ECLI:NL:RBOBR:2024:1492

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
SHE 21/2721, SHE 21/1856, SHE 22/1150, SHE 22/1082. SHE 21/526, SHE 21/567
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak in een cluster van zaken over de huisvesting van arbeidsmigranten met betrekking tot omgevings- en exploitatievergunningen

Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een einduitspraak gedaan in een cluster van zaken met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 30 augustus 2022, waarin de rechtbank het college van burgemeester en wethouders van Deurne de gelegenheid gaf om gebreken in de verleende omgevings- en exploitatievergunningen te herstellen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van enkele eisers niet ontvankelijk waren, terwijl andere bezwaren gegrond werden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de bestreden vergunningen heeft aangevuld met voorschriften, maar dat deze niet voldoende waren om de belangen van de eisers te waarborgen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de omgevingsvergunningen en exploitatievergunningen herroepen, voor zover de in de uitspraak genoemde voorschriften niet aan deze besluiten zijn toegevoegd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding voor de eisers. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de huisvesting van arbeidsmigranten en de rol van de gemeente in het waarborgen van de leefbaarheid in de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2721E, SHE 21/1856, SHE 22/1150, SHE 22/1082, SHE 21/526 en SHE 21/567
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2024 in de zaken tussen

1.[eisers]

[eisers]

[eisers]

[eisers]

[eisers]

[eisers]

[eisers]

[eisers]

allen woonachtig in [woonplaats 1] ,
(gemachtigde: mr. L. Pronk),

9.[eisers] ,

(gemachtigde: mr. W. Koster)
samen te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne, het college
(gemachtigde: mr. H.J.M. Marcus).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam], uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).
Inleiding
1.1
Dit is de einduitspraak op beroepen tegen de verlening van een reeks omgevingsvergunningen en exploitatievergunningen in verband met de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel [adres] te [woonplaats 2] (de projectlocatie).
1.2
De rechtbank heeft op 30 augustus 2022 een tussenuitspraak gedaan en het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de datum van verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken te herstellen.
1.3
Eisers 1 en 6 hebben in de tussentijd de namens hen ingestelde beroepen ingetrokken. Dat betekent dat zaak SHE 21/2721 daarmee is geëindigd.
1.4
Het college heeft met een nieuw besluit op bezwaar op 24 november 2022 (hierna: het herstelbesluit) gebruik gemaakt van de gelegenheid tot herstel van de geconstateerde gebreken. De resterende eisers hebben hier op gereageerd.
1.5
De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en met toepassing van het derde lid van dat artikel het onderzoek gesloten.
Beoordeling
2.1
De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak waarin een volledig beeld wordt gegeven van het procesverloop in de verschillende procedures en de relevante feiten. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Hierna zal de rechtbank eerst een samenvatting geven van de tussenuitspraak, de herstelpoging van het college duiden en de reactie van de resterende eisers op deze herstelpoging bespreken.
2.2
De exploitatievergunningen zijn verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018 (APV). Per 29 december 2020 hanteert het college de Verordening huisvesting arbeidsmigranten Deurne 2021 (de Verordening). Op basis van artikel 11 van deze Verordening is afdeling 16 van hoofdstuk 2 van de APV van toepassing op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Verordening en op bezwaren en beroepen in verband met aanvragen die voor de inwerkingtreding van de Verordening zijn ingediend. De omgevingsvergunningen zijn verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. De APV en de Verordening zijn op 1 januari 2024 vervallen. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot de bestreden vergunningen is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
Samenvatting tussenuitspraak
3.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de bezwaren van eisers 2, 4, 5 en 7 tegen de omgevingsvergunningen en de exploitatievergunningen niet ontvankelijk zijn omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
3.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van de omgevingsvergunning van 21 januari 2021 voor het verbouwen van het hoofdgebouw in afwijking van het bestemmingsplan is gewijzigd door middel van het besluit van 22 januari 2022 maar dat dit laatste besluit tevens een besluit op een aparte aanvraag is.
3.3
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verder geoordeeld dat het college in de besluiten onvoldoende heeft betrokken dat er meer arbeidsmigranten komen te wonen aan de weg ’t Zand dan er op dit moment aan mensen lijkt te wonen in het buurtschap. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers 1 en 6 terecht hebben aangevoerd dat geen sprake is van een goede landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering en dat de exploitatievergunningen en de omgevingsvergunning zijn verleend in strijd met de Beleidsnotitie Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten 2019 (verder: de Beleidsnotitie). De rechtbank is ook van oordeel dat niet wordt voldaan aan de in de Beleidsnotitie gestelde eisen aan beheer en toezicht en dat sprake is van een onvoldoende belangenafweging. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen en hiervoor de volgende aanwijzingen gegeven:
 Het college zal eisers moeten vragen wat zij beschouwen als een kwaliteitsverbetering van de locatie (ofwel wat voor landschappelijke inpassing zij willen hebben).
 Verder zal het college eisers moeten vragen naar hun mening over de huisregels. Zijn deze regels voldoende of moeten ze worden aangepast?
 Het college zal de resultaten moeten voorleggen aan vergunninghoudster.
 Vervolgens zal het college, rekening houdend met de uitkomsten van de inspraakronde, opnieuw moeten bekijken hoe en onder welke voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten op de projectlocatie in evenwicht kan worden gebracht met de (overige functies van de) omgeving en nieuwe besluiten op bezwaar moeten nemen waarbij, zo nodig, de voorschriften van de exploitatievergunningen en omgevingsvergunningen, worden aangevuld.
3.4
Tot slot heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen en de bestreden besluiten en de primaire besluiten geschorst tot de uitspraak op het beroep als niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 Het gebruik van versterkte muziek na 22:00 uur buiten de gebouwen op de projectlocatie is niet toegestaan.
 Huisvesting van arbeidsmigranten kan slechts plaatsvinden als vergunninghoudster schriftelijk aan alle eisers en de overige bewoners van het Zand meedeelt wie het aanspreekpunt is en op welk telefoonnummer dit aanspreekpunt 24 per dag bereikbaar is.
 Een van de arbeidsmigranten die is gehuisvest op de projectlocatie moet worden aangewezen als toezichthouder. Deze toezichthouder moet toezien op de naleving van de huisregels en moet in staat zijn om derden te woord te staan (in het Nederlands, Duits of Engels) en zo nodig contact opnemen met het aanspreekpunt.
 Zolang geen deugdelijke landschappelijke inpassing is gerealiseerd waardoor het zicht op de projectlocatie grotendeels wordt ontnomen, is het gebruik van het buitenterras met buitenkeuken aan de noordwestelijke zijde na 20:00 uur niet toegestaan.
Het herstelbesluit
4.1
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak eisers vragen gesteld en de reacties voorgelegd aan vergunninghouder. Het college heeft in het herstelbesluit een aantal punten benoemd en vervolgens de volgende punten als voorschrift aan de bestreden vergunningen toegevoegd.
 Het is verboden verdovende middelen te verhandelen of te gebruiken in de gehele straat, zowel op het Zand als op de Talingweg.
 Vergunninghouder zal zorg dragen voor het compleet maken van de Laurierhaag aan de Talingweg, inclusief het gat van de poort. Aanplant zal geschieden met Prunus Laurocerasus Rotundifolia met een hoogte van 125-150 centimeter. Na aanplant zal vergunninghouder ervoor zorg dragen dat deze haag blijvend in stand zal worden gehouden. Aanplant dient te geschieden binnen een termijn van drie maanden na het onherroepelijk worden van de bestreden vergunningen, met dien verstande dat bij aanplant rekening mag worden gehouden met het plantseizoen.
 Tussen 22.00 uur en 06.00 uur mag geen geluidoverlast door de op locatie gevestigde arbeidsmigranten worden veroorzaakt.
 Er zijn geen logees toegestaan.
 Er mag als gevolg van de huisvesting van arbeidsmigranten niet meer rommel in de straat komen te liggen dan er nu ligt.
 Er komt een aparte app-groep waarin de buurtbewoners, de beheerder, de eigenaar en de handhaver van de gemeente Deurne met hun werktelefoon in zitten.
4.2
Het college geeft verder aan dat er geen overstemming is bereikt over de volgende punten:
 Een inwonende beheerder die altijd aanwezig is; volgens het college kan het voorkomen van overlast op andere wijze voldoende worden geborgd.
 Extra straatverlichting aan het Zand en de Talingweg (volgens het college is de sociale veiligheid op deze wegen al voldoende geborgd).
 Een parkeerverbod voor het Zand en de Talingweg. Het college acht dit niet nodig omdat parkeren ten behoeve van het project geheel geschiedt op eigen terrein.
 Geen verplichting om de gebouwen na 10 jaar terug te brengen in de oude staat en
 De vergunningen zijn niet langer dan 10 jaar geldig.
4.3
In het herstelbesluit heeft het college een nadere ruimtelijke onderbouwing en belangenafweging gegeven. Het college neemt in aanmerking dat de locatie op geruime afstand is gelegen van de woningen van eisers en dat de hierboven genoemde voorschriften zijn verbonden aan de verleende omgevingsvergunningen en exploitatievergunningen ter beperking van overlast. Hierdoor is volgens het college het huisvesten van arbeidsmigranten in evenwicht met de andere functies in de omgeving. Het college hecht veel waarde aan een goede huisvesting voor arbeidsmigranten en de behoefte aan arbeidsmigranten in de regio. Volgens het college hebben eisers niet onderbouwd dat de huisvesting van arbeidsmigranten de woon- en leefomgeving ontoelaatbaar nadelig zou beïnvloeden.
4.4
De beroepen van eisers richten zich van rechtswege tegen het herstelbesluit. De rechtbank ziet het herstelbesluit als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb dat alle bestreden besluiten wijzigt. Dit zijn:
 het besluit van 22 juni 2021 (onderwerp van het beroep SHE 21/1856) op de bezwaren tegen de omgevingsvergunning van 5 januari 2021 voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten;
 het bestreden besluit van 7 april 2022 (onderwerp van het beroep SHE 22/1150) op de bezwaren tegen de exploitatievergunning van 25 oktober 2021 voor de exploitatie van het bijgebouw;
 het bestreden besluit van 24 juni 2021 (onderwerp van de beroep SHE 21/1857) op de bezwaren tegen een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het hoofdgebouw met het primaire besluit van 21 januari 2021;
 de omgevingsvergunning van 22 januari 2022 voor het, voor een periode van tien jaar, intern verbouwen van de woning (onderwerp van de beroepen SHE 21/1857 en SHE 22/1082); en
 het bestreden besluit van 19 januari 2021(onderwerp van de beroepen SHE 21/526 en SHE 21/567) op de bezwaren de exploitatievergunning van 30 juli 2020 voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het hoofdgebouw voor een periode van 10 jaar.
4.5
De rechtbank begrijpt het herstelbesluit aldus dat de in rechtsoverweging 4.1 geciteerde voorschriften aan alle verleende omgevingsvergunningen worden toegevoegd. Dat zijn:
 de omgevingsvergunning van 5 januari 2021 voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten;
 de omgevingsvergunning voor het verbouwen van het hoofdgebouw met het primaire besluit van 21 januari 2021; en
 de omgevingsvergunning van 22 januari 2022 voor het, voor een periode van tien jaar, intern verbouwen van de woning
Dit strookt niet met het besluit van het college, zoals vermeld in het herstelbesluit, om de bestreden omgevingsvergunningen in stand te laten. Het college had de omgevingsvergunningen moeten wijzigen en dat betekent het herroepen in de zin van artikel 7:11, tweede lid van de Awb. De rechtbank begrijpt ook niet waarom het college de voorschriften niet tevens toevoegt aan de bestreden exploitatievergunningen, te weten de exploitatievergunning van 30 juli 2020 voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het hoofdgebouw voor een periode van 10 jaar en de exploitatievergunning van 25 oktober 2021 voor de exploitatie van het bijgebouw. Eiser 9 maakt hier terecht een opmerking over. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten, ook na de herstelpoging door het college, onvoldoende inzichtelijk zijn gemotiveerd. Het herstelbesluit is onduidelijk. De beroepen zijn daarom gegrond.
Overige reacties eisers op het herstelbesluit
5.1
Eiser 9 is van mening dat het college te korte reactietermijnen heeft geboden en dat daardoor geen betekenisvolle participatie heeft plaatsgevonden. Ook klaagt eiser 9 erover dat er geen gesprek heeft plaatsevonden.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende gelegenheid heeft geboden voor het geven van reacties. Eiser 9 merkt terecht op dat het zinvoller was geweest om dit in een persoonlijk gesprek te doen. De rechtbank heeft deze aanwijzing in de tussenuitspraak echter niet gegeven, zodat deze grief niet kan slagen.
6.1
Eiser 9 beschouwt de toezegging dat er een app-groep komt niet als een voorschrift.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat dit wel een voorschrift is op basis waarvan het college kan verplichten om een app-groep aan te maken en in stand te houden.
7.1
De overige eisers merken op dat onvoldoende concreet is aangegeven wat onder ‘geluidsoverlast’wordt verstaan. Ook kunnen eisers weinig met een voorschrift dat er niet meer rommel in de straat mag komen te liggen dan er nu ligt.
7.2
De rechtbank stelt vast dat de volgende voorschriften reeds zijn verbonden aan de exploitatievergunningen van 30 juni 2020 en 25 oktober 2021:
 De vergunninghouder moet er zorg voor dragen, dat door de exploitatie van de huisvestingsvoorziening het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de voorziening en de openbare orde niet nadelig worden beïnvloed.
 In geval van ordeverstoring is de vergunninghouder en / of degene die namens hem optreedt, gehouden om degenen die de verstoring veroorzaken tot orde en rust te manen. Als aan deze aanmaning geen gehoor wordt gegeven, moet de vergunninghouder de politie daarvan onmiddellijk in kennis stellen.
 De vergunninghouder dient er zorg voor te dragen dat de directe omgeving van de huisvestingsvoorziening steeds een verzorgde aanblik biedt. De omgeving dient vrij te blijven van papier, afval en andere ongerechtigheden afkomstig van de huisvestingsvoorziening, of veroorzaakt door exploitatie van de huisvestingsvoorziening. De vergunninghouder dient er zorg voor te dragen dat zwerfvuil in de directe omgeving tot op een afstand van 50 meter van de voorziening, onmiddellijk wordt opgeruimd.
 Er moet altijd minimaal één aanspreekpunt aanwezig of bereikbaar zijn. Het aanspreekpunt moet voldoende kennis, ervaring en zeggenschap hebben om adequaat te kunnen reageren bij vragen, overlast of calamiteiten.
 De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat in de omgeving van de huisvestingsvoorziening geen parkeeroverlast ontstaat (fietsen daar ook onder begrepen). Parkeren moet geschieden op eigen terrein. Er moeten minimaal 19 parkeerplaatsen voor gebruikers en bezoekers beschikbaar zijn.
 De vergunning geldt voor 10 jaar. Deze termijn van 10 jaar begint te lopen vanaf het moment dat de eerste arbeidsmigrant er komt te wonen.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het college kon volstaan met de aanvullende voorschriften. Het begrip geluidsoverlast kan ruim worden uitgelegd, maar dat betekent ook dat vergunninghouder mogelijk snel zal moeten optreden. Anders wordt het woon- en leefklimaat nadelig beïnvloed en het college heeft aangegeven dat door het stellen van dit voorschrift die nadelige beïnvloeding wordt voorkomen. De rechtbank is verder van oordeel dat door het aanvullende voorschrift over rommel het reeds gestelde voorschrift over het opruimen van zwerfvuil voldoende is aangevuld om rommel in de omgeving te voorkomen.
8.1
Eisers willen ook een beheerder die altijd op de huisvestingslocatie woont.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat het college heeft kunnen volstaan met het reeds opgenomen voorschrift dat er altijd minimaal één aanspreekpunt aanwezig of bereikbaar moet zijn. Dit voorschrift heeft hetzelfde effect, namelijk dat er snel en adequaat kan worden opgetreden.
9.1
De overige eisers willen nog dat een tekening aan de omgevingsvergunningen wordt gehecht waarop staat aangegeven waar de landschappelijke inpassing moet komen.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat in het voorschrift zelf al voldoende duidelijk is aangegeven waar de landschappelijke inpassing moet komen en in stand moet worden gehouden. De rechtbank begrijpt het voorschrift aldus dat de reeds aanwezige haag over de volle lengte van de huisvestingslocatie wordt geplant en in stand zal worden gehouden.
10.1
Eisers willen een waarborg dat de huisvestingslocatie na 10 jaar daadwerkelijk zal worden beëindigd.
10.2
De rechtbank stelt vast dat de looptijd van de vergunningen al voldoende duidelijk in de vergunningen is bepaald. De bestreden omgevingsvergunningen en exploitatievergunningen zijn omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet zodra de vergunningen onherroepelijk worden. Deze beperking geldt vervolgens als voorschrift aan de omgevingsvergunning op basis van artikel 4.13 tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het te ver gaat om nu al te bepalen dat geen nieuwe vergunning na het verstrijken van de looptijd mag worden aangevraagd. Bovendien staat tegen een nieuwe vergunning rechtsbescherming open, zowel tegen een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het wederom huisvesten van arbeidsmigranten als tegen een wijziging van het omgevingsplan dat het huisvesten van arbeidsmigranten na het verstrijken van de looptijd toelaat.
11.1
Eisers willen een parkeerverbod op de openbare weg.
11.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan het college dit niet aan vergunninghouder opleggen in de bestreden vergunningen. Vergunninghouder is niet bevoegd toe te zien op naleving van een parkeerverbod. Bovendien is in de bestreden vergunningen al de verplichting opgenomen om te parkeren op eigen terrein.
12,1 Eisers willen ook straatverlichting op de wegen Het Zand en Talingweg.
12.2
De rechtbank is van oordeel dat vergunninghouder niet kan worden verplicht om straatverlichting op een openbare weg aan te brengen.
13.1
Eiser 9 is van mening dat het college ten onrechte heeft volstaan met een algemene overweging over de omvangrijkheid van een buitengebied en beter onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van huisvesting van een grote groep mensen met verschillende afkomst en in een wisselende samenstelling die vaak op andere tijden werken, leven en slapen.
13.2
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanwijzingen in de tussenuitspraak voldoende heeft gevolgd. Het college kon in het herstelbesluit volstaan met het benoemen van de huisvestingslocatie in de omgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in combinatie met de aanvullende voorschriften. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de bestreden vergunningen al verschillende voorschriften zijn opgenomen. De rechtbank concludeert dat de reacties van de eisers geen aanleiding zijn om nog meer voorschriften te stellen in aanvulling op de reeds gestelde voorschriften.
Conclusie en gevolgen
14.1
De zaak SHE 21/2721 is geëindigd omdat het beroep is ingetrokken.
14.2
Het college heeft in de zaak SHE 21/1856 in de bestreden besluiten op de bezwaarschriften de namens eisers 4, 5 en 7 ingediende bezwaarschriften tegen de omgevingsvergunningen voor het gebruik van het bijgebouw en de verbouwing van het hoofdgebouw in strijd met het bestemmingsplan ten onrechte ontvankelijk geacht.
14.3
De beroepen in de zaken SHE 21/1856, 22/1150, 21/526 en SHE 21/567 zijn gegrond en het bestreden besluit op de bezwaren tegen de omgevingsvergunning van 21 januari 2021 voor het verbouwen van het hoofdgebouw en de bestreden besluiten op de bezwaren tegen de exploitatievergunningen komen voor vernietiging in aanmerking.
14.4
De beroepen van eisers 3, 6 en 8 (SHE 21/1856) en het beroep van eiser 9 (SHE 22/1082 gericht tegen de omgevingsvergunning van 22 januari 2022 voor het intern verbouwen van de woning en afwijken van het bestemmingsplan voor een periode van 10 jaar zijn ook gegrond en deze omgevingsvergunning komt voor vernietiging in aanmerking voor zover hieraan niet de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften aan deze omgevingsvergunning zijn verbonden.
14.5
De beroepen van eisers 3, 6, 8 en 9 tegen het herstelbesluit zijn gegrond. De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien op de volgende wijze:
 De rechtbank zal de omgevingsvergunning voor het verbouwen van het hoofdgebouw met het primaire besluit van 21 januari 2021 geheel herroepen (mede gelet op de omgevingsvergunning van 22 januari 2022).
 De rechtbank zal de omgevingsvergunning van 5 januari 2021 voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten en de exploitatievergunningen herroepen, voor zover de voorschriften in rechtsoverweging 4.1 er niet aan zijn toegevoegd.
 De rechtbank voegt de voorschriften in rechtsoverweging 4.1 toe aan de omgevingsvergunningen voor het gebruik van de gebouwen in strijd met het bestemmingsplan en aan de exploitatievergunningen.
14.6
De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten en het vernietigde herstelbesluit en de omgevingsvergunning van 22 januari 2022, voor zover deze is vernietigd.
14.7
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat de voorlopige voorziening in de tussenuitspraak een werking had tot de einduitspraak en dus hierbij is vervallen.
15.1
De vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser. In beginsel is in dit geval, waarin de bezwaarfase is gevolgd, een totale lengte van de procedure van ten hoogste twee jaar redelijk, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Heeft de totale periode langer geduurd dan twee jaar, dan dient vervolgens te worden bezien of de omstandigheden van het geval aanleiding geven om een langere behandelingsduur gerechtvaardigd te achten.
15.2
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift (12 april 2021). Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 3 jaren verstreken. Ondanks de kluwen van procedures heeft de rechtbank in dit geval geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de lengte van de gehele procesgang langer dan twee jaar zou mogen duren. De rechtbank beschouwt in dit verband de kluwen van procedures als één zaak. De termijn is aangevangen medio 2020 na het bezwaarschrift tegen de exploitatievergunning van 30 juli 2020 voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het hoofdgebouw. De redelijke termijn is aldus met 15 maanden overschreden. Uitgaande van een uit de jurisprudentie af te leiden vergoeding van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eisers toe te kennen bedrag aan schadevergoeding € 1.500,00. Deze schade moet volledig worden toegerekend aan de rechtbank. Daarom zal de rechtbank de Staat opdragen deze schade te vergoeden.
16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast. De rechtbank beschouwt de beroepen tegen de omgevingsvergunningen en de exploitatievergunningen als samenhangende zaken. Omdat de primaire besluiten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid veroordeelt de rechtbank het college ook in de proceskosten van de bezwaarfase. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de gemachtigden van alle eisers dezelfde proceshandelingen hebben verricht in ieder geval in de zaken rond de exploitatievergunning van 30 juli 2020. De proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt als volgt berekend: (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het geven van een reactie op het herstelbesluit, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart de beroepen van eisers 2, 4, 5 en 7 tegen de bestreden besluiten op de bezwaren tegen de exploitatievergunningen (SHE 22/1150 en SHE 21/526) ongegrond;
 verklaart de overige beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten op bezwaar, het herstelbesluit en het besluit van 22 juli 2022 voor zover de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften niet aan dit besluit zijn toegevoegd;
 herroept de omgevingsvergunning van 21 januari 2021 voor het verbouwen van het hoofdgebouw met het primaire besluit;
 herroept de omgevingsvergunning van de omgevingsvergunning van 5 januari 2021 voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten en de exploitatievergunningen van 25 oktober 2021 en 30 juli 2020 voor zover de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften niet aan deze besluiten zijn toegevoegd
 voegt de in rechtsoverweging 4.1 genoemde voorschriften toe aan de omgevingsvergunningen van 5 januari 2021 en 22 juli 2022 en de exploitatievergunningen van 25 oktober 2021 en 30 juli 2020;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten en het vernietigde herstelbesluit en het besluit van 22 juli 2022 voor zover dit is vernietigd;
 bepaalt dat het college aan eisers 1 tot en met 8 het griffierecht ten bedrage van € 181,00 in de procedures SHE 21/1865 en SHE 21/526 vergoedt en het griffierecht ten bedrage van € 184,00 in de procedure SHE 22/1150 vergoedt;
 bepaalt dat het college aan eiser 9 het griffierecht ten bedrage van € 181,00 in de procedure SHE 21/567 vergoedt en het griffierecht ten bedrage van € 184,00 in de procedure SHE 22/1082 vergoedt
 veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 3, 6 en 8, vastgesteld op € 3.435,50;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eiser 9, vastgesteld op € 3.435,50;
 veroordeelt de Staat tot betaling aan eisers van een vergoeding van € 1.500,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak of de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen