ECLI:NL:RBOBR:2024:15

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
10793885 \ CV EXPL 23-5247
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van non-actiefstelling van een adviseur verzekeringsarts bij UWV

In deze zaak vordert de eiseres, een adviseur verzekeringsarts bij het UWV, de opheffing van haar non-actiefstelling die op 18 juli 2023 is ingegaan. De eiseres stelt dat de non-actiefstelling onterecht is en dat UWV geen zwaarwegend belang heeft om haar op non-actief te stellen. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken en de mondelinge behandeling die op 18 december 2023 heeft plaatsgevonden. De eiseres heeft betoogd dat de op non-actiefstelling voortvloeit uit een inhoudelijk verschil van inzicht over de komst van een externe regievoerder, wat heeft geleid tot onrust binnen de organisatie. UWV daarentegen stelt dat de eiseres zich niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden en dat haar gedrag heeft geleid tot een onveilig werkklimaat. De kantonrechter oordeelt dat de non-actiefstelling niet langer kan voortduren, omdat UWV onvoldoende heeft gedaan om de impasse met de eiseres op te lossen. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe en beveelt UWV om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de op non-actiefstelling op te heffen en de eiseres in staat te stellen haar werkzaamheden te hervatten. Tevens wordt UWV veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10793885 \ CV EXPL 23-5247
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. van Kasteel,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I. Damaska.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiseres] ” en “UWV”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
de dagvaarding van 22 november 2023 met 43 bijlagen;
de brief van 13 december 2023 van (de gemachtigde van) [eiseres] met bijlage 44 tot en met 55;
de e-mail van 15 december 2023 van (de gemachtigde van) [eiseres] met bijlage 56 en 57;
e e-mail van 15 december 2023 van (de gemachtigde van) [eiseres] met bijlage 58;
de e-mail van 15 december 2023 van (de gemachtigde van) UWV met bijlage 1 tot en met 21 en bijlage 22;
de e-mail van 16 december 2023 van UWV met bijlage 23.
1.2.
Op 18 december 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren beide partijen aanwezig. Namens UWV zijn verschenen mevrouw [A] (districtsmanager SMZ MOB, hierna: [A] ) en mevrouw [B] (HR Business Partner, hierna: [B] ). De gemachtigden van beide partijen hebben spreekaantekeningen overhandigd en voorgelezen. Ook [eiseres] en [A] hebben een (schriftelijke) verklaring overgelegd en voorgelezen.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat er vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op [datum] 1990 in dienst getreden bij BVG – Uitvoeringsorgaan Sociale Verzekeringswetten. Die organisatie is later opgegaan in UWV.
2.2.
[eiseres] is voor UWV werkzaam als adviseur verzekeringsarts binnen district Midden Oost Brabant (MOB), vestiging Den Bosch. Het maandloon van [eiseres] bedraagt € 6.386,65 bruto exclusief emolumenten, gebaseerd op een 32-urige werkweek.
2.3.
De adviseur verzekeringsarts valt hiërarchisch onder de districtsmanager (sinds 2023 [A] ) en heeft een adviserende rol op het gebied van vakinhoudelijke en professionele kwaliteit en vervult een essentiële schakelfunctie tussen de districtsmanager, de managers SMC en de artsen. De adviseur verzekeringsarts maakt deel uit van de districtsstaf en van het operationeel managementteam (MT).
2.4.
Het UWV is bezig met een transitie van Sociaal Medische Zaken (SMZ) naar de vorming van Sociaal Medische Centra (SMC’s). De te vormen SMC’s moeten kleine eenheden binnen SMZ worden, waarin meer maatwerk kan worden geleverd in het bedienen van de klanten van UWV.
2.5.
Een SMC wordt duaal aangestuurd, door een manager bedrijfsvoering én een regievoerder. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de resultaten van een SMC. De regievoerder is een geregistreerd verzekeringsarts werkzaam met taakdelegatie (VA-T) die samenwerkt met en taken delegeert aan een medisch secretaris/secretaresse en/of sociaal medisch verpleegkundige. De regievoerder is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening van het SMC en zijn eigen caseload. De regievoerder neemt doorgaans de verantwoordelijkheid voor het resultaatgebied “kwaliteit” en de bedrijfskundig manager voor het resultaatgebied “HRM”.
2.6.
Op 28 maart 2023 heeft [C] (directeur Arbeid en Gezondheid) contact opgenomen met [eiseres] en haar collega adviseur verzekeringsarts [D] (hierna: [D] ) en haar meegedeeld dat UWV [E] wenste over te plaatsen van kantoor Tilburg naar kantoor Den Bosch om haar in te zetten als regievoerder.
2.7.
Op 5 april 2023 heeft [A] in een gesprek met [eiseres] en [D] toegelicht dat deze overplaatsing zou plaatsvinden per 1 juni 2023.
2.8.
Op 11 april 2023 heeft [A] een e-mail aan het MT Den Bosch gestuurd in verband met de vragen die de komst van de externe regievoerder oproept, inhoudende:
2.9.
Op 6 juni 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] , [A] en [B] . Op 20 juni 2023 heeft [A] een verslag van dit gesprek per e-mail aan [eiseres] toegezonden:
2.10.
Op diezelfde dag hebben [A] en [C] overleg gehad met de artsen in Den Bosch. Daarbij was [eiseres] ook aanwezig. Afgesproken is dat de externe regievoerder naar Den Bosch komt in de rol van regievoerder, niet praktiserend.
2.11.
Op 8 en 9 juni 2023 hebben de heidagen van het MT MOB plaatsgevonden.
2.12.
In de periode vanaf 17 juni tot 12 juli 2023 heeft [eiseres] vakantie gehad.
2.13.
Op 18 juli 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren [A] , [B] en [eiseres] vergezeld door [F] (begeleider van bureau Mediation en Dialoog, hierna: [F] ). In dat gesprek is [eiseres] op non-actief gesteld. De redenen voor de op non-actiefstelling zijn geformuleerd in het door [B] opgestelde gespreksverslag:
2.14.
Op 21 juli 2023 heeft [eiseres] (op grond van artikel 13 cao) een klacht ingediend tegen [A] in verband met de op non-actiefstelling. Op 14 augustus 2023 heeft in dat verband een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en [G] (directeur uitvoering sociaal-medische zaken, hierna: [G] ). Bij brief van 21 augustus 2023 heeft [G] de klacht ongegrond verklaard. Omdat [eiseres] het niet eens was met de afhandeling van de klacht, heeft zij dit per e-mail van 22 augustus 2023 aan [G] gemeld.
2.15.
Per e-mail van 31 augustus 2023 heeft [eiseres] tegen de klachtafhandeling bezwaar gemaakt bij [H] (lid van de Raad van Bestuur, hierna: [H] ). Op 12 september 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en [H] , waarbij ook [F] was. [H] heeft de klacht bij schrijven van 2 oktober 2023 definitief afgehandeld.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert het volgende:
3.2.
[eiseres] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
In Den Bosch is ervoor gekozen om te gaan werken in kleine multidisciplinaire overleggen (MDO) teams zonder regievoerder, met als idee dat in deze kleinere teams vanzelf potentiële regievoerders zich zouden aandienen. Dat bleek ook het geval te zijn. De potentiële regievoerders, verzekeringsartsen-taakdelegatie (VA-T's), namen het voortouw in hun team, zaten het MDO voor en namen deel aan een Managers/VA-T-overleg, met één VA-T per team. Door de voorgenomen overplaatsing van een (externe) regievoerder uit Tilburg naar Den Bosch is er veel onrust ontstaan binnen de groep verzekeringsartsen in Den Bosch. Als verzekeringsartsen hebben [eiseres] en [D] dit bij het management en ook bij [A] , als districtsmanager, gesignaleerd. Zij hebben hen gewezen op het belang om het in Den Bosch lopende proces van teamvorming richting SMC’s niet te verstoren door de prompte overplaatsing van een regievoerder van buitenaf. Ook vlak voor de komst van deze regievoerder waren er nog steeds geen duidelijke afspraken over haar exacte rol of over de aan haar toe te delen taken. Als adviseur verzekeringsarts heeft [eiseres] het als haar taak gezien om de te verwachten problemen binnen de groep verzekeringsartsen te signaleren. De adviseur verzekeringsarts heeft immers een verbindende rol tussen de managers en de verzekeringsartsen. Het verschil van inzicht (over de overplaatsing van de regievoerder) heeft uiteindelijk geleid tot haar op non-actiefstelling.
UWV heeft geen enkel redelijk belang en al helemaal geen zwaarwegend belang om [eiseres] op non-actief te stellen. Geen van de [eiseres] gemaakte verwijten is juist of terecht. De gestelde dreigende verstoring van de arbeidsverhouding kan ook geen grond voor op non-actiefstelling opleveren. Daarvan is ook geen sprake. Er is enkel sprake van een inhoudelijk verschil van inzicht over de kwestie van de (over)plaatsing van een (externe) regievoerder. UWV handelt dan ook in strijd met goed werkgeverschap. Temeer nu [eiseres] reeds bijna 34 jaar naar volle tevredenheid werkzaam is binnen UWV.
