ECLI:NL:RBOBR:2024:1220

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
23/1512
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiefinanciering wegens overschrijding bijverdiengrens en vertrouwensbeginsel

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de terugvordering van studiefinanciering. Eiseres had in 2019 recht op studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 en volgde een mbo-opleiding tot 1 september 2019, waarna zij een hbo-opleiding begon. De minister stelde dat eiseres de bijverdiengrens had overschreden en eiste een terugbetaling van € 1.289,04. Eiseres maakte bezwaar en stelde dat zij mocht vertrouwen op informatie uit een folder van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), waarin stond dat de bijverdiengrens na augustus 2019 niet meer op haar van toepassing zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de mededeling in de folder. De rechtbank concludeerde dat de tekst in de folder duidelijk en toepasbaar was op de situatie van eiseres en dat er geen zwaardere belangen waren die zich verzetten tegen het voldoen aan de gerechtvaardigde verwachting van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de minister en herhiep het terugvorderingsbesluit. Eiseres hoeft niets terug te betalen en de minister moet het griffierecht van € 50 vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke zaken, vooral in complexe situaties zoals de overgang van de basisbeurs naar het leenstelsel. De rechtbank stelde dat burgers kunnen vertrouwen op officiële mededelingen van de overheid, zoals die in folders van DUO, en dat dit vertrouwen moet worden gerespecteerd door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1512

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. N. Fazli).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van de minister en zijn collega mr. H. Bouhuys.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank (na een korte onderbreking voor raadkameroverleg) onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 mei 2023;
  • herroept het besluit van 28 maart 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 9 mei 2023;
  • draagt de minister op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 aan haar te vergoeden.

Motivering

1. Eiseres had in 2019 recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Eiseres volgde in dat jaar vanaf 1 januari tot en met 31 augustus een mbo-opleiding. Per 1 september 2019 volgde zij een hbo-opleiding.
2. De minister heeft op 28 maart 2023 besloten dat eiseres in 2019 de voor haar geldende bijverdiengrens heeft overschreden en daarom € 1.289,04 moet terugbetalen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de minister is bij zijn beslissing gebleven met het besluit van 9 mei 2023. Tegen dat laatste besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Eiseres doet – zo begrijpt de rechtbank – een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep slaagt en de rechtbank zal uitleggen waarom.
3.1.
Eiseres wijst op de folder ‘bijverdienen 2019’ van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarin op pagina 4 onder andere staat: “U hebt studiefinanciering voor het mbo tot en met augustus. Vanaf september gaat u naar het hbo en valt u onder het nieuwe stelsel. Het inkomen dat u vanaf 1 september verdient, telt niet mee voor de bijverdiengrens. Eventuele inkomsten in de periode 1 januari tot en met 31 augustus worden wel meegerekend.” Eiseres zegt dat zij in de periode 1 januari tot en met 31 augustus 2019 onder de bijverdiengrens is gebleven. Gelet op de mededeling uit de folder mocht zij erop vertrouwen dat niet met een terugbetaling zou worden geconfronteerd.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechter in Nederland in studiefinancieringszaken – moet een beroep op het vertrouwensbeginsel aan drie voorwaarden volden. [1] Die voorwaarden vat de rechtbank voor deze zaak kort samen. De eerste is dat met de tekst in de folder iets is gezegd waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden hoe de minister in haar concrete geval de bijverdiengrens over 2019 zou toepassen. De tweede voorwaarde is dat de tekst in de folder ook als een officiële uitlating van de minister kan worden gezien. Als aan beide voorwaarden is voldaan is sprake van een gerechtvaardigde verwachting. De derde voorwaarde is dat aan die gerechtvaardigde verwachting moet worden voldaan, tenzij zwaarder wegende belangen daaraan in de weg staan.
3.3.
De rechtbank vindt dat in de door eiseres genoemde tekst uit de folder ‘bijverdienen 2019’ staat hoe in het concrete geval van eiseres de bijverdiengrens over 2019 wordt toegepast. De rechtbank is het niet met de minister eens dat die tekst voor eiseres aanleiding had moeten zijn om met hem contact op te nemen om uitleg te krijgen over haar specifieke situatie. De tekst in de folder is duidelijk en concreet toepasbaar op de situatie van eiseres. Voor zover de tekst voor meerdere uitleg vatbaar zou zijn – de rechtbank ziet niet in hoe – moet eiseres het voordeel van de twijfel krijgen. De reden daarvoor is dat met de hiervoor onder 3.2. weergegeven definitie van het vertrouwensbeginsel het perspectief van de burger centraal is komen te staan en niet – zoals dat voorheen het geval was – het perspectief van de overheid. Eiseres heeft op de zitting geloofwaardig toegelicht waarom zij geen enkele twijfel had over waarom zij dacht per september 2019 onder het nieuwe leenstelsel te vallen toen zij naar het hbo ging. Vanuit haar perspectief was er dus ook geen aanleiding om daarover vragen te stellen aan de minister.
3.4.
De toezegging in de folder is ook aan de minister toe te rekenen. Het gaat om een officiële folder van DUO – de instantie die voor de minister de Wet studiefinanciering 2000 uitvoert – dus wat daarin staat kan ook als officieel standpunt aan de minister worden toegerekend. Concreet betekent dit dat eiseres dus gerechtvaardigd mocht verwachten dat de bijverdiengrens alleen van toepassing is op het door eiseres voor 1 september 2019 ontvangen inkomen. Tot slot blijkt niet dat er zwaarder wegende belangen zijn die zich verzetten tegen het voldoen aan de bij eiseres gerechtvaardigd gewekte verwachting.
3.5.
Wat de minister hier nog verder tegenin brengt overtuigt de rechtbank niet. Integendeel. De overgang van de basisbeurs naar het leenstelsel heeft voor de nodige juridische haken en ogen gezorgd. Dat blijkt ook wel uit het verweerschrift van de minister. Daarin is verwezen naar diverse lastig te lezen wetsbepalingen waarvan er nota bene door de wetgever nog een is aangepast omdat die eerder te onduidelijk was. Om zijn standpunt verder te onderbouwen heeft de minister ook nog moeten verwijzen naar de toelichting op deze wetsbepalingen die is geschreven toen de wet in de Tweede Kamer werd behandeld. Nog even los van het feit dat van een student niet mag worden verwacht dat zij er zelfs de wetsgeschiedenis op naslaat om te kijken wat haar aanspraken zijn, toont dit alles aan hoe complex deze materie is. Juist in complexe gevallen moet een burger kunnen vertrouwen op mededelingen in een officiële overheidsfolder.
3.6.
Voor eiseres is dus de bijverdiengrens alleen van toepassing op het door haar voor 1 september 2019 ontvangen inkomen. Uit het dossier blijkt dat eiseres met het inkomen dat zij voor 1 september 2019 heeft verdiend onder de bijverdiengrens is gebleven. De minister heeft daarom ten onrechte besloten dat eiseres € 1.289,04 moet terugbetalen. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het besluit van 9 mei 2023 vernietigen en het terugbetalingsbesluit van 28 maart 2023 herroepen. Dit betekent dat eiseres over 2019 niets hoeft terug te betalen. Als zij dat al heeft gedaan, dan moet de minister dat aan haar terugbetalen.
4. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, overweging 4.5.