ECLI:NL:RBOBR:2024:1568

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
9836838 EL 22-40
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een effectenleasezaak tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere gedaagde

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de kantonrechter op 21 maart 2024 een vonnis gewezen in een effectenleasezaak tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere gedaagde. De procedure volgde op een tussenvonnis van 29 oktober 2023, waarin de kantonrechter Dexia had verzocht om een nieuw financieel overzicht te overleggen. De gedaagde had een waarde van de aandelen op het moment van overname berekend op € 4.999,02, terwijl Dexia deze waarde op € 8.459,30 stelde. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onvoldoende onderbouwd had waarom de historische koersen niet gebruikt konden worden voor de berekening van de waarde van de aandelen. De kantonrechter concludeerde dat de waarde van de aandelen op het moment van overname door de gedaagde € 4.999,02 bedroeg, wat leidde tot een fictieve restschuld van € 16.991,50.

Daarnaast was er een geschil over de vraag of Dexia een bedrag van € 6.655,32 bij de gedaagde in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van de overeenkomst. De gedaagde deed een beroep op de vernietigbaarheid van dit beding, omdat het volgens hem een oneerlijk beding vormde volgens de Richtlijn 93/13 EEG. De kantonrechter oordeelde dat het beding dat Dexia aanspraak gaf op resterende termijnen na beëindiging van de overeenkomst vernietigd moest worden. Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 6.655,32, vermeerderd met wettelijke rente, aan de gedaagde.

De kantonrechter concludeerde dat Dexia in beginsel gehouden was om de onterecht in rekening gebrachte termijnen terug te betalen en dat de gedaagde aanspraak had op schadevergoeding indien hij meer had betaald dan het verschuldigde bedrag. Dexia werd als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 812,50 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige vorderingen van Dexia werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9836838 EL 22-40
vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 oktober 2023;
  • de akte na tussenvonnis van Dexia;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is bepaald dat het verschil tussen het door [gedaagde] bij beëindiging van de overeenkomst betaalde bedrag aan restant hoofdsom en de waarde van de aandelen op de dag van overname aan te merken is als een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst en daadwerkelijk geleden schade omvat in de vorm van restschuld. De kantonrechter heeft vervolgens aan Dexia verzocht om bij nadere akte een nieuw financieel overzicht in het geding te brengen, waarin de waarde van de aandelen is opgenomen op het moment van overname door [gedaagde] , voorzien van een concrete toelichting waarom het standpunt van [gedaagde] met betrekking tot de door haar berekende waarde (op dat moment) onjuist is. Dexia heeft een nieuw financieel overzicht overgelegd, waarin de waarde van de aandelen is opgenomen.
waarde van de aandelen op moment van overname en (fictieve) restschuld
2.2.
[gedaagde] heeft de waarde van de aandelen op moment van overname berekend op € 4.999,02. Zij heeft daartoe gebruik gemaakt van de historische koersen van de website Euronext. Dexia heeft de waarde van de aandelen berekend op € 8.459,30, zoals zij dat ook heeft opgenomen in haar meest recent overgelegde financieel overzicht. Dexia stelt dat de waarde van de aandelen niet kan worden bepaald aan de hand van historische koersen, omdat de aldaar opgenomen waarden geen rekening houden met aandelensplitsingen die zich in het verleden (en in het bijzonder tussen 16 januari 2004 en heden) hebben voorgedaan. Dexia heeft een eindafrekening overgelegd van een soortgelijk contract van een andere afnemer, waarbij de aandelen een dag eerder, te weten op 15 januari 2004, werden verkocht. In reactie daarop heeft [gedaagde] gesteld dat de aandelen van ING waren gesplitst en verdubbeld zijn, waardoor zij met de splitsingen rekening heeft gehouden.
2.3.
Overwogen wordt als volgt. Dexia heeft onvoldoende onderbouwd waarom niet uitgegaan kan worden van de historische koersen van de aandelen. Er valt niet in te zien waarom de aandelensplitsingen van de periode na de beëindiging van de overeenkomst en de overname van de onderliggende aandelen meegenomen zouden moeten worden. Bepalend is immers enkel het moment waarop de overeenkomst is geëindigd en de aandelen zijn overgenomen. Dit betekent dat uitgegaan wordt van de waarde zoals berekend is door [gedaagde] . De waarde van de aandelen op moment van overname door [gedaagde] bedraagt daarmee € 4.999,02. De (fictieve) restschuld wordt dan € 16.991,50 (€ 21.990,52 - € 4.999,02). In dit bedrag zitten echter nog de resterende termijnen inbegrepen, waarvan [gedaagde] stelt dat zij onterecht in rekening zijn gebracht.
resterende termijnen2.4. Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van het beding in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomst bij de eindafrekening het bedrag van € 6.655,32 bij [gedaagde] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van deze overeenkomst. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoeld beding, onder meer omdat dit volgens hem een ‘oneerlijk beding’ vormt als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
2.5.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
2.6.
Niet relevant wordt geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [gedaagde] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van het beding, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
2.7.
Dit leidt tot de conclusie dat het beding dat Dexia aanspraak geeft op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dient te worden vernietigd. Voor zover Dexia op grond van de Bijzondere voorwaarden bij de beëindiging van de leaseovereenkomst de nog verschuldigde hoofdsom contant dient te maken, is zij ten gunste van de [gedaagde] van de wettelijke regeling afweken. Niet gebleken is dat de overeenkomst in zoverre niet in stand kan blijven als het gedeelte daarvan dat oneerlijk is wordt vernietigd. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van hof Amsterdam van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2826)
2.8.
Dexia is aldus in beginsel gehouden een bedrag van € 6.655,32, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen aan [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling. Dit betekent verder dat het bedrag aan (fictieve) restschuld verminderd wordt met de ten onrechte in rekening gebrachte termijnen.
2.9.
Nu niet is gesteld of gebleken dat het aangaan van de overeenkomst een onaanvaardbare zware financiële last meebracht, komen de betaalde termijnen geheel voor rekening [gedaagde] , evenals 1/3 van de resterende schade wegens restschuld.
2.10.
Op grond van het voorgaande, de voor het overige niet betwiste eindafrekening en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde (resterende) termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten) en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [gedaagde] schade wegens (resterende) termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [gedaagde] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst in totaal aan Dexia verschuldigd is.
2.11.
[gedaagde] heeft in verband met de onderhavige overeenkomst jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [gedaagde] ter zake van de overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
2.12.
De wettelijke rente is verschuldigd over het hiervoor genoemde bedrag van € 6.655,32. De wettelijke rente is in dit geval verschuldigd vanaf de dag van betaling door [gedaagde] (datum eindafrekening) tot de dag der algehele voldoening daarvan door Dexia. Voor het bedrag aan te vergoeden (fictieve) restschuld gelden de uitgangspunten zoals die volgen uit de arresten van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten vormen de stellingen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 dat partijen bekend is.
vorderingen Dexia
2.13.
De vorderingen van Dexia worden, gelet op het voorgaande, afgewezen.
vordering [gedaagde]
2.14.
Zoals in het tussenvonnis reeds is vastgesteld heeft Dexia haar bijzondere zorgplicht geschonden en daardoor onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde] , zodat de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor toewijzing gereed ligt. Op grond van het voorgaande zal ook de door [gedaagde] gevorderde veroordeling van Dexia tot betaling van een deel van de restschuld en de resterende termijnen worden toegewezen, als na te melden.
proceskosten2.15. Omdat [gedaagde] in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten in conventie (inclusief nakosten) aan de zijde van [gedaagde] gevallen. De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil. De proceskosten van [gedaagde] in conventie worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 677,50 (2,5 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 812,50.

3.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de vorderingen van [gedaagde] :
3.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [contractnummer] onrechtmatig heeft gehandeld;
3.2.
veroordeelt Dexia aan [gedaagde] te betalen ter zake de overeenkomst met nummer [contractnummer] het bedrag zoals dat volgt uit r.o. 2.8. en volgende, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 2.12.;
3.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 812,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
3.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van de vorderingen van Dexia:
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt Dexia in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM