbank wil dat zeker aannemen van de heffingsambtenaar, maar dat laat onverlet dat de eiser in deze procedure in persoon procedeert en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij binnen zo’n korte tijd adequaat reageert op een geheel nieuw waardestandpunt en nieuwe onderbouwing. De rechtbank laat daarom het nader stuk van de heffingsambtenaar in verband met de goede procesorde buiten beschouwing. Dat betekent dat ook eisers pleitnota niet meegenomen wordt in de beoordeling.
8. De heffingsambtenaar heeft zoals gezegd zelf al geconcludeerd dat het beroep gegrond moet worden verklaard omdat de waarde bij de bestreden uitspraak (€ 715.000) te hoog is vastgesteld. Dat standpunt is opgenomen in het nader stuk dat buiten beschouwing is gelaten, maar de heffingsambtenaar heeft het standpunt tijdens de zitting ook bevestigd. Gelet hierop is het beroep gegrond. De argumenten, waarmee eiser twijfel heeft willen zaaien over de door de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak vastgestelde waarde, hoeven daarom niet te worden beoordeeld. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting ook gemeld dat hij de in het nader stuk genoemde waarde van € 614.943 ook los van dat nader stuk bepleit. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat een WOZ-waarde van € 614.943 niet te hoog is.
9. Tijdens de zitting heeft de heffingsambtenaar die waarde mondeling toegelicht. Hij is uitgegaan van de waarde die de rechtbank in de uitspraak over het voorgaande belastingjaar [2] schattenderwijs heeft vastgesteld (€ 590.000) en heeft deze waarde vervolgens geïndexeerd naar de waardepeildatum. Daarna heeft hij vergelijkingsobjecten gezocht, die volgens hem deze geïndexeerde waarde bevestigen. Een cijfermatige en controleerbare onderbouwing hiervan ontbreekt echter, zodat de rechtbank oordeelt dat ook de waarde van € 614.943 niet door de heffingsambtenaar aannemelijk is gemaakt.
10. Eiser bepleit een waarde van € 450.000. Eiser heeft evenmin een cijfermatige en controleerbare onderbouwing van dit standpunt overgelegd. Daarom oordeelt de rechtbank dat ook eiser de door hem bepleite waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
11. Omdat geen van beide partijen erin is geslaagd het verlangde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het geval, schattenderwijs op € 610.000. De rechtbank zal verder bepalen dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB overeenkomstig die waarde vermindert en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank stelt de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 vast op € 610.000. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 voor het belastingjaar 2022 tot een bedrag van € 610.000 en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB vermindert overeenkomstig deze waarde;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ)
2.Zaaknummer 21/2436, ECLI:NL:RBOBR:2023:2092, niet gepubliceerd.