ECLI:NL:RBOBR:2024:1730

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
71-002345-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor laborant in drugslaboratorium met bijzondere voorwaarden

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van amfetamine in een drugslaboratorium in Overloon. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name de productie van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor deze productie. De feiten vonden plaats tussen 1 maart 2021 en 7 juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk amfetamine heeft bereid en bewerkt, en dat hij betrokken was bij de huur van een locatie voor de productie en het gebruik van cryptocommunicatie voor de organisatie van de drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure met ruim drie maanden is overschreden, maar heeft besloten dat dit geen gevolgen heeft voor de uitspraak. De verdachte heeft geen relevante strafblad, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de productie van synthetische drugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.002345.22
Datum uitspraak: 25 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] op [1999] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2022, 13 juli 2022, 5 en 7 maart 2024 en 11 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 maart 2022. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 maart 2024 is aangepast ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
-een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 97 liter amfetamine(olie) (aangetroffen op 7
juni 2021),
zijnde amfetamine (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
-het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
en/of vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen
en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen te verschaffen,
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden
heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden
had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
-een (productie)locatie (een pand/schuur/loods aan de [adres 2] te Overloon) gehuurd
en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of
-een of meerdere zogenaamde cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
-via (deze) cryptotelefoon(s) met een of meer anderen (uitgebreid) gecommuniceerd over de
inrichting van (een) productielocatie(s) van synthetische drugs en/of over de productie van
synthetische drugs en/of
-één of meer hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/vervaardigen
van benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine uit
benzylmethylketon (BMK) gebouwd en/of bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of
vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder
-mierenzuur en/of
-formamide en/of
-BMK glycidezuur en/of
-fosforzuur en/of
-benzylmethylketon (BMK) en/of
-een reactie/destillatieketel met koelbuis en stoomgenerator en/of
-meerdere propaangasflessen en/of
-een kook/reactieketel met twee RVS koelers en/of
-meerdere gasbranders en/of
-meerdere scheitrechters
-meerdere IBC’s en/of
-meerdere jerrycans en/of
-meerdere (multi)meters en/of
-(vervolgens) de productieopstelling(en) opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
In het navolgde zal de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis verdachte en de medeverdachten zoveel mogelijk bij hun achternaam noemen en daaraan niet telkens het woord (mede)verdachte toevoegen.

1.Inleiding

Het onderhavige onderzoek 26Cohoes is opgestart naar aanleiding van een op 4 juni 2021
ontvangen proces-verbaal afkomstig van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie, afdeling LIRC Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum, met uit het buitenland afkomstige informatie over de aanwezigheid van een drugslaboratorium op het perceel [adres 2] te Overloon.
Na verankering van deze informatie werd door de politie op 7 juni 2021 een doorzoeking
op genoemde locatie verricht. Hierbij werd in een losstaande schuur, gelegen achter een vrijstaande woning, een - op dat moment - niet werkend drugslaboratorium aangetroffen.
Het laboratorium was onderverdeeld in een destillatieruimte, een productieruimte, een opslagruimte, een kantoor en een hal. Er werd circa 92 liter amfetamineolie aangetroffen alsmede vele goederen en chemicaliën bedoeld voor de productie van amfetamine
uit BMK via de Leuckart-loogmethode.
De bewoner van de woning op het perceel [adres 2] te Overloon ( [persoon 1] ) heeft verklaard dat hij de betreffende schuur voor 300 euro per week aan vier mannen ter beschikking had gesteld. Hij had vier kentekens van hun betrokken voertuigen genoteerd. Deze kentekens hebben de politie naar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] geleid. [persoon 1] heeft hen op aan hem getoonde foto’s ook herkend als zijnde de personen waarover hij had verklaard. [persoon 1] was tevens in het bezit van telefoon waarmee hij één op één communiceerde met één van die personen.
Op 5 juli 2021 werd vanuit het onderzoek 26Eagles informatie verstrekt aan het onderzoeksteam 26Cohoes. In het onderzoek 26Eagles is onderzoek gedaan naar het/de criminele samenwerkingsverband(en) die zich met gebruikmaking van het ANOM-platform schuldig maken aan het beramen of plegen van zware misdrijven. Vanuit dit onderzoek, gericht op cryptocommunicatie en de identificatie van accounts c.q. gebruikers hiervan, bleek de betrokkenheid van ANOM-gebruikers [accountnaam 1] , [accountnaam 2] , [accountnaam 3] , [accountnaam 4] , [accountnaam 5] , [accountnaam 6] , [accountnaam 7] , [accountnaam 8] , [accountnaam 9] , [accountnaam 10] en [accountnaam 11] bij het drugslaboratorium te Overloon.
De gebruikers van voornoemde accounts zijn als volgt geïdentificeerd:
- [accountnaam 1] is geïdentificeerd als [persoon 2] ;
- [accountnaam 2] en [accountnaam 3] zijn geïdentificeerd als [medeverdachte 1] ;
- [accountnaam 4] is geïdentificeerd als [medeverdachte 2] ;
- [accountnaam 5] is geïdentificeerd als [verdachte] ;
- [accountnaam 6] is geïdentificeerd als [medeverdachte 3] ;
- [accountnaam 7] en [accountnaam 8] zijn geïdentificeerd als [medeverdachte 4] ;
- [accountnaam 9] is geïdentificeerd als [medeverdachte 5] en
- [accountnaam 10] en [accountnaam 11] zijn geïdentificeerd als [persoon 3] (
overleden op 8 mei
2021).
Op 11 januari 2022 zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangehouden.
De verdachten worden allen beschuldigd van - kort gezegd - het medeplegen van het produceren van amfetamine, waaronder de op 7 juni 2021 aangetroffen circa 92 liter amfetamineolie (feit 1) en het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve
van de productie van amfetamine (feit 2), telkens in de periode van 1 maart 2021 tot en
met 7 juni 2021.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijk requisitoir tot een
integrale bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerekwireerd.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitdrukkelijk over de bewijsvraag uitgelaten.
Wel zou in beide feiten het aanvangstijdstip van de pleegperiode telkens op 20 april 2021 vastgesteld moeten worden.

3.De bewijsmiddelen.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in een bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast.

4.Het oordeel van de rechtbank

Het beschikbare bewijsmateriaal is in belangrijke mate afkomstig uit de inhoud van de ter beschikking gekomen cryptoberichten van het ANOM-platform.
De rechtbank zal eerst de identificaties van de ANOM-accounts bespreken (4.1), gevolgd
door een bewijstechnische waardering van de chatberichten. Daarbij zal de rechtbank
tevens reageren op eventueel gevoerde verweren met betrekking tot de duiding van de berichten (4.2). Dit zal worden gevolgd door het oordeel van de rechtbank over de betrokkenheid van [verdachte] (4.3). Daarna zal de rechtbank zich uitlaten over het ten laste gelegde medeplegen (4.4) en het sluitstuk vormt de eindconclusie van de rechtbank (4.5).
4.1
Identificaties gebruikers ANOM-accounts
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 9 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 1] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 1] als gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 2] en en [accountnaam 3] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 169-175)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 23 december 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 2] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 2] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 4] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 205-210)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 6 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 2] beargumenteerd dat en waarom [verdachte] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 5] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 240-247)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 9 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 1] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 3] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 6] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 270-275)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 9 november 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 3] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 5] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 9] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 292-300)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 4 januari 2022 wordt door verbalisant [verbalisant 2] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 4] als gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 7] en [accountnaam 8] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 338-344)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 30 juni 2021 wordt
door verbalisant 1122 beargumenteerd dat en waarom [persoon 2] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 1] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 139-142)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 2 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 1] beargumenteerd dat en waarom [persoon 3] als gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 10] en [accountnaam 11] kan worden aangemerkt.
(ZD3, p. 374-383)
De rechtbank heeft al deze onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies
ten aanzien van de identificaties tegen de achtergrond van het dossier en het verhandelde
ter terechtzittingen gecontroleerd en telkens valide geacht. De rechtbank neemt al deze identificerende conclusies dan ook over. De rechtbank heeft in het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen geen aanwijzingen gevonden om aan deze conclusies te twijfelen. Dit betekent dat de rechtbank alle chats van de hiervoor genoemde accounts telkens aan de in dat verband geïdentificeerde gebruiker toeschrijft.