3.3.
UWV voert, kort weergegeven, het volgende verweer.
[eiseres] is in haar functie van adviseur verzekeringsarts tevens MT-lid de gemaakte afspraken met haar leidinggevende niet nagekomen, heeft deze afspraken niet ondersteund en niet uitgedragen. Dit ondanks haar eerder gedane toezeggingen dit wel te zullen doen. [eiseres] is zich, tegen de afspraken in, blijven verzetten tegen de komst van de externe regievoerder. Haar handelen heeft polariserend gewerkt en de onrust in de organisatie en onder de artsen verder gevoerd. Dit heeft geleid tot een onveilig leer- en werkklimaat. Ook heeft ze het vertrouwen van [A] herhaaldelijk geschaad. Hierdoor is [A] in een negatief daglicht komen te staan en heeft [A] meermaals moeten ingrijpen om de gemaakte afspraken toe te lichten en de door [eiseres] gecreëerde onrust te sussen. [eiseres] heeft zelfs geprobeerd het management ertoe te bewegen om als MT positie in te nemen tegen [A] , waarmee ze de positie van [A] heeft ondermijnd en zelf heeft aangestuurd op een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Het belang van UWV bij instandhouding van de op non-actiefstelling dient in deze omstandigheden zwaarder te wegen dan het belang van [eiseres] om als adviseur verzekeringsarts in Den Bosch terug te keren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat hij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van [eiseres] bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor UWV als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.2.
Bij de spoedeisendheid van de vordering zet UWV haar vraagtekens. UWV voert aan dat er sinds de op non-actiefstelling (op 18 juli 2023) tot aan de dagvaarding in kort geding ruim vier maanden zijn verstreken en [eiseres] reeds eerder deze procedure had kunnen starten. [eiseres] heeft toegelicht dat zij eerst de uitkomst van de interne klachtenprocedure wenste af te wachten en dat zij, nadat bleek dat haar klacht (en haar bezwaar tegen de uitkomst daarvan) ongegrond werd verklaard, direct deze procedure aanhangig heeft gemaakt.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] de spoedeisendheid van haar vordering daarmee voldoende heeft onderbouwd. Daarnaast duurt de op non-actiefstelling nu al geruime tijd, zodat ook om die reden het geven van een beslissing over het al dan niet langer laten voortduren daarvan, een spoedeisend belang oplevert. [eiseres] wordt daarom ontvangen in haar vordering.
Opheffing schorsing en wedertewerkstelling
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] op goede gronden op non-actief heeft gesteld. Bij op non-actiefstelling wordt aan de werknemer een verbod opgelegd zijn/haar werkzaamheden te verrichten. De rechtmatigheid ervan wordt getoetst aan de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek). Een algemeen recht op feitelijke tewerkstelling volgt niet rechtstreeks uit de wet, maar dit recht vloeit voort uit de verplichting van de werkgever om zich bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als een goed werkgever te gedragen. Als uitgangspunt geldt dat een goed werkgever een werknemer slechts de mogelijkheid mag onthouden om (de overeengekomen) arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft. De werkgever moet dus een redelijk belang hebben dat zwaarder weegt dan het in beginsel zwaarwegende belang van de werknemer om de bedongen werkzaamheden te blijven verrichten. Dat is in deze procedure dan ook het toetsingskader.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat voor een antwoord op de vraag of [eiseres] op goede gronden op non-actief is gesteld, een nader feitenonderzoek nodig is waarvoor dit kort geding zich naar zijn aard niet leent. Op dit moment kan niet worden vastgesteld of te verwachten is dat de bodemrechter in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure zal beslissen dat de op non-actiefstelling op goede gronden is. De kantonrechter licht dat hierna toe.
4.4.1.
De discussie over de (over)plaatsing van een (externe) regievoerder van Tilburg naar Den Bosch, de inhoud/omvang van de door de regievoerder uit te voeren taken, de (onduidelijke) communicatie daarover, de vraag of de regievoerder plaats zou nemen in het MT en de onrust die daarover is ontstaan onder de verzekeringsartsen heeft mede geleid tot de op non-actiefstelling van [eiseres] (vgl. ook de gronden zoals weergegeven in rov. 2.13). In maart 2023, nadat is gecommuniceerd over de komst van de (externe) regievoerder, is deze discussie voor het eerst ontstaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiseres] in haar functie als adviseur verzekeringsarts hierin op de juiste wijze heeft gehandeld.
