vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.333324.22
Datum uitspraak: 24 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [2000 1],
verblijvende aan de [woonadres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2024 en 10 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2019 tot en met 17 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- grote hoeveelheden berichten en/of afbeeldingen te sturen naar die [slachtoffer],
- grote hoeveelheden berichten en/of afbeeldingen te sturen naar de moeder van die [slachtoffer],
- seksueel getinte berichten te sturen naar die [slachtoffer] en/of naar de moeder van die [slachtoffer],
- berichten te sturen naar de vriend van die [slachtoffer], en/of
- diverse sociale media accounts aan te maken en (vervolgens) volgverzoeken te versturen naar die [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op of omstreeks 17 december 2022 en/of 21 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 21 november 2022 gegeven door de officier van justitie te 's-Hertogenbosch kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mag hebben met [slachtoffer];
3.
hij op of omstreeks 6 maart 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door naar zijn toezichthouder van de reclassering te sturen: ''Ik wil hun gewoon echt vermoorden''
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de belaging (feit 1), het overtreden van de gedragsaanwijzing (feit 2), als de bedreiging (feit 3) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het eerste als het tweede feit wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Voor het derde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De gedraging van de verdachte, te weten het sturen van het bericht aan zijn toezichthouder van de reclassering, kan niet worden gekwalificeerd als bedreiging in de zin van art. 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), nu de verdachte er geen opzet op had dat de bedreigende woorden het slachtoffer zouden bereiken, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor haar oordeel baseert de rechtbank zich op de volgende bewijsbronnen:
Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, met registratienummer PL2100-2022278006, afgesloten op 11 januari 2023, pagina 1 t/m 129 (hierna: bron 1);
Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, met registratienummer PL2100-2023052689, afgesloten op 22 maart 2023, pagina 1 t/m 41 (hierna: bron 2).
Ten aanzien van feit 1 (belaging):
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman ten aanzien van het bewezenverklaarde geen vrijspraak heeft bepleit.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting, verklaring verdachte);
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 oktober 2022 (bron 1; pag. 7-35);
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 29 maart 2019 (bron 1; pag. 36-39).
Ten aanzien van feit 2 (het overtreden van de gedragsaanwijzing):
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv. volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman ten aanzien van het bewezenverklaarde geen vrijspraak heeft bepleit.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting, verklaring verdachte);
- een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (bron 1; pag. 85-87);
- de akte van uitreiking van de gedragsaanwijzing aan de verdachte d.d. 22 november 2022 te Eindhoven;
- een proces-verbaal van bevindingen (bron 1; pag. 99-101);
- een proces-verbaal van bevindingen (bron 1; pag. 102-105);
- een proces-verbaal van aanvullend verhoor van het slachtoffer (bron 1; pag. 106-110).
Ten aanzien van feit 3 (bedreiging):
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 10 april 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb het Whatsapp-bericht met de inhoud ‘Ik wil hun gewoon echt vermoorden’ naar mijn reclasseringsmedewerker gestuurd. Met hun bedoelde ik [slachtoffer] en haar moeder.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 10 maart 2023 (bron 2; pag. 4-6), voor zover inhoudende:
Pleegplaats: Eindoven
Ik, [slachtoffer], doe aangifte van bedreiging. Vanuit de politie heb ik begrepen dat [verdachte] mij via de reclassering heeft bedreigd met de woorden: Ik wil hun gewoon echt vermoorden. Ik voel mij hierdoor bedreigd en ben bang dat [verdachte] deze bedreiging waar gaat maken. Ik hoorde dat de politieagent mij vertelde dat er een bedreiging naar mij en mijn moeder was geuit op 6 maart 2023.
Nadere bewijsoverweging:
Niet in geschil is dat het Whatsapp-bericht verstuurd door verdachte als een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr. moeten worden gekwalificeerd. Maar de verdediging heeft als verweer gevoerd dat verdachte geen opzet had op het bereiken van de bedreiging bij het slachtoffer, nu de bewoordingen zijn geuit richting de reclasseringsmedewerker van de verdachte. Verdachte gebruikte deze reclasseringswerker, zoals hij ook zijn advocaat met diens goedkeuring, gebruikte als een uitlaatklep. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit verweer. De verdachte heeft het bericht gestuurd naar zijn reclasseringsmedewerker (en niet naar zijn advocaat, met wie de verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting de afspraak had gemaakt berichten als uitlaatklep te kunnen sturen die vertrouwelijk zouden blijven). De reclassering maakt melding bij de politie van strafbare feiten die haar ter ore komen. Dit is ook in deze situatie gebeurd. Door het bericht aan de reclassering te sturen heeft de verdachte – hierbij gelet op de inhoud van het bericht en de jarenlange situatie omtrent het slachtoffer, die zich hieraan vooraf speelde – zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreiging indirect ook het slachtoffer zou bereiken. Deze kans heeft verdachte hiermee ook bewust aanvaard. De verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het bereiken van de bedreiging bij het slachtoffer.