In het specifieke geval van [verdachte] verdient bovendien opmerking dat hij zijn identificatie ( [accountnaam 5] ) ter terechtzitting van 5 maart 2024 heeft erkend.
4.2
Bewijstechnische waardering inhoud ANOM chats
De rechtbank heeft ter waarborging van de juistheid van de interpretatie en uitleg van de weergegeven chats de nodige behoedzaamheid in acht genomen. Dit om het risico te ondervangen dat aan een chat een verkeerde uitleg wordt gegeven. In het geval van een voor de verdachte belastende uitleg van een weergegeven chat dient dan ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te kunnen worden geconcludeerd dat de inhoud van de chat redelijkerwijs niet voor een andere uitleg vatbaar is dan die belastende. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan onder meer betekenis toekomen aan de aard en inhoud van die chat, de betekenis van bepaalde bewoordingen, de context waarin het gesprek heeft plaatsgevonden, het verband met eventueel ander bewijsmateriaal, alsmede de vraag of - en, zo ja, eventueel in welk stadium van het geding - de verdachte, in het bijzonder als hij gespreksdeelnemer of afzender is geweest, een plausibele uitleg over en voor een chat geeft.
De rechtbank is - de hiervoor bedoelde behoedzaamheid in acht nemend - van oordeel
dat de inhoud van de voor het bewijs gebezigde chats redelijkerwijs uitsluitend voor een voor de beoordeling van deze strafzaak belastende uitleg vatbaar is. De inhoud van deze chats vindt naar het oordeel van de rechtbank over en weer bevestiging in elkaar en wordt op belangrijke onderdelen ook versterkt door de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat de diverse verdachten elkaar in chats foto’s en filmpjes
hebben toegestuurd die zeer sterk lijken op het aangetroffen drugslaboratorium in Overloon en dat in vele chats werd gecommuniceerd over een productieproces.
De rechtbank is uit andere Opiumwetzaken er ambtshalve mee bekend dat de in de chats gebezigde termen, zoals ‘logen’, ‘loog’ ‘stomen’, ‘koken’, ‘spa’, ‘a’, ‘b’ , ‘smelten’,
‘smelt’, ‘draaien’, ‘draai’, worden gebruikt bij de productie van, uiteindelijk, amfetamine.
Het samenstel van deze termen is in de gegeven omstandigheden ook niet voor een andere uitleg vatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de foto’s en filmpjes en de inhoud van de
chats - mede in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaronder zendmastgegevens - ondubbelzinnig betrekking op het aangetroffen drugslaboratorium in Overloon. Dit vindt ook bevestiging in de - op diverse tijdstippen van het geding - door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2]
en [medeverdachte 5] afgelegde verklaringen.
4.3.
Betrokkenheid [verdachte]
heeft ter terechtzitting van 5 maart 2024 toegegeven gebruiker te zijn geweest van het ANOM-account [accountnaam 5] . Verder heeft hij op diezelfde zitting, geconfronteerd met de beschuldigingen en zijn daarin toebedeelde rol (laborant), verklaard dat hij dat ‘niet ontkent’.
De rechtbank leidt daaruit af dat [verdachte] de aan hem verweten feiten bekent. Nu de raadsman zich in het verlengde van de bekennende proceshouding van [verdachte] zich voor wat betreft de bewijsvraag - vrij vertaald - heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, kan de rechtbank kort zijn over de betrokkenheid van [verdachte] bij het drugslaboratorium. Naar het oordeel van de rechtbank volgt die strafbare betrokkenheid ook evident uit de inhoud van de in de bijlage uitgeschreven bewijsmiddelen. De rechtbank benoemt in dit verband onder meer de niet voor meerdere uitleg vatbare inhoud van de chatberichten van [verdachte] met de andere betrokkenen als gespreksdeelnemers, zijn DNA op een in het drugslaboratorium aangetroffen multimeter en zijn herkenning door eigenaar [persoon 1] als één van de personen
in het drugslaboratorium. De rechtbank leidt verder uit zendmastgegevens van zijn cryptotelefoon af dat [verdachte] op ongeveer 20 verschillende data in de hierna bewezen-verklaarde periode in het drugslaboratorium is geweest.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [verdachte] op meerdere momenten als laborant in het drugslaboratorium heeft gefungeerd en als zodanig tevens voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine heeft verricht.
4.4
Medeplegen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het medeplegen van de twee Opiumwetfeiten als volgt.
Uit de ANOM-chatberichten die zijn opgenomen in de bewijsbijlage blijkt dat de verschillende accounts die worden toegeschreven aan de verdachten, waaronder ook
[persoon 2] en [persoon 3] , onderling contact hadden en dat deze contacten hoofdzakelijk over de productie van (uiteindelijk) amfetamine en daaraan gelieerde activiteiten gingen (bestellingen en vervoer van benodigde grondstoffen, te verrichten betalingen, onderhoud contact eigenaar perceel, repareren lekkage). De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat, vanuit een zekere rolverdeling, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en daarmee steeds van medeplegen, met uitzondering van [medeverdachte 5] voor wat betreft de productie van amfetamine.
Door de verdediging is in de zaken van verschillende verdachten aangevoerd dat de betreffende verdachte slechts voor een gedeelte van de ten laste gelegde periode een bijdrage heeft geleverd en dat bij een bewezenverklaring de periode daarom dient te worden beperkt tot de periode van activiteiten van die verdachte. Ook is in enkele zaken aangevoerd dat specifiek ten laste gelegde gedragingen niet zijn verricht door de betreffende verdachte. De rechtbank verwerpt deze verweren. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende verdachten leidt tot de conclusies dat het feit gedurende een bepaalde periode is gepleegd en dat de ten laste gelegde concrete gedragingen aan alle mededaders kunnen worden toegerekend en voor alle mededaders bewezen kunnen worden verklaard, uiteraard voor zover er toereikend bewijs is dat die gedragingen door één of meer mededaders zijn verricht. Dat een individuele verdachte niet aan elke handeling en niet op ieder moment in de ten laste gelegde periode een bijdrage heeft geleverd, doet daar niet aan af. Indien de rechtbank het handelen van de individuele verdachte aanmerkt als medeplegen bij het ten laste gelegde, komt zij tot een bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde periode
en alle bewijsbare, binnen de samenwerking verrichte gedragingen.
De rechtbank acht het op deze plek van belang om de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de overige verdachten uitdrukkelijk te benoemen. Uit de specifiek hierop toegesneden processen-verbaal van bevindingen per afzonderlijke verdachte komt de rechtbank tot de volgende kwalificaties van ieders betrokkenheid. De rechtbank merkt [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] (1x), [verdachte] en [persoon 3] aan als laborant. De rechtbank merkt [medeverdachte 1] daarnaast aan als vervoerder van de grondstoffen ten behoeve van het drugslaboratorium. De rechtbank beschouwt [medeverdachte 3] als onmisbaar contactpersoon in het geheel, degene die met nagenoeg alle verdachten, waaronder [persoon 2] en de eigenaar van het perceel, contact onderhield en hen van relevante informatie voorzag. De rechtbank beschouwt [medeverdachte 4] als medeorganisator van het drugslaboratorium.
4.5.
Eindconclusie
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich telkens als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine en circa 92 liter amfetamineolie en van strafbare voorbereiding ten behoeve van de productie van amfetamine, zoals hierna uitgeschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd:
-hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-een hoeveelheid van ongeveer 92 liter amfetamineolie (aangetroffen op 7 juni 2021),
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.;
feit 2.
In de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat
feit,
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
-een (productie)locatie (een pand/schuur/loods aan de [adres 2] te Overloon)
gehuurd en gebruikt en/of
-(een) cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
-via deze cryptotelefoon(s) met een of meer anderen gecommuniceerd over de inrichting van
een productielocatie van synthetische drugs en/of over de productie van synthetische drugs
en/of
-hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/vervaardigen van
benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine uit
benzylmethylketon (BMK) bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of
opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder:
-mierenzuur en
-formamide en
-BMK glycidezuur en
-fosforzuur en
-benzylmethylketon (BMK) en
-een reactie/destillatieketel met koelbuis en stoomgenerator en
-meerdere propaangasflessen en
-een kook/reactieketel met twee RVS koelers en
-meerdere gasbranders en
-meerdere scheitrechters en
-meerdere IBC’s en
-meerdere jerrycans en
-meerdere multimeters en
- de productieopstelling opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen die ten aanzien van feit 1 en feit 2 worden gebezigd, zijn door de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn
geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir berechting volgens het volwassenenstrafrecht in plaats van adolescentenstrafrecht bepleit
en de volgende strafeis geformuleerd: een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 1 maart 2024, met dien verstande dat het toezicht door de volwassen reclassering wordt verricht. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan met de enkele constatering ervan, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar de inhoud van de rapporten van de reclassering van 17 juni 2022 en 1 maart 2024 om toepassing van het adolescentenstrafrecht verzocht. Dit zou tot een geheel andere afdoening moeten leiden dan gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine(olie) en voorbereidingshandelingen gericht op deze productie.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormt van nationale en internationale - niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld niet schuwen. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Verdachte heeft zich van alle hiervoor genoemde negatieve gevolgen niets aangetrokken en kennelijk slechts gehandeld uit financieel belang.
strafverzwarende factoren
Verdachte opereerde als laborant en had daarmee een cruciale rol in het productieproces.
Volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (het LFO) is sprake geweest van grootschalige productie, waarbij minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilo amfetaminepasta kan worden gemaakt. De rechtbank acht de hieraan ten grondslag liggende berekening, zoals weergegeven in de bewijsbijlage, aannemelijk en maakt die tot de hare.
matigende factoren
De rechtbank heeft gezien dat sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Ook zal de rechtbank rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de strafoplegging relevant strafblad heeft, met uitzondering van een op 29 maart 2021 uitgevaardigde strafbeschikking
vanwege een softdrugsdelict.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van adviezen van de reclassering van
17 juni 2022 en 1 maart 2024. Uit het meest recente rapport blijkt dat verdachte zich sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle voorwaarden heeft gehouden, Verdachte heeft de training Tools4U afgerond en hij is de afspraken met de jeugdreclassering in voldoende mate nagekomen, met dien verstande dat hij de laatste periode gemakzuchtiger met de afspraken leek om te gaan. De reclassering beschouwt het positief dat betrokkene meewerkt aan Top Groep met als doel om opnieuw een dagbesteding te vinden en te behouden en dat hij in dat verband de ondersteuning van een jobcoach aanvaart. De reclassering benoemt de leefgebieden dagbesteding, financiën en mogelijk zijn sociaal netwerk en psychosociaal functioneren als criminogene factoren, echter door de zwijgende proceshouding van verdachte (ten tijde van het opmaken van het rapport) heeft de reclassering geen (in)directe verbanden tussen het delictgedrag en de diverse leefgebieden kunnen vastleggen. Het recidiverisico wordt dan ook als hoog ingeschat. Volgens de reclassering lijkt verdachte jonger te functioneren en lijkt hij nog enigszins positief beïnvloedbaar door volwassenen. Echter, tegelijkertijd is voor de reclassering onbekend op welk intelligentieniveau verdachte functioneert en heeft de reclassering geen zicht op zijn rol gekregen ten aanzien van de beschuldigingen. De reclassering houdt er rekening mee dat verdachte in de pleegperiode mogelijk beïnvloedbaarder was dan nu het geval lijkt. De reclassering ziet geen contra-indicaties ten aanzien van toepassing van het jeugdstrafrecht met de kanttekening dat ze vanwege de proceshouding van verdachte ook geen gedegen inschatting hebben kunnen maken. De reclassering adviseert naast toepassing van het jeugdstrafrecht om bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, een ambulante behandeling, het vinden van dagbesteding en het meewerken aan schulphulpverlening op te leggen.
