ECLI:NL:RBOBR:2024:1625

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23/1409
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering alcoholwetvergunning op basis van Wet Bibob wegens ernstig gevaar voor strafbare feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 19 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de burgemeester van Eindhoven om een alcoholwetvergunning te verlenen beoordeeld. De burgemeester had op 24 maart 2022 de aanvraag van eiseres afgewezen, en deze beslissing werd in een bestreden besluit op 14 maart 2023 gehandhaafd. De rechtbank behandelt het beroep dat op 2 februari 2024 is behandeld, waarbij eiseres zich niet liet vertegenwoordigen.

De burgemeester baseerde zijn afwijzing op een advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat concludeerde dat er een ernstig gevaar bestond dat de vergunning zou worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. Dit advies was gebaseerd op informatie over de integriteit van een vermogensverschaffer van eiseres, die betrokken was bij een lening van € 200.000. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester de afwijzing van de vergunning op zorgvuldige wijze heeft onderbouwd en dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om het gevaar te onderbouwen.

Eiseres voerde aan dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met het tijdsverloop van de strafbare feiten en dat er geen actueel gevaar was. De rechtbank oordeelt echter dat de burgemeester de mate van gevaar terecht heeft vastgesteld, gezien de ernst van de feiten en de langdurige relatie met de vermogensverschaffer. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de weigering van de vergunning niet onevenredig heeft geacht en dat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1409

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: M.L.M. Lammerschop en K.M.J. Floren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de weigering van de burgemeester om aan eiseres een alcoholwetvergunning te verlenen.
1.1.
Bij besluit van 24 maart 2022 heeft de burgemeester de aanvraag van eiseres voor een alcoholwetvergunning afgewezen. Met het bestreden besluit op het bezwaar van 14 maart 2023 is de burgemeester bij zijn afwijzing gebleven.
1.2.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de burgemeester deelgenomen. Voorafgaand aan de behandeling heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch aan de griffier medegedeeld dat eiseres op de hoogte is van de datum en het tijdstip van de zitting, maar dat zij zich niet op de zitting laat vertegenwoordigen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 7 juli 2021 heeft eiseres een alcoholwetvergunning aangevraagd voor de exploitatie van een horecaonderneming in Eindhoven.
3. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres en na het verkrijgen van informatie van de Tactische Opsporing Politie Rotterdam Zuid-West, waarbij onder meer gegevens zijn verstrekt over de integriteit van een vermogensverschaffer van eiseres, heeft de burgemeester het Landelijk Bureau Bibob (LBB) op 14 september 2021 verzocht om advies uit te brengen.
4. Het LBB heeft op 6 december 2021 een advies uitgebracht. In het advies heeft het LBB geconcludeerd dat een ernstig gevaar bestaat dat de door eiseres aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
5. De burgemeester heeft de aanvraag van eiseres afgewezen onder verwijzing naar de conclusies uit het LBB-advies. Bij het oordeel dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen heeft de burgemeester een groot gewicht toegekend aan de in het LBB-advies genoemde feiten en omstandigheden, die ernstig doen vermoeden dat de vermogensverschaffer, met wie eiseres een zakelijk samenwerkingsverband heeft gehad, zich in de periode van 24 juni 2019 tot en met 1 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van (schuld)witwassen. Deze vermogensverschaffer heeft via haar bedrijf € 200.000 geleend aan eiseres, welk bedrag zeer vermoedelijk (grotendeels) een illegale herkomst heeft. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie beslag heeft gelegd op deze aan eiseres verstrekte lening, neemt volgens de burgemeester niet weg dat sprake is van een nog actuele vermogensverschaffingsrelatie omdat eiseres het bedrag niet heeft afgelost. Onder verwijzing naar het LBB-advies heeft de burgemeester vastgesteld dat na het in aanmerking genomen strafbare feit (schuld) witwassen, dat is gepleegd door een vermogensverschaffer van eiseres over de periode 24 juni 2019 tot 1 juni 2021, nog geen jaar is verstreken tot aan zijn besluitvorming.
6. Bij de beoordeling van de mate van gevaar heeft de burgemeester ook de strafbare feiten betrokken, die zijn gepleegd door andere (rechts)personen met wie eiseres in een zakelijke samenwerkingsverband heeft gestaan, in welk verband aan haar een bedrag van € 165.000 is toegekend, dat zij niet heeft terugbetaald. Wat betreft de strafbare feiten, die (vermoedelijk) zijn gepleegd door (rechts)personen met een relevante Bibob-relatie tot eiseres, heeft de burgemeester onder verwijzing naar het LBB-advies overwogen dat daarbij weliswaar sprake is van een langer tijdsverloop, maar dat deze feiten niettemin bij de bepaling van de mate van gevaar kunnen worden betrokken omdat ze veelvuldig en in een langdurige periode van 17,5 jaar hebben plaatsgevonden.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante regelgeving
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling van het beroep
8. In dit beroep beoordeelt de rechtbank de beslissing van de burgemeester tot afwijzing van de alcoholwetvergunning die eiseres heeft aangevraagd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de verwijzing in het beroepschrift van eiseres naar al hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd en haar verzoek dit als herhaald en ingelast te beschouwen – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht de reactie van de burgemeester in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De algemene stelling van eiseres dat de burgemeester omstandigheden, feiten en belangen niet juist heeft gewaardeerd, is daarvoor evenmin voldoende. De rechtbank richt zich daarom alleen op wat concreet ter beoordeling voorligt.
9. Uit artikel 3, derde lid aanhef en onder a, van de Wet Bibob volgt dat de mate van het gevaar, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven.
10. Volgens vaste rechtspraak (onder meer in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3500) mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het LBB, in beginsel van het advies van het LBB uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat de feiten in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.
11. Eiseres voert aan dat de enkele verdenking van het strafbare feit door haar indirecte financier (de eerder genoemde vermogensverschaffer) onvoldoende is om ernstige gevaar te kunnen aannemen. De rechtbank oordeelt dat voor het door de burgemeester mogen betrekken van strafbare feiten niet is vereist dat die op grond van een onherroepelijke veroordeling van de dader in rechte zijn vastgesteld. Wel moet aannemelijk zijn dat die strafbare feiten zijn gepleegd. Dat betekent dat zozeer waarschijnlijk is dat die feiten hebben plaatsgevonden, dat ze daarom als vaststaand moeten worden aangenomen. Eiseres heeft de bevindingen van het LBB ten aanzien van het strafbare feit (schuld-) witwassen, die de burgemeester aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, niet gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de burgemeester dit strafbare feit evenals de overige strafbare feiten in zijn besluit heeft mogen betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert ten aanzien van het ernstig gevaar aan dat de burgemeester het tijdsverloop van de bij het LBB-advies betrokken feiten van het verbroken zakelijk samenwerkingsverband ondeugdelijk heeft gewogen. Eiseres wijst er daarbij op dat de meeste feiten langer dan vijf jaar geleden zijn en een enkel feit van vijf jaar geleden, dat een feit in de privésfeer heeft plaatsgevonden en dat het zakelijk samenwerkingsverband al in augustus 2020 definitief is verbroken. Eiseres stelt dat in haar bedrijfsvoering geen sprake is geweest van een direct samenwerkingsverband met de vermogensverschaffer en dat er beslag is gelegd op de verstrekte gelden, zodat een actueel gevaar ontbreekt.
13. De rechtbank oordeelt dat alle aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde strafbare feiten dermate verweven zijn met de exploitatie van een horecaonderneming dat deze samenhangen met de activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd en dat daarom is voldaan aan de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob neergelegde eis van samenhang. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat een van die feiten in de privésfeer heeft plaatsgevonden, zoals eiseres heeft gesteld. Deze grief slaagt daarom niet.
