In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1953, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een verstandelijk gehandicapte vrouw, geboren in 1951, op 25 april 2022 te Tilburg. De tenlastelegging omvatte diverse seksuele handelingen, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zittingen op 30 augustus, 13 en 14 december 2023, en 11 januari 2024, zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging stelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk seksuele handelingen had verricht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar oordeelde dat er wel sprake was van een begin van uitvoering van het subsidiair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden voordat het misdrijf was voltooid, waardoor hij van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.