ECLI:NL:RBOBR:2024:1576

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
22/1323
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ziekengeldsanctie opgelegd aan eigenrisicodrager wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 18 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde ziekengeldsanctie beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.M. Wuisman, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, dat haar verplichtte de Ziektewetuitkering van een ex-werknemer door te betalen tot 9 januari 2023. Het UWV had op 2 december 2021 vastgesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de opgelegde sanctie. Eiseres herhaalde in haar beroep de bezwaargronden, maar gaf geen nieuwe argumenten waarom het besluit onjuist zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen in spoor 1 onvoldoende waren. Er waren kansen gemist door onvoldoende onderzoek naar de mogelijkheden voor re-integratie en het niet actief onderzoeken van werkervaringsplekken. Eiseres betwistte dit, maar de rechtbank vond dat haar argumenten niet voldoende onderbouwd waren en dat het UWV goed gemotiveerd had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de ziekengeldsanctie gehandhaafd blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van eigenrisicodragers in het kader van re-integratie en de noodzaak om voldoende inspanningen te leveren om aan de verplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat het UWV onterecht heeft gehandeld en dat de opgelegde sanctie terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1323

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde ziekengeldsanctie.
1.1.
Met het besluit van 2 december 2021 heeft het UWV bepaald dat eiseres de Ziektewetuitkering van [naam] (de ex-werknemer) moet doorbetalen tot 9 januari 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 3 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft bepaald dat kennisneming van bepaalde stukken niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de aan eiseres opgelegde ziekengeldsanctie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De regels over de ziekengeldsanctie
4. In artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA [1] , voor zover hier van belang, is bepaald dat indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag en de beoordeling van het reintegratieverslag blijkt dat de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak verlengt gedurende welk de verzekerde recht op ziekengeld heeft op grond van de ZW [2] , om de eigenrisicodrager in staat te stellen zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen te herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken. Artikel 25, tiende tot en met het zestiende lid, van de Wet WIA is van overeenkomstige toepassing.
4.1.
In artikel 65 van de Wet WIA staat dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Het standpunt van het UWV
5. Het UWV is van mening dat de re-integratie-inspanningen in spoor 1 onvoldoende zijn geweest. Volgens het UWV zijn mogelijk re-integratiekansen in spoor 1 gemist, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de re-integratiemogelijkheden in spoor 1 na 14 januari 2021. Ook had het voor de hand gelegen de mogelijkheden voor een werkervaringsplek actief te onderzoeken, aangezien de re-integratie-inspanningen in spoor 2 geen positief resultaat opleverden. Doordat dit niet is gedaan, zijn mogelijk reintegratiekansen gemist. Volgens het UWV had van eiseres verwacht mogen worden dat de taalachterstand van de ex-werknemer verkleind zou worden door een meer intensieve taalles aan te bieden. Ook is onvoldoende inzichtelijk gemaakt bij welke bedrijven de exwerknemer heeft gesolliciteerd, om welke werkzaamheden het zou gaan en op welke data de activiteiten zijn verricht. Daarnaast zijn kansen gemist door het ontbreken van sollicitatie-activiteiten en de verslaglegging daarvan in de twee maanden tussen de twee verschillende spoor 2-trajecten.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij wijst op het volgende. In de FML van 3 september 2020 is een urenbeperking opgenomen van 20 uur per week. Deze urenbeperking is tijdelijk en kan tijdcontingent worden uitgebreid. Op 10 december 2020 is een aangepaste FML opgesteld. De urenbeperking is niet gewijzigd. Uit het arbeidsdeskundig onderzoek in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling van 14 januari 2021 komt naar voren dat de ex-werknemer niet kan re-integreren in spoor 1 en dat spoor 2 moet worden opgestart. Volgens eiseres is het niet relevant of de functies bij eiseres passend gemaakt kunnen worden, omdat uit het onderzoek naar voren komt dat er geen zicht is op structurele werkhervatting door de ex-werknemer bij eiseres. Spoor 1 is dus voldoende inzichtelijk gemaakt en afgerond met het arbeidsdeskundig onderzoek in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling van 14 januari 2021 met als conclusie dat de ex-werknemer moet re-integreren in spoor 2.
Ten aanzien van het tweede spoor voert eiseres aan dat de ex-werknemer heeft deelgenomen aan twee verschillende soorten taallessen. Verder heeft de ex-werknemer in de periode tussen 30 april 2021 en 9 juni 2021 drie keer een open sollicitatie verstuurd naar Poolse bedrijven. Dat blijkt uit de voortgangsrapportage van 9 juni 2021. In de slotrapportage van 4 augustus 2021 zijn alle sollicitatie-activiteiten vermeld. Eiseres bestrijdt dat er geen overzicht is gegeven van sollicitatie-activiteiten op de Poolse arbeidsmarkt. Eiseres betwist ook dat er een re-integratiekans is gemist door geen werkervaringsplek aan te bieden. De tweede spoorre-integratie was gericht op het vinden van een passende functie bij een andere werkgever. Eiseres concludeert dat zij er alles aan heeft gedaan om tot een succesvolle re-integratie te komen en dat er geen kansen zijn gemist.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
6.1.
Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar heeft aangevoerd. Eiseres heeft daarbij niet uitgelegd waarom het bestreden besluit onjuist is en niet in stand kan blijven. Ook heeft zij haar stellingen niet nader onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit goed is gemotiveerd. In beroep is niets aangevoerd wat de rechtbank doet twijfelen aan het bestreden besluit. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt in haar mening dat het UWV haar ten onrechte een ziekengeldsanctie heeft opgelegd en het bestreden besluit gehandhaafd blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, voorzitter, en mr. G. de Jong en mr. M. Venderbosch, leden, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Ziektewet.