14. Bij de bepaling van de mate van gevaar heeft de burgemeester -gelet op het advies van het LBB- het misdrijf van (schuld)witwassen, dat een vermogensverschaffer van eiseres heeft gepleegd, zwaarder meegewogen dan de overige strafbare feiten, die in het advies zijn vermeld. Gelet op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob staat eiseres in relatie tot dit strafbare feit omdat sprake is van een vermogensverschaffer. De beroepsgrond dat geen sprake is geweest van een zakelijk samenwerkingsverband slaagt dus niet. De omstandigheid dat beslag ligt op de gelden betekent niet dat de burgemeester dit strafbare feit bij de bepaling van de mate van gevaar niet zwaar heeft mogen meewegen. Het beslag neemt niet weg dat sprake is van vermogensverschaffing. Niet gebleken is dat eiseres het verstrekte vermogen heeft kunnen aflossen met gelden van een andere financier, zodat het ernstige gevaar niet is geweken door het opgelegde beslag. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Verder is het tijdsverloop sinds het door de vermogensverschaffer gepleegde strafbare feit kort zodat het tijdsverloop ten aanzien van dit feit niet afdoet aan de mate van het gevaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester de mate van gevaar alleen al op basis van deze (aanzienlijke) vermogensverschaffing als ernstig kunnen aanmerken. Dat ten aanzien van de andere feiten sprake is van een langer tijdsverloop en een verbroken zakelijk samenwerkingsverband komt minder betekenis toe. De rechtbank oordeelt echter dat de burgemeester ook deze feiten, hoewel deze min of meer gedateerd zijn, heeft mogen betrekken bij de bepaling van de mate van gevaar omdat deze feiten veelvuldig en langdurig zijn gepleegd door (rechts)personen met een relatie tot eiseres.
16. De burgemeester kon zich daarom redelijkerwijs op het standpunt stellen dat er een ernstig gevaar was dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. Het betoog van eiseres dat de burgemeester ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een zodanig ernstig gevaar slaagt daarom niet.
17. Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat, gelet op de aard van vergunning, het risico dat daarmee strafbare feiten worden gepleegd minder is en dat dit gevaar eenvoudig voorkomen kan worden door het stellen van voorschriften, overweegt de rechtbank als volgt.
18. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350, laat de conclusie in het advies van het LBB dat ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunning mede zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, onverlet dat de burgemeester in dit geval bij het verlenen van de vergunning de evenredigheidstoets van artikel 3, vijfde lid e, Wet Bibob dient toe te passen. Het weigeren van de vergunning mag slechts plaatsvinden als deze evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten voor zover het ernstig gevaar betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Wet Bibob.
19. De burgemeester heeft in het kader van de evenredigheidstoets veel gewicht toegekend aan de in het advies van het LBB genoemde strafbare feiten en heeft geoordeeld dat weigering van de alcoholvergunning proportioneel is, gelet op de ernst en de lange pleegperiode van die feiten en de aard van de diverse zakelijke relaties van eiseres in haar netwerk. Daarbij heeft de burgemeester overwogen dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het algemeen belang, dat ziet op de bescherming van de integriteit van het bestuur bij het verlenen van vergunningen en de zorg voor een prettig ondernemingsklimaat in Eindhoven.
20. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich gelet op de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten, afgezet tegen de belangen van eiseres, op het standpunt heeft mogen stellen dat de weigering van de exploitatievergunning niet onevenredig is. In dit oordeel ligt ook besloten dat het betoog van eiseres, waarbij zij onder verwijzing naar artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob heeft bepleit dat de burgemeester gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om voorschriften te verbinden aan de te verlenen vergunning, niet slaagt. De burgemeester heeft immers kunnen aannemen dat sprake is van een ernstig gevaar en dat de aard en omvang van de strafbare feiten dermate ernstig is dat weigering van de vergunning gerechtvaardigd is.
Conclusie en gevolgen
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en mr. J. Krommendijk, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is geschied in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b
Voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven (…) indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Artikel 3, derde lid
Voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Artikel 3, vierde lid
De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschaphebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.
Artikel 3, vijfde lid
De weigering (…) bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
Artikel 3, zevende lid
Voor zover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.
Artikel 3a
1. Onder feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, die erop wijzen dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten, wordt verstaan:
a. een veroordeling wegens een strafbaar feit;
b. een onherroepelijke strafbeschikking;
c. het vervallen van het recht tot strafvordering op grond van een transactie als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht;
d. een onherroepelijke beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete;
e. een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete waartegen beroep is ingesteld, waarop de bestuursrechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
2. Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan staat dat niet in de weg aan het geheel of ten dele op grond van dat strafbare feit vaststellen van de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid.
3. In geval van een rechterlijke uitspraak houdende vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, niet op grond van dat strafbare feit vastgesteld.
Artikel 7a, eerste lid
Indien een bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak bevoegd is om advies te vragen aan het Bureau, kan dat orgaan of die rechtspersoon tevens zelf onderzoek verrichten naar feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, en artikel 9, tweede en derde lid.
Artikel 28, eerste lid
Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
Artikel 28, tweede lid, aanhef en onder j
Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, geeft de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan: de rechter.
Artikel 28, vierde lid
Indien een beschikking dan wel de intrekking van een subsidie of vergunning, de weigering van een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie dan wel de ontbinding van een overeenkomst inzake een dergelijke opdracht of transactie, in rechte wordt aangevochten, is betrokkene bevoegd de in het eerste lid bedoelde gegevens bekend te maken aan de rechter.

Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg)

Artikel 15
1. Justitiële gegevens worden desgevraagd verstrekt aan:
a. het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, ten behoeve van de uitoefening van zijn wettelijk omschreven taak;
b. bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, voor zover dat noodzakelijk is in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van die wet.
2. De krachtens het eerste lid, onder b, verstrekte justitiële gegevens betreffen:
a. de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
b. degene die direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene;
c. degene die direct of indirect zeggenschap heeft of heeft gehad over betrokkene;
d. degene die direct of indirect vermogen verschaft of heeft verschaft aan betrokkene;
e. degene die als leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager is of zal worden vermeld op de beschikking die is aangevraagd of is gegeven;
f. degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene.