ECLI:NL:RBOBR:2024:1491

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/01/400449 / JE RK 24-26 & C/01/400455 / JE RK 24-27
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met bijzondere opvoedvragen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 februari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [A] en [B], alsook over de machtiging tot uithuisplaatsing van [B]. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling van beide kinderen noodzakelijk blijft, gezien de aanhoudende zorgen over hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. De moeder van de kinderen heeft de gelegenheid gekregen om, in samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI), een plan op te stellen voor de opvoeding van haar zoon [A], die bijzondere opvoedvragen stelt. De ex-partner van de moeder, die een onveilige opvoedomgeving veroorzaakte, verblijft al geruime tijd in het buitenland. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [A] en [B] verlengd voor de duur van een jaar, tot 20 februari 2025, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [B] voor zes maanden, tot 20 augustus 2024. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder moet samenwerken met de GI en dat er een plan moet komen om de opvoedsituatie te verbeteren, met het oog op een mogelijke terugplaatsing van [B] in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/01/400449 / JE RK 24-26 ( [A] )
C/01/400455 / JE RK 24-27 ( [B] )
Datum uitspraak: 19 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
over
[minderjarige A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [A] .
[minderjarige B]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [B] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S. Yildirim,
[naam],
wonende te [woonplaats] , [land] .
hierna te noemen de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de verzoekschriften met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2024;
  • de verweerschriften van de moeder van 7 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [A] en [B] , die apart en afzonderlijk van elkaar zijn gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. Yildirim en L. Rijkers, tolk in de [...] taal;
- de gezinsvoogdijwerker M [naam] en [naam] , namens, de GI.
1.3.
De vader is behoorlijk opgeroepen en niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn [A] en [B] geboren. Het huwelijk is op [datum] door echtscheiding ontbonden. De ouders hebben samen het gezag over [A] en [B] .
2.2.
[A] woont bij de moeder.
2.3.
[B] verblijft in een gezinshuis. Sinds september is hij verhuisd naar een ander gezinshuis. Dit gezinshuis is van [stichting] : [naam] te [woonplaats] . De moeder haalt [B] elke maandag op van school en brengt hem de volgende dag naar school. Om het weekend is het gezinshuis vrij en dan is [B] bij de moeder, bij wie ook zijn zusje woont.
2.4.
De vader woont sinds 2013 in [land] . Er is geen contact tussen de vader en de kinderen. De moeder heeft sporadisch contact met hem. De kinderen niet omdat ze de [...] taal onvoldoende beheersen.
2.5.
Bij beschikking van 20 februari 2020 zijn [A] en [B] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 15 februari 2023 tot 20 februari 2024.
2.6.
Bij beschikking van 18 mei 2022 heeft de kinderrechter ten aanzien van [A] en [B] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 18 mei 2022 tot 15 juni 2022.
2.7.
Bij beschikking van 31 mei 2022 is de uithuisplaatsing van [A] met ingang van 31 mei 2022 beëindigd en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [B] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 15 november 2022. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 22 december 2022 de beschikking van de kinderrechter van 31 mei 2022 bekrachtigd.
2.8.
Bij beschikking van 8 november 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [B] verlengd tot 20 februari 2023.
2.9.
Bij beschikking van 15 februari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [B] verlengd tot 20 februari 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [A] en [B] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [B] voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten in het gezinshuis [naam] . De GI verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten bij gelegenheid van de mondelinge behandeling

4.1.
De GI licht toe dat [A] het op dit moment weliswaar goed doet, maar de vraag is of dit blijvend zal zijn, omdat al eerder werd gezien bij [A] dat positieve ontwikkelingen worden afgewisseld met minder positieve. [A] is sinds september 2023 veranderd van schoolniveau en het gaat nu een stuk beter op school en ook met [A] zelf. Zij heeft een vriendin op school. De hulpverlening van [instelling] is inmiddels gestopt en [A] kan als ze dat wil, via school hulp krijgen van Sociom. Dat het nu zo goed gaat met [A] komt door de kracht van [A] en minder door de inzet van de moeder. De GI vindt het te vroeg om nu al te stoppen met de ondertoezichtstelling omdat de ontwikkeling van [A] de komende tijd goed gemonitord moet worden en er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
4.2.
Ten aanzien van [B] heeft in 2022 een perspectief onderzoek plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat de moeder niet leerbaar is en onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [B] . [B] had grote hiaten in zijn ontwikkeling en heeft in het eerste gezinshuis grote stappen gezet in zijn ontwikkeling. Gezien wordt dat hij nabijheid en stimulering nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. Het perspectief van [B] is ook uitvoerig met de moeder besproken. Anders dan de kinderen zeggen heeft de moeder wel moeite met het stellen van regels en het bieden van grenzen. Er is een ruime contactregeling tussen [B] en zijn moeder. De GI ziet dat er liefde is tussen de kinderen en de moeder, en dat de kinderen graag bij hun moeder zijn en daar is intensieve hulp op ingezet. [B] daarentegen is uitermate kwetsbaar, en hoewel hij warmte ervaart als hij bij zijn moeder is, is de verwachting dat zijn ontwikkeling, als hij bij zijn moeder zou wonen, stil komt te staan.
4.3.
De moeder heeft een verweerschrift ingediend. Uit het verweerschrift en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht, blijkt dat de moeder bezwaar heeft tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [A] , omdat er geen concrete ontwikkelingsbedreigingen meer zijn bij [A] en de hulp die nog betrokken is, in het vrijwillig kader kan doorgaan. De moeder verzoekt dit verzoek af te wijzen. Uit het verweerschrift ten aanzien van [B] blijkt dat de moeder geen bezwaar heeft tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van [B] , maar wel tegen de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [B] . De moeder verzoekt primair de verlenging van de ondertoezichtstelling van [B] toe te wijzen en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. Subsidiair om de machtiging uithuisplaatsing van [B] te verlengen voor maximaal zes maanden, waarbij aan de GI wordt opgedragen om binnen zes maanden de moeder passende ondersteuning te bieden zodat er gewerkt kan worden aan gezinshereniging. [B] heeft het recht om bij haar en [A] te wonen en hij mag niet tegen zijn wil van hen worden gescheiden, tenzij dit in zijn belang is (artikel 5, 9 en 18 IVRK). Een uithuisplaatsing is een uiterst middel en mag slechts voor korte duur worden toegepast (Guidelines for Alternative Care, United Nations, A/RES/64/142, par 14). Ook dient de GI de noodzaak voor de uithuisplaatsing te onderbouwen. De GI stelt dat de moeder de kinderen onvoldoende kan bieden in het kader van de verzorging en opvoeding, maar dat is gebaseerd op de situatie voorafgaand aan de uithuisplaatsing. Volgens het IVRK en het EVRM dient er ieder jaar opnieuw een beoordeling plaats te vinden. De moeder heeft verklaard dat haar situatie inmiddels anders is nu haar vriend weg is uit het gezin en is vertrokken naar [land] . De moeder is altijd open en eerlijk geweest over haar situatie en is bereid om noodzakelijk geachte hulpverlening te accepteren in het kader van de ondertoezichtstelling. Nu heeft de moeder echter het gevoel dat er niemand naar haar luistert. [B] leert langzamer dan andere kinderen, is gevoelig en introvert, maar de plaatsing van [B] in het gezinshuis is niet de oplossing is. Hij is daar niet gelukkig, brengt daar veel tijd door op zijn kamer en ervaart geen aansluiting met de andere kinderen. Thuis is hij open en kan hij blij zijn.

5.De beoordeling

5.1.
[A] , [B] en de ouders hebben allen de [...] nationaliteit. Dit betekent dat de zaak een internationaal karakter draagt en de kinderrechter daarom dient te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is van de verzoeken kennis te nemen. Indien dat het geval is, dient te worden beoordeeld welk rechtsstelsel op de verzoeken van toepassing is.
Rechtsmacht
5.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek, omdat [A] en [B] ten tijde van de indiening van het verzoek de gewone verblijfplaats in Nederland hadden (artikel 7 Brussel II ter-Verordening).
Relatieve bevoegdheid
5.3.
[A] , [B] en de moeder wonen op dit moment in het arrondissement Oost-Brabant, zodat deze rechtbank bevoegd is op het verzoek te beslissen.
Toepasselijk recht
5.4.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Verlenging van de ondertoezichtstelling van [A] en [B]
5.5.
De kinderrechter moet beoordelen of de ondertoezichtstelling van [A] en [B] voor de duur van een jaar verlengd moet worden (artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek).
5.6.
De kinderrechter vindt dat de ondertoezichtstelling van [A] en [B] nog steeds nodig is, omdat de ernstige bedreigingen in de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. Het gaat met [A] weliswaar de laatste maanden een stuk beter, en dat is mooi, maar belangrijk is om deze positieve ontwikkeling te blijven volgen vanuit een professioneel kader om, indien nodig, tijdig te kunnen inzetten op toepasselijke hulp. Voor [B] blijft de inzet van intensieve begeleiding nodig en de kinderechter vindt daarvoor het kader van de ondertoezichtstelling het meest passend, zodat de jeugdbeschermer de regie daarover kan houden.
5.7.