De rechtbank acht de bedreiging wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna is bewezen verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgegeven (ten aanzien van de feiten 1 en 2) en uitgewerkte (ten aanzien van feit 3) bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte:
1.
inof omstreeksde periode van 1 januari 2019 tot en met 17 december 2022te Eindhoven, althansin Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- grote hoeveelheden berichten en/ofafbeeldingen te sturen naar die [slachtoffer],
- grote hoeveelheden berichtenen/of afbeeldingente sturen naar de moeder van die [slachtoffer],
- seksueel getinte berichten te sturen naar die [slachtoffer] en/ofnaar de moeder van die [slachtoffer],
- berichten te sturen naar de vriend van die [slachtoffer], en/of
-diverse sociale media accounts aan te maken en (vervolgens)volgverzoeken te versturen naar die [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen ietste doen, niet te doen,te duldenen/of vrees aan te jagen;
2.
opof omstreeks17 december 2022 en/of21 december 2022te Eindhoven, althansin Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 21 november 2022 gegeven door de officier van justitie te 's-Hertogenbosch kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mag hebben met [slachtoffer];
3.
opof omstreeks6 maart 2023te Eindhoven, althansin Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gerichten/of met zware mishandeling, door naar zijn toezichthouder van de reclassering te sturen: ''Ik wil hun gewoon echt vermoorden''
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van een straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de drie feiten geëist dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 16 dagen met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hiera: tbs) met voorwaarden geëist, met de voorwaarden als geformuleerd in de reclasseringsrapporten, waarbij tevens wordt bevolen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Volgens de officier van justitie is de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar gelet op de over de verdachte geschreven rapportages. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, naast het contactverbod als vermeld in de voorwaarden, aan de verdachte ook een contactverbod als bedoeld in art. 38v Sr. wordt opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat een maatregel als bedoeld in art. 38z Sr. wordt opgelegd, met de op te leggen vervangende hechtenis van 14 dagen per overtreding.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich grotendeels gerefereerd aan de eis van de officier van justitie. De verdediging heeft echter ook aangevoerd dat een contactverbod ex 38v Sr. niet moet worden opgelegd, nu dit verbod al als één van de voorwaarden wordt geadviseerd. Ten aanzien van het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de oplegging van een straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het stelselmatig sturen van berichten naar het slachtoffer via de telefoon en sociale media. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer ook via haar moeder en via haar partner berichten gestuurd. Ondanks dat het slachtoffer de sociale media-accounts en de berichten van de verdachte consequent blokkeerde, heeft de verdachte veelvuldig nieuwe accounts op sociale media aangemaakt en daarmee nieuwe volgverzoeken en berichten naar het slachtoffer gestuurd. Een eerdere veroordeling ter zake van belaging van hetzelfde slachtoffer, en ook een gedragsaanwijzing inhoudende een contactverbod met haar, heeft de verdachte er niet van kunnen weerhouden contact op te blijven nemen met haar en haar omgeving. De verdachte heeft daarmee langdurig een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De belaging alsook de bedreiging moet een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Daarin staat dat het slachtoffer eigenlijk geen ander leven kent dan het leven waarin verdachte haar lastig valt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank slaat ook acht op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor belaging van hetzelfde slachtoffer.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht.
Pro Justitia rapportage van 3 juli 2023
Op 3 juli 2023 hebben de psycholoog drs. M.H. Keppel en de psychiater drs. M.D. van Ekeren een geïntegreerd psychologisch en psychiatrisch Pro Justitia-rapport omtrent de verdachte uitgebracht. Hieruit blijkt onder meer dat:
“Bij betrokkene is sprake van een autismespectrumstoornis en van een ernstige waanstoornis van het erotomane type. Hiervan was eveneens sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
(..)Om het recidiverisico te verlagen en voor een zo gunstig mogelijke perspectief voor betrokkene, is behandeling noodzakelijk. Hierbij wordt een klinische behandeling noodzakelijk geacht, om het reeds lang bestaande patroon van stalking te kunnen doorbreken en de complexe problematiek adequaat te kunnen behandelen.
Gezien de forse en meervoudige problematiek, het hoge recidiverisico, ter afwending van maatschappelijk gevaar en de noodzaak tot waarborging van de (klinische) behandeling, wordt het kader van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden ter overweging gegeven om de kans op langdurig effect te vergroten.”
Reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van 29 november 2023
De reclassering Nederland heeft op 29 november 2023 een rapport ‘Reclasseringsadvies tbs met voorwaarden’ opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het navolgende in:
“Wij adviseren voorzichtig positief over tbs met voorwaarden met de onderstaande voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Betrokkene heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden. Op basis van zijn delictsgeschiedenis ervaren wij twijfels, doch de actuele houding van betrokkene geeft ons voldoende vertrouwen voor wat betreft de haalbaarheid om het traject een kans te geven.
Geen strafbaar feit plegen
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Meewerken aan time-out
Niet naar het buitenland
Opname in een zorginstelling
Ambulante behandeling
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Contactverbod
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Dagbesteding”
Conclusies van de rechtbank
Nu de gezamenlijke conclusies van de psychiater en de psycholoog en de conclusies van de reclassering gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over.
Uit het genoemde Pro Justitia-rapport van de gedragsdeskundigen blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een waanstoornis van het erotomane type. Gezien deze rapportage stelt de rechtbank vast dat er ten tijde van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens aan de zijde van de verdachte. Deze stoornis werkte door in de gepleegde delicten. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de strafbare gedragingen de verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend.
Bij de ernst van de strafbare feiten en de gevolgen daarvan past in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal echter een beperkte gevangenisstraf opleggen, te weten een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, zijnde zestien dagen. De oplegging van een zwaardere straf vindt de rechtbank in dit specifieke geval niet meer passend. De rechtbank heeft hierbij met name gelet op de persoonlijkheidsproblematiek en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte dringend behandeling nodig heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Uit genoemde rapporten volgt eensluidend dat een tbs met voorwaarden het juiste kader voor de behandeling van verdachte biedt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs maatregel op te leggen. De bewezen belaging en de bedreiging betreffen beide misdrijven als vermeld in artikel 37a Sr.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank dan ook, met inachtneming van de inhoud van het adviesrapport, de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van de begane feiten, een tbs met voorwaarden opleggen.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard te houden aan de voorwaarden zoals deze zijn vermeld in het reclasseringsrapport. De rechtbank zal de voorwaarde van het locatieverbod niet opleggen, nu uit de toelichting van de reclassering in het rapport als ook ter terechtzitting is gebleken dat deze voorwaarde momenteel niet noodzakelijk wordt geacht.
Overigens merkt de rechtbank daarbij op dat er geen sprake is van een misdrijf dat gericht was tegen, of gevaar veroorzaakte voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling als bedoeld in dit artikel.
Nu er gelet op de recidive en de persoonlijkheidsproblematiek ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling binnen een passend kader opnieuw een strafbaar feit zal plegen, zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Géén oplegging van een contactverbod als bedoeld in art. 38v lid 2 sub b Sr.
Aangezien de rechtbank aan de verdachte een tbs maatregel met voorwaarden zal opleggen, waarin onder meer als voorwaarde zal worden opgenomen een contactverbod met het slachtoffer, ziet de rechtbank – met de verdediging – geen meerwaarde in de oplegging van contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr.
Géén oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38z Sr
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van de bedoelde maatregel geëigend is in andere typen gevallen dan het onderhavige. Gelet op de wetsgeschiedenis richt deze maatregel zich op gevallen waarin langdurig toezicht moet worden gehouden op zedendelinquenten en zware gewelddelinquenten.Voor een geval als het onderhavige acht de rechtbank de oplegging van deze maatregel derhalve niet passend. De rechtbank zal dan ook afzien van oplegging van een maatregel als bedoeld in art. 38z Sr.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft de rechtbank verzocht om verdachte te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr. Volgens de benadeelde partij is sprake van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW die het gevolg is van het bewezenverklaarde feit zodat een vergoeding voor de immateriële schade kan worden toegewezen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is en dat de vergoeding van het bedrag aan immateriële schade een passend bedrag is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van feit 3 bepleit en heeft de rechtbank om die reden verzocht de vordering van de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het overige heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is.
Beoordeling
De rechtbank is - gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de tijdsduur van de belaging en de grote psychische impact die dit heeft gehad op het slachtoffer blijkens de onderbouwing van de vordering benadeelde partij - van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade van € 4000,00 een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De vordering wordt toegewezen op de grond aantasting in de persoon op andere wijze, als bepaald in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in het geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2023 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal bepalen dat het tegen verdachte verleende bevel voorlopige hechtenis, dat met ingang van 30 maart 2023 reeds was geschorst, wordt opgeheven.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 38, 38a, 57, 184a, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: