ECLI:NL:RBOBR:2024:1462

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
01/027750-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verduistering en oplichting via datingsite; causale verband tussen valse naam en afgifte van geldbedrag ontbreekt

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering en oplichting via een datingsite. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verduistering, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich wederrechtelijk had toegeëigend wat aan het slachtoffer toebehoorde. De rechtbank oordeelde dat de enkele leugen van de verdachte niet voldoende was om te spreken van een samenweefsel van verdichtsels, wat vereist is voor de bewezenverklaring van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen causaal verband was tussen het gebruik van een valse naam door de verdachte en de afgifte van geld door het slachtoffer. De verklaringen van het slachtoffer waren inconsistent en niet voldoende onderbouwd door andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de beweegredenen van het slachtoffer voor het geven van geld aan de verdachte niet konden worden vastgesteld, waardoor de oplichting niet bewezen kon worden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, en de proceskosten werden aan de benadeelde partij opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.027750.22
Datum uitspraak: 9 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: “verdachte”.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. R.B.J.G. Baggen naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 maart 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2021 tot en met 23 juli 2021 te Vught en/of Arnhem, althans in Nederland opzettelijk
(ongeveer) 7.212 euro, althans een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
als lener van dat/die geldbedrag(en),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2021 tot en met 23 juli 2021 te Vught en/of Arnhem, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van (ongeveer) 7.212 euro, althans een of meerdere geldbedragen, door
- zich (valselijk) uit te geven/voor te doen als vriend van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te laten betalen voor die vriendschap en/of voortzetting van die vriendschap,
- via datingsites, chats en/of online platforms zich voor te doen als [alias verdachte] en/of (vervolgens) telefonisch/online contact te hebben met die [slachtoffer] ,
- zich voor te doen als minderjarige,
- die [slachtoffer] om (financiële) hulp te verzoeken en/of te verzoeken om (per omgaand) een of meer geldbedragen (tikkies) te betalen,
- die [slachtoffer] mede te delen en/of te doen geloven dat hij, verdachte, een boete open heeft staan, dat hij, verdachte, geen eten heeft en/of dat hij, verdachte, geld nodig heeft voor een (auto)verzekering, en/of
- die [slachtoffer] mede te delen en/of te doen geloven dat hij, verdachte, op bezoek komt en/of (vervolgens) een of meerdere geldbedragen (met rente) terug gaat betalen;
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2021 tot en met 23 juli 2021 te Vught en/of Arnhem, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van (ongeveer) 7.212 euro, althans een of meerdere geldbedragen, door
- zich (valselijk) uit te geven/voor te doen als vriend van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te laten betalen voor die vriendschap en/of voortzetting van die vriendschap,
- via datingsites, chats en/of online platforms zich voor te doen als [alias verdachte] en/of (vervolgens) telefonisch/online contact te hebben met die [slachtoffer] ,
- zich voor te doen als minderjarige,
- die [slachtoffer] om (financiële) hulp te verzoeken en/of te verzoeken om (per omgaand) een of meer geldbedragen (tikkies) te betalen,
- die [slachtoffer] mede te delen en/of te doen geloven dat hij, verdachte, een boete open heeft staan, dat hij, verdachte, geen eten heeft en/of dat hij, verdachte, geld nodig heeft voor een (auto)verzekering, en/of
- die [slachtoffer] mede te delen en/of te doen geloven dat hij, verdachte, op bezoek komt en/of (vervolgens) een of meerdere geldbedragen (met rente) terug gaat betalen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit kan wel worden bewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd:
- een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- een taakstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft eveneens betoogd dat het primair aan verdachte ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen zodat hij van dat feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. In dat kader heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele noemen van een valse naam volgens de geldende jurisprudentie niet is aan te merken als een samenweefsel van verdichtsels. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte - door het gebruik van deze valse naam - afgifte van de geldbedragen heeft bewerkstelligd.

Vrijspraak.

Ten aanzien van de primair aan verdachte ten laste gelegde verduistering:
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair aan verdachte ten laste gelegde oplichting:
Voor een bewezenverklaring van het delict oplichting is vereist dat sprake is van een of meer van de oplichtingsmiddelen zoals genoemd in artikel 326 van Wetboek van Strafrecht, te weten: het aannemen van een valse naam of hoedanigheid, een listige kunstgreep of een samenweefsel van verdichtsels.
De rechtbank zal zich eerst uitlaten over de vraag of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als de oplichtingsmiddelen “samenweefsel van verdichtsels” en “listige kunstgreep”. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of aangever [slachtoffer] - door het gebruik van de valse naam of hoedanigheid door verdachte - werd bewogen tot afgifte van de geldbedragen.
De verklaringen van [slachtoffer] over het door hem aan verdachte verstrekte geld zullen daarbij vanwege inconsistenties niet door de rechtbank als uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van het bewijs. Daarvoor is van belang dat [slachtoffer] enerzijds verklaart dat er geen sprake was van een lening en hij zich via de chatsite Bullchat presenteerde als een zogenaamde “sugardaddy”, maar anderzijds ook spreekt over een terugbetaling met rente. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat hij tweemaal € 3.500 naar verdachte zou hebben overgemaakt, hetgeen wordt weersproken door de overige bewijsmiddelen.
Samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgreep
Naar het oordeel van de rechtbank kan er in een situatie waarin een persoon veel leugens
vertelt, onder omstandigheden sprake zijn van een samenweefsel van verdichtsels.
Het uitgangspunt hieromtrent is - volgens vaste jurisprudentie - dat het in de kern moet gaan om uitingen die bij de ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Ook ten aanzien van listige kunstgrepen geldt dat een enkele leugen, verzwijging, of ‘de indruk wekken’ niet te kwalificeren zijn als listige kunstgrepen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn werkelijke personalia niet kenbaar heeft gemaakt aan [slachtoffer] . Zo heeft verdachte in zijn contact met [slachtoffer] gebruik gemaakt van de voornaam [alias verdachte] , terwijl zijn werkelijke voornaam [verdachte] betreft. Daarbij heeft verdachte zich tegenover [slachtoffer] ook voorgedaan als minderjarige jongen. De overige in de tenlastelegging genoemde oplichtingshandelingen heeft verdachte ontkend. De rechtbank stelt vast dat deze enkel gebaseerd op de verklaringen van betrokkene en niet ondersteund worden door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde oplichtingshandelingen - voor zover deze niet zijn bekend door verdachte - daarom niet bewezen. Van een samenweefsel van verdichtsels is dan ook geen sprake nu het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank slechts een enkele leugen betreft.
Gebruik van een valse naam of hoedanigheid
Hoewel verdachte - zoals hiervoor is vastgesteld - wel gebruik heeft gemaakt van een valse naam, kan de rechtbank niet vaststellen dat het gebruik van deze valse naam [slachtoffer] ertoe heeft bewogen om verdachte geld te geven. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij in de periode van 12 februari 2021 tot en met 23 juli 2021 diverse geldbedragen van betrokkene heeft ontvangen, die neerkomen op een totale geldsom van ruim € 7.000,-. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat het feit dat verdachte zich voordeed als minderjarige jongen misschien een rol heeft gespeeld bij de overboekingen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat deze rol zo doorslaggevend was om een causaal verband aan te kunnen nemen tussen deze leugen en het geven van geld door [slachtoffer] . De exacte beweegredenen van [slachtoffer] voor het geven van het geld aan verdachte kunnen door de rechtbank niet worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - niet het strafbare feit “oplichting” opleveren. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van hetgeen hem subsidiair ten laste is gelegd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Nu verdachte van het hem ten laste gelegde integraal zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet- ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 9 april 2024.