De kinderrechter heeft nog steeds niet de verwachting dat de zorgen over de ontwikkeling van [A] en [B] met vrijwillige hulpverlening, dus zonder een ondertoezichtstelling, kunnen worden weggenomen, omdat onvoldoende duidelijk is of en in hoeverre de moeder de noodzaak van hulpverlening voor haar beide kinderen ziet en daar vanuit haarzelf op zal inzetten. Eerder is gebleken dat pas na lang aandringen en aansturing van de GI de moeder bereid was om eventueel in te stemmen met medicatie voor [A] en in te stemmen met een andere school voor [A] . De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zij nu wel in staat is om tijdig mogelijke problemen bij haar kinderen te onderkennen en daarop te acteren. Zij houdt veel van haar kinderen en wil het beste voor hen, maar daarmee is niet gezegd dat zij beide kinderen de opvoeding kan bieden, waarin zij hen voldoende begeleidt en stimuleert om tot een zelfstandige volwassenen uit te groeien. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat er toezicht blijft van de jeugdbeschermer op de ontwikkeling van [A] en [B] , de eventuele begeleiding voor [A] en de nodige behandeling die voor [B] nog moet worden ingezet.
5.8.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [A] en [B] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Daarbij geeft de kinderrechter mee aan de GI dat ten aanzien van [A] , die al zoveel positieve stappen heeft gezet, goed in de gaten gehouden moet worden of in het komende jaar overdracht naar het vrijwillige kader mogelijk is. De kinderrechter verwacht daarin een actieve rol van de GI.
Van de moeder verwacht de kinderechter dat zij, met het oog op de belangen van haar kinderen, coöperatief zal samenwerken met de GI.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing voor [B]
5.9.
De kinderrechter moet beoordelen of de machtiging tot uithuisplaatsing van [B] moet worden verlengd voor de duur van een jaar (artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek).
5.10.
Een machtiging tot uithuisplaatsing kan alleen worden verleend als deze echt noodzakelijk is en er geen andere mogelijkheden zijn dan het kind uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing moet in principe een tijdelijke maatregel zijn en de overheid heeft de plicht om hulpverlening of andere ondersteuning in te zetten die ervoor kan zorgen dat een kind weer terug naar huis kan en met het gezin wordt herenigd. Om de kansen daarop te vergroten moet in principe ook een zo ruim mogelijke contact/omgangsregeling worden vastgesteld. De mogelijkheden om het kind weer thuis te laten wonen, moeten met enige regelmaat worden geëvalueerd. Dit volgt uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook op basis van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en met name artikelen 7, 9 en 16 wordt het recht van het kind op samenzijn met zijn gezin beschermd.
5.11.
Op 30 januari 2023 is een perspectiefonderzoek door [instelling] afgerond. Ten tijde van de vorige zitting is dit onderzoek geen onderwerp van gesprek geweest omdat het rapport nog niet met de moeder was besproken in een voor haar toegankelijke taal. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de GI het perspectief voor [B] bepaald in het gezinshuis. De vraag, die thans voorligt, is of er, gelet op hetgeen door de moeder is aangevoerd, voldoende aanleiding bestaat om de koers van de GI te wijzigen door te werken naar een mogelijke thuisplaatsing van [B] bij de moeder. Ten aanzien van deze vraag overweegt de kinderrechter dat de moeder de komende tijd de kans moet krijgen om te laten zien dat zij voldoende in staat is om haar zoon de veilige en gestructureerde opvoedomgeving te bieden die hij nodig heeft. De moeder zal de gelegenheid krijgen om, in samenspraak met de GI, een plan te maken waarin zij vastlegt op welke wijze zij de opvoedsituatie en –omgeving zodanig kan aanpassen aan de noodzakelijke eisen die de opvoeding van haar zoon stelt, dat hij thuis kan wonen. De kinderrechter neemt daarbij het navolgende in aanmerking.
5.12.
Het uitgebreide perspectiefonderzoek is gebaseerd op meerdere onderzoeksmethoden. Er zijn diverse gesprekken gevoerd met [B] en professionele en niet professionele betrokkenen rond hem, er zijn de nodige documenten bestudeerd onder meer ten aanzien van de eerder ingezette hulpverlening, en er zijn vijf á zes observaties van contact tussen [B] en zijn moeder en zusje gedaan. Deze contactmomenten duurden telkens één uur. Een belangrijke conclusie is dat de onderzoekers de verwachting hebben dat de moeder “… niet voldoende zal kunnen bijdragen aan de sociaal emotionele ontwikkeling van [B] ”, dat “… continuering van de gezinshuisplaatsing daarmee blijvend noodzakelijk is” en dat het als noodzakelijk wordt gezien om de verbinding tussen de moeder, [A] en [B] en met de eigen cultuur te behouden (pag. 33 van het rapport).
5.13.
Het staat vast dat [B] sinds zijn uithuisplaatsing in een gezinshuis positieve stappen heeft gezet in zijn cognitieve ontwikkeling. Ter bevordering van onder meer zijn sociaal emotionele ontwikkeling wordt [B] ambulant begeleid door het [instelling] . en ook daar zet hij, kleine, stapjes. [B] maakt een positieve ontwikkeling door, maar mist zijn moeder erg. [B] zit niet goed in zijn vel en lijkt ongelukkig en de vraag is of en zo ja in hoeverre [B] hierdoor wordt belemmerend in zijn ontwikkeling. Vaststaat dat [B] naast begeleiding en structuur in het dagelijkse leven, ook verdere passende behandeling nodig heeft met betrekking tot zijn trauma en mogelijke hechtingsproblematiek. Om hiervan in voldoende mate te kunnen profiteren, is een passende woonplek voor [B] , waar hij zich gelukkig voelt, essentieel.
5.14.
Gebleken is verder dat de moeder haar zoon mist en, alhoewel zij een betere relatie heeft met het huidige gezinshuis, zij nog steeds wil dat [B] thuis komt wonen. Hoe begrijpelijk dit ook is, het belang van [B] om te mogen opgroeien in een gestructureerde, stimulerende, veilige en beschermende omgeving staat voorop. Zijn recht om zich in zo ruim mogelijke mate te mogen ontwikkelen wordt beschermd door artikel 6 van het IVRK.
5.15.
[B] is een jongen die speciale opvoedvaardigheden en begeleiding vraagt, maar waarvan ook nog onduidelijk is welke opvoedbehoeften hij concreet heeft. De kinderrechter overweegt dat de vraag of de moeder een omgeving kan bieden, die hieraan voldoet, niet nader is onderzocht nadat [B] in 2022 uit huis is geplaatst, anders dan door het observeren van enkele kortdurende contacten tussen de moeder en [B] . De eerder ingezette intensieve opvoedondersteuning heeft niet geleid tot versterking van de opvoedvaardigheden van de moeder, maar dit heeft toen niet geleid tot een uithuisplaatsing van [B] ; daarvoor werd eerst aanleiding gezien nadat bleek dat [B] werd mishandeld door de toenmalige partner van de moeder. Van een dergelijke onveilige situatie is thans geen sprake meer, nu deze partner al langer geleden blijvend naar [land] is teruggekeerd. Verder spreekt het perspectiefonderzoek over een “verwachting” dat de moeder niet voldoende zal kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van [B] , waarmee er ruimte wordt gelaten dat de moeder haar opvoedcapaciteiten kan ontwikkelen.
5.16.
De moeder krijgt de gelegenheid om de komende zes maanden te werken aan het versterken en mogelijk aanpassen van de opvoedomgeving en haar opvoedvaardigheden, met het oog op een mogelijke terugplaatsing van [B] . Het is goed dat de moeder zich hierbij realiseert dat het opvoeden en verzorgen van [B] andere verantwoordelijkheden met zich meebrengt dan zij ervaart tijdens de beperkte contactmomenten, die zij nu met [B] heeft. Belangrijk is dat zij ook oog heeft voor de inzet van een behandeling, die [B] nodig heeft. Zij heeft aangegeven bereid te zijn om de noodzakelijke professionele ondersteuning in de opvoeding en begeleiding van [B] te accepteren. De kinderrechter verwacht van de moeder dat zij een plan maakt en dat zij, bij het tot stand brengen van dit plan, met het oog op de bijzondere opvoedvragen die [B] heeft, zal samenwerken met professionele ondersteuning, waaronder het reeds betrokken [instelling] . en met de GI.
Van de GI wordt verwacht dat zij de moeder ondersteunen bij het opstellen en uitwerken van een plan en, indien daarvoor nodig is dat de contacten met [B] worden uitgebreid, daarover afspraken maken met de moeder en met het gezinshuis.
5.17.
De kinderrechter zal de machtiging verlengen voor de duur van zes maanden en het resterende deel van zes maanden aanhouden tot een nader te bepalen datum. De kinderechter wil uiterlijk 20 juli 2024, geïnformeerd worden over de dan actuele ontwikkelingen. Tevens verwacht de kinderrechter dat de GI dan haar standpunt ten aanzien van het resterende deel van het verzoek aangeeft.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [A] en [B] met ingang van 20 februari 2024 voor de duur van een jaar, dus tot 20 februari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [B] in een gezinshuis ( [naam] ) met ingang van 20 februari 2024 voor de duur van zes maanden, tot uiterlijk 20 augustus 2025;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing op het verzoek inzake de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
vóór 20 augustus 2024, tegen welke zitting de GI, de moeder, haar advocaat en [B] dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de GI
uiterlijk 20 juli 2024de kinderrechter te informeren, zoals hiervoor overwogen en deze informatie tevens te sturen aan de advocaat van de moeder en aan de moeder.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2024 door mr. V.M. Smits, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
conc: ce