ECLI:NL:RBOBR:2024:1458

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
13/017330-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling na onttrekking door veroordeelde met psychische problemen

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die in België was veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal 2145 dagen, was op 19 januari 2023 overgebracht naar Nederland voor de tenuitvoerlegging van deze straffen. De vordering tot uitstel werd ingediend door de officier van justitie op 13 februari 2024, met het verzoek om de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen uit te stellen, omdat de veroordeelde zich tijdens verlof niet tijdig had gemeld en zijn enkelband had verwijderd.

Tijdens de openbare terechtzitting op 25 maart 2024 heeft de veroordeelde verklaard dat hij zich bedreigd voelde in de penitentiaire inrichting en dat hij hoopte op een overplaatsing door zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft verzocht om de vordering tot uitstel niet toe te wijzen, maar subsidiair om het uitstel te beperken tot twee maanden. De officier van justitie heeft echter volhard in de vordering tot een jaar uitstel, verwijzend naar het onjuiste gedrag van de veroordeelde tijdens zijn detentie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en dat er termen zijn om de vordering toe te wijzen. Echter, rekening houdend met de psychische problemen van de veroordeelde en de omstandigheden rondom zijn onttrekking, heeft de rechtbank besloten om de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen voor de duur van twee maanden in plaats van de gevorderde 365 dagen. De rechtbank heeft hierbij gewezen op de noodzaak dat onttrekking aan de tenuitvoerlegging niet zonder consequenties blijft, maar ook op de specifieke omstandigheden van de veroordeelde.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 13.017330.23
V.I.zaaknummer: 99.000660.58
Uitspraakdatum: 8 april 2024
Beslissing tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnissen van de rechtbank in België op 12 januari 2016, 29 februari 2016, 11 december 2017, 15 juni 2018 en 16 april 2019 is

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [adres]
thans gedetineerd te penitentiaire inrichting Nieuwegein,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal 2145 dagen. Deze veroordelingen zijn in Nederland erkend op 10 januari 2023. Veroordeelde is op 19 januari 2023 overgebracht naar Nederland voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraffen.
Veroordeelde zou, gelet op de artikelen 15 en 15a van het Wetboek van Strafrecht, op 10 februari 2025 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 13 februari 2024 strekt ertoe dat de rechtbank deze voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van 365 dagen uitstelt.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering.

De behandeling ter terechtzittingHet onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 25 maart 2024.

De veroordeelde is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.A.C. de Ridder, advocate te ’s-Hertogenbosch.
Veroordeelde en de raadsvrouw hebben het woord gevoerd en, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Veroordeelde heeft zich niet gemeld bij de penitentiaire inrichting toen zijn verlof ten einde liep en hij heeft zijn enkelband doorgeknipt en weggegooid in een ondergrondse container. Veroordeelde heeft zich bedreigd gevoeld in de penitentiaire inrichting. Door weg te blijven na zijn verlof hoopte hij een overplaatsing naar een andere penitentiaire inrichting te kunnen bewerkstelligen. Veroordeelde heeft zichzelf bij de politie gemeld. Veroordeelde heeft last gehad van stemmen. Hij begon zich de laatste periode in detentie steeds slechter te voelen. Dit wordt bevestigd in medische stukken die door de raadsvrouw zijn overgelegd. De raadsvrouw heeft gelet op deze omstandigheden verzocht om de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet toe te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht om de voorwaardelijke invrijheidstelling met een periode van twee maanden uit te stellen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling en het volgende aangevoerd. Veroordeelde heeft zich onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en ook heeft veroordeelde tijdens de arbeid op 11 juli 2023 een medegedetineerde uitgescholden. Veroordeelde heeft zich dan ook niet correct gedragen tijdens de detentie.

De beoordelingOp grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken en zijn enkelband heeft doorgeknipt. Daarnaast heeft veroordeelde zich tijdens de arbeid op 11 juli 2023 niet correct gedragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er termen aanwezig zijn om de vordering toe te wijzen.

Over de duur van het uitstel overweegt de rechtbank het volgende. Het zwaartepunt van het niet ‘correcte’ gedrag van veroordeelde ligt bij de onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De rechtbank acht het van belang dat er van het uitstel een signaal uitgaat dat onttrekking aan de tenuitvoerlegging niet zonder consequenties blijft. Wanneer veroordeelde zich in de penitentiaire inrichting bedreigd voelt, zal veroordeelde dat moeten aankaarten binnen de penitentiaire inrichting. Onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf mag voor veroordeelde niet voelen als een reële oplossing.
De gevorderde 365 dagen acht de rechtbank echter niet passend bij de omstandigheden van dit geval. Veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben voldoende onderbouwd dat veroordeelde kampt met psychische problemen en dat sprake is geweest van een oorzakelijk verband tussen deze problemen en de onttrekking. Veroordeelde heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij tijdens de laatste periode voorafgaand aan de onttrekking last had van stemmen waardoor hij zich bedreigd voelde en dat het vanwege het gevoel van dreiging is geweest dat hij zich aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf heeft onttrokken. De onttrekking heeft vervolgens een betrekkelijk korte periode geduurd en veroordeelde heeft zichzelf aangegeven bij de politie.
Gelet op deze specifieke omstandigheden acht de rechtbank een uitstel voor de duur van 2 maanden passend. De rechtbank zal de vordering tot die termijn toewijzen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikelen 9, 10, 15, 15c, 15e, 15i, 15j en 15g van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
wijstde vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 2 maanden
toe.
Deze beslissing is genomen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2024.