In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt. De verzoeker, die in een zorgcarrousel verbleef, verzocht de rechtbank om de klacht gegrond te verklaren en schadevergoeding te ontvangen vanwege onzorgvuldige besluitvorming rondom zijn overplaatsing naar een andere instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in het verleden meerdere keren is overgeplaatst tussen verschillende zorginstellingen, waarbij de overplaatsingen plaatsvonden in het kader van een carrouselbeleid. Dit beleid was bedoeld om de continuïteit van zorg te waarborgen totdat een geschikte woonvoorziening voor de verzoeker zou worden gevonden.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in acht genomen, waaronder de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 en de eerdere zorgmachtiging die aan de verzoeker was verleend. De rechtbank oordeelde dat de overplaatsing naar de nieuwe instelling niet als een automatisme was te beschouwen, maar dat deze plaatsing noodzakelijk was gezien de problematiek van de verzoeker en zijn onttrekking aan de zorg. De rechtbank concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de belangen van de verzoeker en dat de beslissing tot overplaatsing aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldeed.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat de klacht ongegrond werd verklaard. De rechtbank benadrukte dat de beslissing tot overplaatsing niet lichtvaardig was genomen en dat de zorg voor de verzoeker op dat moment niet kon worden voortgezet binnen de huidige instelling. De rechtbank heeft de beschikking openbaar uitgesproken, waarbij het rechtsmiddel van cassatie openstaat voor de verzoeker.