4.5.Eindconclusie
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich telkens als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine en circa 92 liter amfetamineolie en van strafbare voorbereiding ten behoeve van de productie van amfetamine, zoals hierna uitgeschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd:
-hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-een hoeveelheid van ongeveer 92 liter amfetamineolie (aangetroffen op 7 juni 2021),
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.;
feit 2.
In de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat
feit,
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
-een (productie)locatie (een pand/schuur/loods aan de [adres 2] te Overloon)
gehuurd en gebruikt en/of
-(een) cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
-via deze cryptotelefoon(s) met een of meer anderen gecommuniceerd over de inrichting van
een productielocatie van synthetische drugs en/of over de productie van synthetische drugs
en/of
-hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/vervaardigen van
benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine uit
benzylmethylketon (BMK) bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of
opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder:
-mierenzuur en
-formamide en
-BMK glycidezuur en
-fosforzuur en
-benzylmethylketon (BMK) en
-een reactie/destillatieketel met koelbuis en stoomgenerator en
-meerdere propaangasflessen en
-een kook/reactieketel met twee RVS koelers en
-meerdere gasbranders en
-meerdere scheitrechters en
-meerdere IBC’s en
-meerdere jerrycans en
-meerdere multimeters en
- de productieopstelling opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen die ten aanzien van feit 1 en feit 2 worden gebezigd, zijn door de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn
geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir berechting volgens het volwassenenstrafrecht in plaats van adolescentenstrafrecht bepleit
en de volgende strafeis geformuleerd: een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 1 maart 2024, met dien verstande dat het toezicht door de volwassen reclassering wordt verricht. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan met de enkele constatering ervan, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar de inhoud van de rapporten van de reclassering van 17 juni 2022 en 1 maart 2024 om toepassing van het adolescentenstrafrecht verzocht. Dit zou tot een geheel andere afdoening moeten leiden dan gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine(olie) en voorbereidingshandelingen gericht op deze productie.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormt van nationale en internationale - niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld niet schuwen. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Verdachte heeft zich van alle hiervoor genoemde negatieve gevolgen niets aangetrokken en kennelijk slechts gehandeld uit financieel belang.
strafverzwarende factoren
Verdachte opereerde als laborant en had daarmee een cruciale rol in het productieproces.
Volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (het LFO) is sprake geweest van grootschalige productie, waarbij minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilo amfetaminepasta kan worden gemaakt. De rechtbank acht de hieraan ten grondslag liggende berekening, zoals weergegeven in de bewijsbijlage, aannemelijk en maakt die tot de hare.
matigende factoren
De rechtbank heeft gezien dat sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Ook zal de rechtbank rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de strafoplegging relevant strafblad heeft, met uitzondering van een op 29 maart 2021 uitgevaardigde strafbeschikking
vanwege een softdrugsdelict.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van adviezen van de reclassering van
17 juni 2022 en 1 maart 2024. Uit het meest recente rapport blijkt dat verdachte zich sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle voorwaarden heeft gehouden, Verdachte heeft de training Tools4U afgerond en hij is de afspraken met de jeugdreclassering in voldoende mate nagekomen, met dien verstande dat hij de laatste periode gemakzuchtiger met de afspraken leek om te gaan. De reclassering beschouwt het positief dat betrokkene meewerkt aan Top Groep met als doel om opnieuw een dagbesteding te vinden en te behouden en dat hij in dat verband de ondersteuning van een jobcoach aanvaart. De reclassering benoemt de leefgebieden dagbesteding, financiën en mogelijk zijn sociaal netwerk en psychosociaal functioneren als criminogene factoren, echter door de zwijgende proceshouding van verdachte (ten tijde van het opmaken van het rapport) heeft de reclassering geen (in)directe verbanden tussen het delictgedrag en de diverse leefgebieden kunnen vastleggen. Het recidiverisico wordt dan ook als hoog ingeschat. Volgens de reclassering lijkt verdachte jonger te functioneren en lijkt hij nog enigszins positief beïnvloedbaar door volwassenen. Echter, tegelijkertijd is voor de reclassering onbekend op welk intelligentieniveau verdachte functioneert en heeft de reclassering geen zicht op zijn rol gekregen ten aanzien van de beschuldigingen. De reclassering houdt er rekening mee dat verdachte in de pleegperiode mogelijk beïnvloedbaarder was dan nu het geval lijkt. De reclassering ziet geen contra-indicaties ten aanzien van toepassing van het jeugdstrafrecht met de kanttekening dat ze vanwege de proceshouding van verdachte ook geen gedegen inschatting hebben kunnen maken. De reclassering adviseert naast toepassing van het jeugdstrafrecht om bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, een ambulante behandeling, het vinden van dagbesteding en het meewerken aan schulphulpverlening op te leggen.