4.4.2.
UWV stelt dat [eiseres] voor polarisatie heeft gezorgd in de relatie tussen het MT, de districtsmanager, de verzekeringsartsen en de regievoerder. Ook stelt UWV dat [eiseres] , ondanks dat zij de districtsmanager heeft toegezegd het belang van het aanstellen van de (externe) regievoerder te zullen uitdragen, dat naar de verzekeringsartsen toe niet heeft gedaan, haar zorgen over de komst van de regievoerder telkens heeft geuit en onduidelijkheid over de invulling van haar taak als regievoerder heeft gecreëerd. Van [eiseres] mag als adviseur verzekeringsarts worden verwacht dat zij een verbindende rol speelt tussen de verzekeringsartsen en het management; aldus UWV. [eiseres] heeft volgens UWV het tegenovergestelde gedaan. [eiseres] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij de zorgen van de verzekeringsartsen met het management deelde, probeerde bij het management duidelijkheid te verkrijgen over de rol van de (externe) regievoerder en de zorgen bij de verzekeringsartsen weg te nemen. [eiseres] is dus juist van mening dat zij heeft gehandeld zoals van haar als adviseur verzekeringsarts mocht worden verwacht. Verder betwist [eiseres] dat zij tijdens een overleg met de verzekeringsartsen zou hebben gezegd dat de (externe) regievoerder in Tilburg functioneringsproblemen zou hebben gehad en dat sprake zou zijn van een “lek” in de artsengroep.
4.4.3.
UWV onderbouwt haar stellingen door een aantal stukken te overleggen waaruit volgens haar blijkt dat zij een aantal meldingen vanaf de werkvloer heeft ontvangen over het gedrag van [eiseres] . Zo heeft UWV in deze procedure onder andere:
  • een e-mail overgelegd van 2 juni 2023 van de managers SMZ aan [A] (bijlage 11). In die e-mail hebben de managers, aldus UWV, UWV bericht dat er een onwerkbare situatie is ontstaan tussen [eiseres] en de managers, omdat [eiseres] (ondanks dat zij [A] heeft toegezegd dat zij commitment gaf met betrekking tot de komst van de externe regievoerder en draagvlak daarvoor zou creëren binnen kantoor ‘s-Hertogenbosch) binnen het MT en richting de managers
  • aangevoerd dat [A] daarna nog meer meldingen heeft ontvangen van managers dat de situatie rondom [eiseres] onhoudbaar is geworden (waaronder een telefoontje van één van de managers op 19 juni 2023, een melding van de praktijkopleider van de (externe) regievoerder op 26 juni 2023 en nog een melding van een manager op 27 juni 2023);
  • een e-mail overgelegd van 3 juli 2023 van vier managers aan [A] (bijlage 22). In deze mail staat een verslag van de voorafgaande weken waarbij verschillende uitlatingen die [eiseres] heeft gedaan worden beschreven.
Vast staat dat UWV deze e-mails en meldingen voor deze procedure niet met [eiseres] heeft gedeeld. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij deze e-mails en meldingen in deze procedure pas voor het eerst heeft gezien. Weliswaar is te begrijpen dat UWV, zoals zij stelt, deze meldingen en e-mails vertrouwelijk wenste te behandelen, maar [eiseres] is hierdoor de kans ontnomen om (eerder dan in deze procedure) hierop te reageren. Dat heeft het voor [eiseres] ook lastig gemaakt om zich eerder tegen die berichten te verweren en haar kant van het verhaal te vertellen. Ook heeft [eiseres] aangevoerd dat een aantal MT-leden haar na het versturen van de e-mail van 3 juli 2023 heeft laten weten niet (meer) achter de inhoud van deze e-mail te staan. Daarbij neemt de kantonrechter in haar beoordeling ook mee dat [eiseres] de inhoud van de hiervoor genoemde e-mail betwist en in dit kort geding bestaat geen ruimte om dat te verifiëren.
4.5.
Uit de overweging hiervoor volgt dat de stellingen van partijen zo ver uiteen liggen en dat er sprake is van een dusdanig omvangrijk feitencomplex, dat nader feitenonderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of [eiseres] al dan niet terecht op non-actief is gesteld. Zoals hiervoor reeds is overwogen, leent een kort geding procedure zich daar niet voor.
4.6.
