ECLI:NL:RBOBR:2024:1639

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22/2808
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werkgever in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 25 april 2024, wordt de loonsanctie van het UWV tegen eiseres beoordeeld. Eiseres, een bibliotheek, had haar werkneemster, die sinds 2015 als vestigingsmanager werkte, een jaar langer loon moeten doorbetalen volgens het UWV, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht na een ziekmelding in 2019. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet voldoende heeft onderbouwd waarom eiseres niet in redelijkheid tot de verrichte re-integratie-inspanningen heeft kunnen komen. De rechtbank wijst op de rol van de bedrijfsarts en de rapportages van verzekeringsartsen die niet goed onderbouwd zijn. De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en herroept de loonsanctie, waarbij het UWV wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Tevens wordt een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door het UWV bij het opleggen van loonsancties en de rol van medische adviezen in het re-integratietraject.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2808
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen
[eiseres], uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.F. de Koning),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende], werkneemster
(gemachtigde: mr. B.L. van den Oever).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

1.Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de vraag of het UWV terecht heeft beslist dat eiseres het loon van haar werkneemster een jaar langer moet doorbetalen, omdat eiseres niet genoeg re-integratie-inspanningen heeft verricht (loonsanctie).
1.2.
De loonsanctie is neergelegd in een besluit van 9 december 2021. Daarin heeft het UWV bepaald dat eiseres het loon van werkneemster moet doorbetalen tot 12 december 2022.
1.3.
Met het bestreden besluit van 5 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de loonsanctie gebleven. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiseres heeft een nadere reactie met bijlagen ingediend. Werkneemster heeft de rechtbank laten weten niet naar de zitting te komen en er geen bezwaar tegen te hebben als er medische informatie op de zitting wordt besproken.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank is van oordeel de loonsanctie niet terecht aan eiseres is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
2.2.
De werkneemster werkte sinds 1 oktober 2015 bij eiseres als vestigingsmanager van een bibliotheek voor 32 uur per week. Op 26 augustus 2019 heeft zij zich na een val ziekgemeld. Enkele maanden na haar ziekmelding heeft werkneemster haar werkzaamheden op advies van de bedrijfsarts langzaam opgebouwd van 1 tot 2 uur per week naar 4 uur per week en later naar 12 uur per week. Van oktober 2020 tot begin 2021 is de re-integratie teruggebracht vanwege een behandeltraject. Begin 2021 zijn de werkzaamheden weer opgebouwd naar ongeveer 10 uur per week. Per 1 juli 2021 is de re-integratie op advies van de bedrijfsarts en in overleg met eiseres beëindigd.
2.3.
Op 26 februari 2021 heeft eiseres bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd, waarin zij heeft gevraagd of zij voldoende doet om haar werkneemster weer aan het werk te helpen. In een rapport van 16 maart 2021 heeft de arbeidsdeskundige geschreven dat de re-integratie-inspanningen van eiseres tot aan de datum van de aanvraag van het deskundigenoordeel voldoende zijn geweest.
2.4.
Op 17 juni 2021 heeft de bedrijfsarts de belastbaarheid van werkneemster vastgesteld. De bedrijfsarts heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen dat werkneemster beperkingen heeft in de rubrieken I (persoonlijk functioneren), II (sociaal functioneren), III (aanpassing aan fysische omgevingseisen) en VI (werktijden). Op grond daarvan heeft op 16 juli 2021 arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden door HR5. De conclusie van dat onderzoek is dat de eigen functie niet passend is door overschrijding van de belastbaarheid. Het werk is ook niet passend te maken. Andere functies bij eiseres zijn niet geschikt, vanwege het ontbreken van de vereiste opleiding en overschrijding van de belastbaarheid. Gezien de marginale mogelijkheden is een vervolgtraject in het tweede spoor niet aan de orde.
2.5.
Op 21 september 2021 heeft de werkneemster een WIA [1] - uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een sociaal-medisch onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden om na te gaan of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Dat onderzoek heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd in de inleiding.
2.6.
Inmiddels heeft het UWV (op 8 februari 2023) aan werkneemster een IVA-uitkering toegekend vanaf 12 december 2022, omdat zij duurzaam 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
De standpunten van partijen
2.6.
Eiseres is het niet eens met de conclusie van de verzekeringsartsen dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van werkneemster niet goed heeft vastgesteld. Zij vindt ook dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Zij is daarbij volledig uitgegaan van de expertise van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige en heeft dat ook mogen doen, omdat hun adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en eiseres geen reden had om daaraan te twijfelen. Zij vindt dat er geanticipeerd moet worden op het wetsvoorstel ‘RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen’ [2] , dat steeds maar wordt doorgeschoven.
2.7.
In reactie op het beroepschrift schrijft het UWV in zijn verweerschrift dat het geen aanleiding ziet een ander standpunt in te nemen. Het UWV verwijst hiervoor naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) die in de bezwaarprocedure is opgemaakt. Het UWV vindt verder dat niet moet worden geanticipeerd op het wetsvoorstel ‘RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen’en wijst erop dat het voorstel in mei 2023 is ingetrokken. [3]
Het beoordelingskader
2.8.
In artikel 25, 9e lid, van de Wet WIA staat dat het UWV een loonsanctie oplegt als de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De beoordelingsmaatstaf daarvoor staat in artikel 65 van de Wet WIA: de werkgever en de werknemer moeten in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
2.9.
Bij de beoordeling gebruikt het UWV de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de Werkwijzer Poortwachter, een handleiding voor onder meer de aanpak en toetsing van re-integratie.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
Vooraf
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om te anticiperen op het ingetrokken wetsvoorstel ‘RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen’. Hoewel eiseres terecht stelt dat uit het wetsvoorstel blijkt dat er (politieke) aandacht is voor het onderwerp en dat de tendens bij die aandacht lijkt te zijn dat de werkgever meer zou moeten mogen vertrouwen op het oordeel van de bedrijfsarts, biedt de huidige vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geen ruimte om op dit moment af te wijken van de daarin neergelegde ‘voor rekening en risico’-benadering. [4] De rechtbank zal daarom deze zaak beoordelen conform het op dit moment geldende beoordelingskader.
2.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het re-integratieresultaat niet bevredigend is en dat het UWV kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. De beoordeling spitst zich dus toe op de vraag of die beoordeling door het UWV goed is verricht.
2.12.
Een loonsanctiebesluit is een belastend besluit. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het UWV daarom aannemelijk moet maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het daarbij goed en concreet moet motiveren waaruit de tekortkoming bestaat. [5] Daarbij is van belang dat uit de Werkwijzer Poortwachter volgt dat de toets die het UWV hier moet maken, geen claimbeoordeling is en dat de bedrijfsarts een zekere professionele marge heeft. Het gaat erom of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden redelijk heeft geoordeeld en gehandeld. [6]
Wat staat er in de rapportages van de verzekeringsartsen?
2.13.
De verzekeringsarts schrijft in zijn rapportage van 8 december 2021 dat werkneemster tijdens het revalidatietraject dat zij van september 2020 tot en met medio juni 2021 gevolgd heeft, inderdaad marginaal belastbaar was. Maar in de zes maanden daarna was zij volgens de verzekeringsarts meer dan marginaal belastbaar. Zij had kunnen re-integreren in licht mentaal werk waarbij alleen een lichte energetische urenbeperking zou gelden. Volgens de verzekeringsarts is er onvoldoende medische grondslag voor het oordeel van de bedrijfsarts dat werkneemster marginale mogelijkheden had. Dit blijkt volgens hem namelijk niet uit het neuropsychologisch onderzoek van 10 juni 2021, het dagverhaal van werkneemster en zijn bevindingen tijdens het door hem gehouden spreekuur.
2.14.
De verzekeringsarts B&B is het eens met de conclusie van de verzekeringsarts. De beperkingen die de bedrijfsarts in rubriek I heeft aangenomen, zijn volgens hem te zwaar. Hoewel er wel degelijk afwijkingen gevonden zijn, zijn die niet van zo’n aard dat daarmee alle ervaren beperkingen kunnen worden verklaard. Er is geen logische samenhang tussen de geobjectiveerde afwijkingen en de ervaren klachten en belemmeringen. Verschillende onderzoeken hebben namelijk geen structurele afwijkingen aangetoond en er is ook geen ernstige stoornis in het functioneren. Er is volgens de verzekeringsarts B&B daarom geen grond voor een beperking voor concentratie en verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen en zelfstandig handelen. Hetzelfde geldt voor de urenbeperking van twee uur per dag en tien uur per week, en voor de rustbehoefte die de bedrijfsarts heeft geduid.
De rechtbank vindt dat het UWV de loonsanctie niet goed heeft onderbouwd
2.15.
In het rapport van het neuropsychologisch onderzoek van 10 juni 2021 (het NPO) dat in opdracht van eiseres bij werkneemster is uitgevoerd, is vermeld dat de problemen die werkneemster heeft in het executief functioneren zonder meer van invloed zijn op haar arbeidsvermogen. Er moet rekening worden gehouden met een naar verwachting structurele beperkte duurbelastbaarheid en zij moet om het halfuur in rust in de buitenlucht pauzeren. Tijdens de onderzoeksdag is geobserveerd dat werkneemster na twee uur inspanning ernstig vermoeid raakt, dat zij trager gaat spreken en hoofdpijn krijgt en dat het haar niet meer lukt om te herstellen na de pauzes. Om die reden is besloten om het onderzoek voortijdig te staken en een week later voort te zetten. Uit het dagverhaal dat in het rapport van de verzekeringsarts is vermeld, blijkt dat werkneemster op veel momenten van de dag rust inbouwt: na het aankleden in de ochtend, na het ontbijt, na de lunch (een uur slapen), na een bezoek aan de supermarkt in de middag en aan het begin van de avond.