Ter terechtzitting van 5 maart 2024 is S. Yahia van Tools4U als deskundige gehoord.
De deskundige ziet positieve ontwikkelingen bij verdachte en heeft er alle vertrouwen in
dat verdachte deze ontwikkelingen voortzet in het huidige traject voor jeugdigen. Dit traject loopt tot 31 december 2024. Een dergelijk traject is ook bij de volwassen reclassering mogelijk. De deskundige is ervan overtuigt dat hij verdachte aan het zelfstandig functioneren en werken krijgt.
toepassing jeugdstrafrecht?
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 22 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een volwassen verdachte onder de 23 jaar kán ook een straf overeenkomstig het jeugdstrafrecht worden opgelegd, als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is
gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich tot de terechtzitting van 5 maart 2024 bij
alle verhoren op het zwijgrecht heeft beroepen en dat hij zich als getuige bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De rechtbank stelt verder vast
dat hij bij de reclassering evenmin enige openheid van zaken over de ten laste gelegde
feiten heeft willen geven. Eerst ter terechtzitting van 5 maart 2024 heeft verdachte in
uiterst beperkte mate iets willen verklaren. Hij heeft de beschuldigingen in algemene
zin en zonder nadere toelichting ‘niet ontkend’. Hij heeft hiermee volstaan, omdat hij
zich, naar eigen zeggen, in de setting van de rechtszaal ‘niet prettig voelt’ en niemand indirect wilde belasten. Kortom, verdachte heeft zelf geen enkele duidelijkheid over zijn eigen betrokkenheid gegeven dan wel inzicht in zijn strafbare handelen verschaft.
De rechtbank ziet zich verder gesteld voor een advies van de reclassering dat enkel met
veel slagen om de arm tot de conclusie komt dat er geen contra-indicaties voor toepassing van jeugdstrafrecht zijn waargenomen maar dus ook geen expliciete indicaties. De rechtbank ziet hierin geen volmondig beargumenteerd en concludent advies om jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank merkt op dat het advies ook geen uitdrukkelijke contra-indicaties voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht bevat.
De rechtbank heeft tijdens het verhandelde ter terechtzittingen van 5 maart en 7 maart 2024 geen tastbare aanknopingspunten in en met betrekking tot de persoon(lijkheid) van verdachte kunnen ontwaren die tot toepassing van het jeugdstrafrecht zouden moeten leiden. De verklaring van deskundige S. Yahia van Tools4U heeft die evenmin verschaft.
Gelet op het voorgaande en gezien de inhoud van diverse chatgesprekken, waarin naar
het oordeel van de rechtbank sprake is van een met andere (oudere) verdachten op een gelijkwaardig intellectueel niveau en zelfstandig opererende verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te berechten. De rechtbank zal verdachte dan ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Het voorwaardelijk geformuleerde verzoek van de raadsman om in dat geval de rapporteur van het reclasseringsadvies van 1 maart 2024 als deskundige ter terechtzitting horen, wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank acht zich over het vraagstuk van eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht voldoende voorgelicht en daarmee is er geen
noodzaak om de desbetreffende deskundige te horen.
de strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Zoals hiervoor
reeds aan de orde gekomen heeft het LFO berekend dat in de onderhavige setting
minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilogram amfetaminepasta kan worden gemaakt. Volgens de oriëntatiepunten geldt voor de
productie van meer dan 20 kilogram harddrugs als uitgangspunt een gevangenisstraf
van 50 maanden.
Voor strafbare voorbereidingshandelingen zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. Uit de oriëntatiepunten voor de handel en im- en export van harddrugs volgt naar het oordeel van de rechtbank echter wel in algemene zin dat voor Opiumwetdelicten doorgaans forse straffen worden opgelegd. Uit de jurisprudentie volgt ook dat het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugsfeiten zwaar bestraft worden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop, zodat slechts de strafbepaling wordt toegepast waarop de zwaarste
hoofdstraf staat, te weten artikel 2, onder B, van de Opiumwet (feit 1).
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, met name gelet op de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de bewezenverklaarde feiten, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke omvang.
de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur
van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van
2 jaren. Het voorwaardelijk strafdeel moet verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit strafdeel zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Deze straf betekent voor verdachte een terugkeer naar detentie. De rechtbank
beseft dat dit voor verdachte een hard gelag zal zijn. Dat laat onverlet dat sprake is van ernstige bewezenverklaarde feiten en het verdachte zelf is geweest die zich in deze strafbare situatie heeft gebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in het geding is. Bij een niet gedetineerde verdachte heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van de redelijke termijn de dag van inverzekeringstelling d.d. 11 januari 2022 als uitgangspunt. Dat betekent dat de redelijke termijn op het tijdstip van de uitspraak met ruim drie maanden is
overschreden.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of aan deze overschrijding een consequentie
dient te worden verbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief, omdat er
gezien de aard en (flinke) omvang van de zaak met zes verdachten sprake is van
een geringe en aanvaardbare overschrijding. De rechtbank volstaat dan ook met de
enkele constatering dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.
Voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft - zo begrijpt de rechtbank althans - om herleving van de voorlopige hechtenis verzocht.
De raadsman heeft zonder enige onderbouwing primair om opheffing van de voorlopige hechtenis en subsidiair om voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis vanaf de uitspraakdatum verzocht.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Zoals hiervoor aan de orde gekomen acht de rechtbank twee ernstige Opiumwetdelicten bewezen. Daarmee is de aanwezigheid van ernstige bezwaren voor die feiten een gegeven. De rechtbank acht verder de aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde recidivegrond nog steeds actueel. Tot slot is het bepaalde bij artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde, gezien de hoogte van op te leggen gevangenisstraf. Dit houdt in dat het bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds van kracht is.
De rechtbank wijst het verzoek om een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis eveneens af.
De voorlopige hechtenis is met ingang van 14 juli 2022 geschorst tot aan het tijdstip van de einduitspraak in deze strafzaak. Daarmee is toepassing gegeven aan het uitgangspunt dat een verdachte in eerste aanleg het verloop van zijn strafzaak zo veel mogelijk in vrijheid moet kunnen afwachten. Dat uitgangspunt volgt uit het bepaalde in artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) jo. artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM.
Met dit vonnis komt er een einde aan de berechting door de rechtbank. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan waarbij verdachte schuldig is verklaard aan onder meer twee ernstige Opiumwetdelicten.
In dit verband is van belang om op te merken dat artikel 5 van het EVRM een onderscheid kent tussen de toetsingskaders voor vrijheidsbeneming hangende de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Bij een veroordelend vonnis is bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis namelijk het toetsingskader van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVRM leidend en niet (langer) artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM. In het verlengde hiervan is van belang om op te merken dat noch aan de tekst van artikel 5 van het EVRM noch aan de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van dat artikel, kan worden ontleend dat de verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten.
Gelet op de aan verdachte opgelegde straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke omvang, is de rechtbank van oordeel dat het belang wat de maatschappij in het algemeen heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf, op dit moment prevaleert boven de persoonlijke belangen die verdachte heeft bij een hernieuwde schorsing. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden gesteld of gebleken die hieraan in de weg staan. Dat verdachte zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis, voor zover bekend, heeft gehouden aan alle voorwaarden, maakt deze afweging ook niet anders.
Kort en goed herleeft het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
in eendaadse samenloop begaan met:
t.a.v. feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij
weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
t.a.v. feit 1 en feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij
Reclassering Nederland op het adres Stieltjesstraat 1, 6511 AB Nijmegen of telefonisch
op 088-8041405. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo
vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken kunnen onderdeel uitmaken
van de meldplicht;
- veroordeelde werkt mee aan psychologisch onderzoek door het FACT team van Kairos of
soortgelijke instelling en werkt mee aan het hieruit voorkomend plan van aanpak, ook als
dit inhoudt dat hij zich laat behandelen door het FACT team of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en
de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald werk met een
vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- indien de reclassering dit nodig acht, werkt veroordeelde mee aan het aflossen van zijn
schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan
schulphulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2024.