Vervolgens is aan de orde of de op non-actiefstelling van [eiseres] , die op 18 juli 2023 is ingegaan, op dit moment nog langer voort moet duren. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dat niet het geval is en motiveert dat als volgt.
4.6.1.
UWV heeft [eiseres] inmiddels ruim vijf maanden geleden op non-actief gesteld. Vervolgens heeft [eiseres] middels de interne klachtenprocedure geprobeerd om de non-actiefstelling op te laten heffen. Dat is niet gelukt. De kantonrechter vindt dat UWV vervolgens onvoldoende heeft gedaan om uit deze impasse met [eiseres] te komen. Een op non-actiefstelling behoort een tijdelijke maatregel te zijn, waarna wordt gekeken naar hoe werknemer en werkgever met elkaar verder moeten of dat tot het laten eindigen van de arbeidsovereenkomst moet worden overgegaan.
UWV heeft weliswaar onweersproken gesteld dat zij [eiseres] een aantal maal heeft uitgenodigd om met haar in gesprek te gaan en/of mediation op te starten en dat [eiseres] daaraan bepaalde eisen heeft gesteld (opheffing van de op non-actiefstelling en de eis dat er voor haar een mogelijkheid bestaat om terug te keren binnen kantoor ‘s-Hertogenbosch) waarin UWV niet mee kon gaan, maar niet gesteld of gebleken is dat UWV op andere wijze heeft geprobeerd om uit deze impasse met [eiseres] te komen.
Het had op de weg van UWV gelegen om (nader) onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [eiseres] door bijvoorbeeld met de medewerkers/managers die melding hebben gemaakt van het gedrag van [eiseres] in gesprek te gaan en de meldingen nader te verifiëren. Vervolgens had zij [eiseres] met de conclusies van dit onderzoek kunnen confronteren en het gesprek met [eiseres] aan kunnen gaan. Dat heeft zij niet gedaan.
Ook stelt UWV dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Als UWV vindt dat daarvan sprake is, had zij ook kunnen overgaan tot het indienen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook dat heeft zij niet gedaan.
De kantonrechter neemt verder in haar beoordeling mee dat onweersproken door [eiseres] is gesteld dat de op non-actiefstelling en het feit dat deze nu al zo lang voortduurt, haar veel (reputatie)schade toebrengt en haar positie als adviseur verzekeringsarts binnen UWV kantoor ‘s-Hertogenbosch aantast.
4.6.2.
De kantonrechter vindt dan ook dat de non-actiefstelling moet worden opgeheven en dat [eiseres] weer aan het werk moet kunnen gaan. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] toewijzen, met dien verstande dat de termijn van de opheffing van de op non-actiefstelling zal worden gesteld op 2 dagen na betekening van dit vonnis, zodat zowel UWV als [eiseres] voldoende tijd hebben om zich op de (terug)komst voor te bereiden.
Vervolgens is gevorderd om [eiseres] in staat te stellen om haar eigen werkzaamheden op het kantoor van UWV te ’s-Hertogenbosch te verrichten. Het uitgangspunt bij opheffing van een op non-actiefstelling is dat een werknemer zijn/haar werkzaamheden weer kan gaan verrichten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat ook die vordering dient te worden toegewezen. De kantonrechter wijst partijen er daarbij wel op dat zij beiden tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat zij met elkaar in gesprek moeten gaan over de wijze waarop UWV en [eiseres] invulling gaan geven aan de verdere samenwerking. Hoewel de kantonrechter over de inhoud en wijze waarop die gesprekken gaan plaatsvinden geen beslissing hoeft nemen, omdat daartoe niets is gevorderd, geeft zij partijen mee dat zij constructief met elkaar in gesprek zullen moeten gaan om de verhoudingen op de werkvloer te stabiliseren.
4.7.
De kantonrechter wijst de gevorderde aan de veroordeling te koppelen dwangsom af, omdat niet is gesteld of gebleken dat te verwachten is dat UWV niet aan de veroordeling zal voldoen. Een dwangsom is dan ook niet nodig.
4.8.
UWV wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt UWV om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis de op non-actiefstelling van [eiseres] op te heffen en [eiseres] in staat te stellen om haar eigen werkzaamheden als adviseur verzekeringsarts op het kantoor van UWV te ‘s-Hertogenbosch te verrichten met alle daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden op een wijze zoals zij dat tot 18 juli 2023 heeft gedaan en [eiseres] daarin te faciliteren en te ondersteunen;
5.2.
veroordeelt UWV in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 129,14 aan explootkosten, € 86,- aan griffierecht en € 793,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.3.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Zandman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.