Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Boxtel. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning, had beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 608.000 voor het kalenderjaar 2022. Eiser betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 565.000 voor, welke waarde de heffingsambtenaar uiteindelijk ook erkende. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat eiser in zijn verzoek om de lagere waarde te hanteren, geslaagd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, stelde de WOZ-waarde vast op € 565.000 en verlaagde de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd mondeling gedaan en een proces-verbaal werd opgemaakt, dat binnen twee weken aan partijen zou worden toegestuurd. Partijen hebben het recht om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.