ECLI:NL:RBOBR:2024:1571
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De officier van justitie had een bedrag van € 104.882,00 gevorderd, gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte voordeel had genoten uit de handel in pre-precursoren die in verband konden worden gebracht met de productie van metamfetamine. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dezelfde dag vrijgesproken was van de verdenking dat hij betrokken was bij het vervoeren, opslaan en/of voorhanden hebben van deze precursoren. Dit betekende dat er geen strafbaar feit was waarvoor de verdachte veroordeeld was en waaruit hij voordeel had genoten.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak wel bewezen verklaard dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer en het aanwezig hebben van 72 pakketten cocaïne, maar er waren onvoldoende aanwijzingen dat hij voordeel had genoten uit dit strafbare feit. De rechtbank oordeelde dat het volgens vaste rechtspraak uitgesloten was om het feit waarvan de verdachte was vrijgesproken alsnog als een ander strafbaar feit op te vatten bij de vaststelling van het ontnemingsbedrag. Daarom werd de vordering tot betaling aan de Staat van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.