Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke eis in reconventie met (4) producties;
2.De feiten
[datum] 2001 in [plaats] .
[datum] 2021. De man is achtergelaten als één van de vijf enige erfgenamen.
"Ik bepaal dat alles wat uit mijn nalatenschap wordt verkregen niet valt in enige gemeenschap van goederen ontstaan door huwelijk of geregistreerd partnerschap en ook niet onderworpen kan worden aan een verrekeningsbeding. Datzelfde geldt voor de opbrengsten van de verkrijging en voor alles wat voor de verkrijging en de opbrengsten in de plaats treedt."
erfenis vader [eiser]” tegen een waarde van
€ 120.000,00 aan de man toebedeeld, evenals de “
Mitsubishi / [kenteken]” tegen een waarde van € 12.500,00.
Weergave overeenstemming: Partijen komen overeen dat de woning toekomt aan [gedaagde] (de vrouw) en de erfenis toekomt aan [eiser] (de man)" respectievelijk “
Weergave overeenstemming: ieder behoud eigen auto”.
3.De vorderingen en het verweer
- het echtscheidingsconvenant, zoals gesloten tussen partijen op 27 mei 2021 en hetwelk onderdeel vormt van de echtscheidingsbeschikking van 23 juni 2021, wordt vernietigd op grond van dwaling, voor zover dit ziet op de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
- voor recht wordt verklaard dat beide partijen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap recht hebben op een bedrag van € 109.021,00;
- de vrouw wordt veroordeeld om aan de man te betalen het bedrag van € 66.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022 tot de dag van algehele betaling;
- de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris advocaat.
nietin het huwelijksvermogen van partijen zou vallen. Door de man had daarom niet € 42.771,00, maar € 109.021,00 moeten ontvangen. Er is door de man dus (afgerond) 61% (€ 66.250,00) niet ontvangen.
De stellingen van de man komen erop neer dat er is gedwaald over de
omvangvan de huwelijksgoederengemeenschap, niet over de
waardevan een goed. Het beroep van de man op artikel 3:196 BW gaat daarom niet op.
€ 38.500,00 aan de man heeft betaald.
€ 350.000,00. De vrouw heeft niet bewezen dat de waarde afwijkt van wat er in het echtscheidingsconvenant is vastgesteld. De betaling van € 38.500,00 die de vrouw buiten het convenant om aan de man heeft betaald, ziet grotendeels op nakoming van de op de vrouw rustende betalingsverplichting op grond van de verdeling. Voor dit deel (€ 33.552,00) dient de betaling dus niet in de verdeling te worden betrokken als een extra betaling. Het resterende bedrag van € 4.948,00 betreft een “correctie” om de nieuwe woning van de man in te richten. Indien de omvang en de waarde van de huwelijksgemeenschap opnieuw moet worden vastgesteld, dan moet ook de waarde van de inboedel worden vastgesteld en in de verdeling worden betrokken, aldus de man.
4.De beoordeling
nietin de gemeenschap hadden mogen vallen volgens het testament van erflater en dus niet in de verdeling betrokken hadden moeten worden. De man vordert daarom vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:196 BW.
onjuistewaarde is uitgegaan.
waardevan een goed. Beide partijen zijn steeds, en ook in deze procedure, uitgegaan van een waarde van € 120.000,00 respectievelijk € 12.500,00. Daarover bestaat geen discussie. De stellingen van de man zien op de
omvangvan de gemeenschap. Dat wat aan de man toekwam uit de nalatenschap van erflater is gekwalificeerd als gemeenschapsgoed, terwijl dat op basis van het testament niet had moeten gebeuren. De rechtbank kan de man wel volgen in zijn stelling dat hij is benadeeld, maar dat heeft niet te maken met de onjuiste
waarderingvan een gemeenschapsgoed, maar met het feit dat het bedrag van € 120.000,00 en de auto ten onrechte zijn
gekwalificeerdals gemeenschapsgoed en als
bestanddeelvan de gemeenschap in de verdeling zijn betrokken.
datde erflater een testament had. Daar komt bij dat de man, samen met zijn stiefzus, door de overige (3) erfgenamen gevolmachtigd was om hen te vertegenwoordigen bij het beheer over en de vereffening van de nalatenschap van erflater. De man heeft verklaard dat hij de nalatenschap ook inderdaad (mede) heeft afgewikkeld, dat dit “volgens het testament” is gebeurd, en dat hij in het kader van de afwikkeling een notaris heeft bezocht. Onder deze omstandigheden had de man tenminste behoorde te weten dat de uitsluitingsclausule er was. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast is komen te staan dat de man de toedeling te zijnen (bate of) schade heeft aanvaard.