Ter terechtzitting van 5 maart 2024 is S. Yahia van Tools4U als deskundige gehoord.
De deskundige ziet positieve ontwikkelingen bij verdachte en heeft er alle vertrouwen in
dat verdachte deze ontwikkelingen voortzet in het huidige traject voor jeugdigen. Dit traject loopt tot 31 december 2024. Een dergelijk traject is ook bij de volwassen reclassering mogelijk. De deskundige is ervan overtuigt dat hij verdachte aan het zelfstandig functioneren en werken krijgt.
toepassing jeugdstrafrecht?
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 22 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een volwassen verdachte onder de 23 jaar kán ook een straf overeenkomstig het jeugdstrafrecht worden opgelegd, als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is
gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich tot de terechtzitting van 5 maart 2024 bij
alle verhoren op het zwijgrecht heeft beroepen en dat hij zich als getuige bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De rechtbank stelt verder vast
dat hij bij de reclassering evenmin enige openheid van zaken over de ten laste gelegde
feiten heeft willen geven. Eerst ter terechtzitting van 5 maart 2024 heeft verdachte in
uiterst beperkte mate iets willen verklaren. Hij heeft de beschuldigingen in algemene
zin en zonder nadere toelichting ‘niet ontkend’. Hij heeft hiermee volstaan, omdat hij
zich, naar eigen zeggen, in de setting van de rechtszaal ‘niet prettig voelt’ en niemand indirect wilde belasten. Kortom, verdachte heeft zelf geen enkele duidelijkheid over zijn eigen betrokkenheid gegeven dan wel inzicht in zijn strafbare handelen verschaft.
De rechtbank ziet zich verder gesteld voor een advies van de reclassering dat enkel met
veel slagen om de arm tot de conclusie komt dat er geen contra-indicaties voor toepassing van jeugdstrafrecht zijn waargenomen maar dus ook geen expliciete indicaties. De rechtbank ziet hierin geen volmondig beargumenteerd en concludent advies om jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank merkt op dat het advies ook geen uitdrukkelijke contra-indicaties voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht bevat.
De rechtbank heeft tijdens het verhandelde ter terechtzittingen van 5 maart en 7 maart 2024 geen tastbare aanknopingspunten in en met betrekking tot de persoon(lijkheid) van verdachte kunnen ontwaren die tot toepassing van het jeugdstrafrecht zouden moeten leiden. De verklaring van deskundige S. Yahia van Tools4U heeft die evenmin verschaft.
Gelet op het voorgaande en gezien de inhoud van diverse chatgesprekken, waarin naar
het oordeel van de rechtbank sprake is van een met andere (oudere) verdachten op een gelijkwaardig intellectueel niveau en zelfstandig opererende verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te berechten. De rechtbank zal verdachte dan ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Het voorwaardelijk geformuleerde verzoek van de raadsman om in dat geval de rapporteur van het reclasseringsadvies van 1 maart 2024 als deskundige ter terechtzitting horen, wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank acht zich over het vraagstuk van eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht voldoende voorgelicht en daarmee is er geen
noodzaak om de desbetreffende deskundige te horen.
de strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Zoals hiervoor
reeds aan de orde gekomen heeft het LFO berekend dat in de onderhavige setting
minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilogram amfetaminepasta kan worden gemaakt. Volgens de oriëntatiepunten geldt voor de
productie van meer dan 20 kilogram harddrugs als uitgangspunt een gevangenisstraf
van 50 maanden.
Voor strafbare voorbereidingshandelingen zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. Uit de oriëntatiepunten voor de handel en im- en export van harddrugs volgt naar het oordeel van de rechtbank echter wel in algemene zin dat voor Opiumwetdelicten doorgaans forse straffen worden opgelegd. Uit de jurisprudentie volgt ook dat het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugsfeiten zwaar bestraft worden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop, zodat slechts de strafbepaling wordt toegepast waarop de zwaarste
hoofdstraf staat, te weten artikel 2, onder B, van de Opiumwet (feit 1).