In het rapport van de verzekeringsarts B&B is vermeld dat zij na 30 minuten aangeeft dat het voor haar zwaar wordt en om een time-out vraagt.
2.16.
In het licht hiervan vindt de rechtbank dat de verzekeringsartsen niet goed hebben kunnen uitleggen waarom de door de bedrijfsarts aangenomen urenbeperking van tien uur per week, twee uur per dag en de halfuurlijkse rustbehoefte in de buitenlucht niet juist is. Er is volstaan met de constatering dat één en ander onvoldoende kan worden onderbouwd vanuit het aanwezige ziektebeeld, maar de in 2.15 genoemde constateringen en bevindingen zijn daarin niet kenbaar meegewogen. De rechtbank vindt verder dat de verzekeringsartsen niet kenbaar aandacht hebben besteed aan de omstandigheid dat werkneemster en eiseres onder supervisie van de bedrijfsarts steeds opnieuw en tevergeefs hebben geprobeerd om de werkzaamheden van werkneemster langzaam structureel op te bouwen, en aan de door de bedrijfsarts geconstateerde omstandigheid dat ook de lichte, ondersteunende taken die werkneemster in dat kader verrichtte, te veel druk veroorzaakten. De conclusie van de verzekeringsartsen dat werkneemster had kunnen re-integreren in licht mentaal sparend werk met slechts een lichte energetische urenbeperking, is in dat licht niet goed te volgen. Ook is niet kenbaar meegewogen dat eiseres in mei 2021 nog een aanvraag om verlenging van de loondoorbetalingsverplichting heeft ingediend. Onweersproken is dat die aanvraag erop was gericht om de verlengde periode te benutten om te onderzoeken hoe werkneemster toch nog op de één of andere manier kon worden behouden voor eiseres. Om deze redenen vindt de rechtbank de motivering die in de rapporten van de verzekeringsartsen is neergelegd, tekortschieten en blijkt daaruit niet dat de professionele marge die de bedrijfsarts toekomt, is gerespecteerd.
2.17.
De arbeidsdeskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Zij hebben deze conclusie gebaseerd op het standpunt van de verzekeringsartsen dat de bedrijfsarts te forse beperkingen heeft aangenomen en de urenbeperking en rustbehoefte niet te rechtvaardigen zijn. Daarom zijn volgens de arbeidsdeskundigen mogelijk re-integratiekansen in het eerste en tweede spoor gemist. Omdat uit 2.16 volgt dat het standpunt van de verzekeringsartsen niet deugdelijk is gemotiveerd, geldt dat ook voor de conclusie van de arbeidsdeskundigen.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Het UWV heeft gelet op het bovenstaande onvoldoende onderbouwd waarom eiseres niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Het opleggen van de loonsanctie berust daarom niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak en herroept het loonsanctiebesluit van 9 december 2021. Het bestreden besluit, waarbij de loonsanctie in stand werd gelaten, wordt vernietigd.
3.2.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat het UWV wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Die kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 2.998,– voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand [7] . Het UWV moet ook het griffierecht van € 365,– aan eiseres vergoeden.
3.3.
Eiseres heeft naast proceskosten ook verzocht om “schadevergoeding, voor zover van toepassing”. De rechtbank interpreteert dit verzoek als een verzoek om schadevergoeding in verband met een eventuele overschrijding van de redelijke termijn en oordeelt daarover als volgt. De redelijke termijn is voor de bezwaar-en beroepsfase gezamenlijk twee jaar. Die termijn begint op de dag waarop het bezwaarschrift door het UWV is ontvangen en eindigt op de dag waarop de rechtbank uitspraak in beroep doet. Het bezwaarschrift van eiseres is door het UWV op 18 januari 2022 ontvangen en de rechtbank doet vandaag uitspraak. De verstreken periode bedraagt dus meer dan twee jaar en de termijn is met – naar boven afgerond – vier maanden overschreden. Volgens vaste rechtspraak is in beginsel een vergoeding gepast van € 500,– per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn in een procedure is overschreden. Er is geen reden om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat eiseres een schadevergoeding van € 500,– toekomt. € 375,– daarvan komt voor rekening van het UWV (bezwaarfase), en € 125,– komt voor rekening van de Staat (beroepsfase).

4.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het loonsanctiebesluit van 9 december 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.998,–;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 365,–;
  • veroordeelt het UWV tot het betalen aan eiseres van een schadevergoeding tot een bedrag van € 375,–;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen aan eiseres van een schadevergoeding tot een bedrag van € 125,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzitter, en mr. M. van den Brink en mr. M. Venderbosch, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV, Kamerstukken II 2020/2021, 35 589 nr. 2.
3.Kamerstukken II 2022/2023, 35 589, nr. 11.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2216.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 11 mei 2021, ECLI:CRVB:2021:1358 en van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2717.
7.Een punt voor het bezwaarschrift en een punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,– en een wegingsfactor één. Verder een punt wegens het indienen beroepschrift en een punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,– en een wegingsfactor één).