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, met name gelet op de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de bewezenverklaarde feiten, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke omvang.
de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur
van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van
2 jaren. Het voorwaardelijk strafdeel moet verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit strafdeel zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Deze straf betekent voor verdachte een terugkeer naar detentie. De rechtbank
beseft dat dit voor verdachte een hard gelag zal zijn. Dat laat onverlet dat sprake is van ernstige bewezenverklaarde feiten en het verdachte zelf is geweest die zich in deze strafbare situatie heeft gebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in het geding is. Bij een niet gedetineerde verdachte heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van de redelijke termijn de dag van inverzekeringstelling d.d. 11 januari 2022 als uitgangspunt. Dat betekent dat de redelijke termijn op het tijdstip van de uitspraak met ruim drie maanden is
overschreden.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of aan deze overschrijding een consequentie
dient te worden verbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief, omdat er
gezien de aard en (flinke) omvang van de zaak met zes verdachten sprake is van
een geringe en aanvaardbare overschrijding. De rechtbank volstaat dan ook met de
enkele constatering dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.
Voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft - zo begrijpt de rechtbank althans - om herleving van de voorlopige hechtenis verzocht.
De raadsman heeft zonder enige onderbouwing primair om opheffing van de voorlopige hechtenis en subsidiair om voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis vanaf de uitspraakdatum verzocht.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Zoals hiervoor aan de orde gekomen acht de rechtbank twee ernstige Opiumwetdelicten bewezen. Daarmee is de aanwezigheid van ernstige bezwaren voor die feiten een gegeven. De rechtbank acht verder de aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde recidivegrond nog steeds actueel. Tot slot is het bepaalde bij artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde, gezien de hoogte van op te leggen gevangenisstraf. Dit houdt in dat het bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds van kracht is.
De rechtbank wijst het verzoek om een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis eveneens af.
De voorlopige hechtenis is met ingang van 14 juli 2022 geschorst tot aan het tijdstip van de einduitspraak in deze strafzaak. Daarmee is toepassing gegeven aan het uitgangspunt dat een verdachte in eerste aanleg het verloop van zijn strafzaak zo veel mogelijk in vrijheid moet kunnen afwachten. Dat uitgangspunt volgt uit het bepaalde in artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) jo. artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM.
Met dit vonnis komt er een einde aan de berechting door de rechtbank. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan waarbij verdachte schuldig is verklaard aan onder meer twee ernstige Opiumwetdelicten.
In dit verband is van belang om op te merken dat artikel 5 van het EVRM een onderscheid kent tussen de toetsingskaders voor vrijheidsbeneming hangende de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Bij een veroordelend vonnis is bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis namelijk het toetsingskader van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVRM leidend en niet (langer) artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM. In het verlengde hiervan is van belang om op te merken dat noch aan de tekst van artikel 5 van het EVRM noch aan de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van dat artikel, kan worden ontleend dat de verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten.
Gelet op de aan verdachte opgelegde straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke omvang, is de rechtbank van oordeel dat het belang wat de maatschappij in het algemeen heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf, op dit moment prevaleert boven de persoonlijke belangen die verdachte heeft bij een hernieuwde schorsing. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden gesteld of gebleken die hieraan in de weg staan. Dat verdachte zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis, voor zover bekend, heeft gehouden aan alle voorwaarden, maakt deze afweging ook niet anders.
Kort en goed herleeft het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
in eendaadse samenloop begaan met:
t.a.v. feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij
weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstrafvoor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij
Reclassering Nederland op het adres Stieltjesstraat 1, 6511 AB Nijmegen of telefonisch
op 088-8041405. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo
vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken kunnen onderdeel uitmaken
van de meldplicht;
- veroordeelde werkt mee aan psychologisch onderzoek door het FACT team van Kairos of
soortgelijke instelling en werkt mee aan het hieruit voorkomend plan van aanpak, ook als
dit inhoudt dat hij zich laat behandelen door het FACT team of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en
de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald werk met een
vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- indien de reclassering dit nodig acht, werkt veroordeelde mee aan het aflossen van zijn
schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan
schulphulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2024.