ECLI:NL:RBOBR:2024:1178

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
23/2009-T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van eiser

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering behandeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend bij het UWV, maar deze was afgewezen op 26 juli 2022. Het UWV handhaafde deze afwijzing in een besluit van 27 juni 2023. Eiser is van mening dat het UWV niet goed heeft gemotiveerd dat zijn verminderd functioneren het gevolg is van een gebrek aan intrinsieke motivatie en niet van een ziekte of gebrek. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft aangetoond dat eiser over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank wijst op de gebrekkige motivering van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige, die niet duidelijk maken op welke gronden zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank geeft het UWV de opdracht om de motiveringsgebreken te herstellen, hetzij door een aanvullende motivering, hetzij door een nieuw besluit. De rechtbank stelt een termijn van twaalf weken voor het UWV om het gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2009-T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

1.Inleiding en leeswijzer

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het UWV heeft de aanvraag met het besluit van 26 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser is het niet eens met dat besluit en voert daartoe een aantal standpunten (beroepsgronden) aan, die onder punt 2.3 van deze uitspraak zijn weergegeven. De rechtbank komt aan het slot van deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV het bestreden besluit niet goed heeft gemotiveerd en zij geeft het UWV de opdracht om het geconstateerde gebrek te herstellen. Zij doet daarom een tussenuitspraak. De redenen voor het oordeel zijn onder punt 2.7 tot en met 2.14 van deze uitspraak opgenomen. Eerst wordt onder punt 1 kort opgesomd welke procedurestappen er allemaal zijn genomen tot het moment van deze uitspraak. Daarna worden onder punt 2.1 enkele relevante feiten en achtergrond weergegeven. De conclusie, de uiteindelijke beslissing en de gevolgen daarvan staan onder de punten 3 en 4 van deze uitspraak.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

2.Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en achtergrond
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 2001. Op [geboortedag] 2019 is hij 18 jaar geworden. Op 27 juli 2021 heeft eiser een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft hij op het aanvraagformulier ingevuld dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het UWV eiser verzekeringskundig en arbeidskundig onderzocht en vervolgens zijn de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.
De standpunten van partijen
2.2.
Het UWV vindt dat eiser geen Wajong-uitkering kan krijgen omdat hij arbeidsvermogen heeft. Met arbeidsvermogen bedoelt het UWV dat eiser mogelijkheden heeft om te werken. Dit kan ook ‘beschut’ werk zijn.
2.3.
Eiser is het niet eens met het UWV. Hij vindt dat de rapporten die de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige over hem hebben opgesteld, niet inzichtelijk en niet concludent zijn. Hij stelt dat de conclusies die de rapporten vermelden, niet worden gedragen door de bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige. Eiser is misschien fysiek wel in staat om vier uur per dag een uur aaneengesloten te werken, maar psychisch gezien is hij daartoe helemaal niet in staat. Hij heeft geen basale werknemersvaardigheden en dat wordt miskend in het bestreden besluit. Ook heeft het UWV miskend dat er sprake is van een combinatie van factoren, die ten onrechte niet in samenhang zijn bezien.
Het wettelijke beoordelingskader en het beoordelingskader van het UWV
2.4.
Iemand heeft recht op een Wajong-uitkering als hij als rechtstreeks gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (geen arbeidsvermogen) heeft. [1] Dat moet objectief medisch worden vastgesteld. In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten staat dat iemand geen arbeidsvermogen heeft als hij:
  • geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie,
  • niet over basale werknemersvaardigheden beschikt,
  • niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of
  • niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon.
2.5.
Voor het recht op een Wajong-uitkering moet het UWV dus beoordelen of (ten minste) een van de vier hierboven genoemde situaties zich voordoet. Is dat zo, dan ontbreekt het arbeidsvermogen. Het UWV moet daarna beoordelen of dat ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, dat wil zeggen of de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog kunnen ontwikkelen. Die laatste beoordeling is in het geval van eiser niet verricht, omdat het UWV vindt dat eiser aan alle vier de hierboven opgesomde voorwaarden voldoet. Daardoor is het UWV niet toegekomen aan de beoordeling van de duurzaamheid. In deze uitspraak gaat het dus alleen om de vraag of het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser over arbeidsvermogen beschikt.
2.6.
Het UWV heeft voor de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode ‘sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen’ (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van iemand kan worden geanalyseerd. Voor het toepassen van de methode SMBA heeft het UWV het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Volgens het voorwoord is het Compendium een werkinstructie of naslagwerk en is het primair geschreven voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de sociaal-medische beoordelingen doen voor de Participatiewet. In het Compendium is de toelichting op de vier voorwaarden en de manier waarop het UWV deze voorwaarden toetst in aparte hoofdstukken uitgewerkt.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet goed heeft gemotiveerd waarom eiser beschikt over arbeidsvermogen. De rapporten van de verzekeringsartsen en van de arbeidsdeskundige leggen dat namelijk niet goed uit. Hieronder licht de rechtbank toe hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Wat staat er in de verzekeringskundige rapportages?
2.8.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapport onder meer het volgende geschreven:
“Betrokkene is in januari 2021 opgenomen op psychiatrische afdeling van Jeroen Bosch ziekenhuis (Reinier van Arkel Groep) in verband met een psychose. Betrokkene kan er zelf niets over zeggen, weet er niets meer van. Hij is 2-3 weken opgenomen. (...)
Het oogcontact is normaal, het contact komt nauwelijks tot stand. Het is niet mogelijk een gesprekje met betrokkene te voeren, ook niet op eenvoudig niveau. (...)
Beperkte verstandelijke vermogens. Bij intelligentietest vanaf jonge leeftijd zijn beperkingen op verstandelijk gebied geconstateerd (...). Op grond van het geheel aan gegevens zou ik hem op zwakbegaafd niveau inschatten. (...)
betrokkene is zorgmijder (...).
Het betreft een complexe beoordeling doordat betrokkene tegenover mij op het spreekuur nauwelijks vragen beantwoordde, er geen goede hetero-anamnese mogelijk is, er vanuit betrokkene (en kennelijk vanuit zijn sociale omgeving) zeer beperkt herstelgedrag is en er veel interne en externe factoren zijn die bij het verminderd functioneren een rol spelen. (...) De stoornis met psychose wordt bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten. Deze is geconstateerd (...) op de leeftijd van 20 jaar, buiten de referteperiode van de Wajong. Er zijn geen redenen aan te nemen dat deze problematiek al aanwezig was bij bereiken van de leeftijd van 18 jaar (en toen tot beperkingen leidde). (...) Een deel van de beperkingen komen voort uit een niet medische factoren zoals een beperkte intrinsieke motivatie voor school/stage/werk, onvoldoende herstelgedrag (bijvoorbeeld niet dragen van een bril, geen contact willen met VIP team van gemeente) en mogelijk beperkt inzicht in de eigen beperkingen. (...) Verminderd functioneren dat voortkomt uit gebrek aan motivatie of aansturing (bijvoorbeeld niet of niet tijdig komen op afspraken of weggaan wanneer hij nog verplichtingen heeft) wordt niet bij de beoordeling meegenomen. Uit de stageverslagen blijkt dat betrokkene in staat is aanwezig te zijn en continuïteit te leveren wanneer hij daartoe gemotiveerd is (...). Er is ook behoefte aan begeleiding en duidelijke aansturing vanuit de privé situatie.”
2.8.
De arbeidsdeskundige heeft de eerste twee vereisten waaraan iemand moet voldoen, om arbeidsvermogen te hebben (een taak kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie / beschikken over basale werknemersvaardigheden) samen met de verzekeringsarts beoordeeld. In zijn rapport concludeert de arbeidsdeskundige dat eiser met begeleiding over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, te weten de taak “inpakken”. Hij heeft verder in het rapport onder meer het volgende geschreven:
“Voornoemde begeleiding kan redelijkerwijs geboden worden in een arbeidsorganisatie (hieronder vallen een reguliere en een beschutte arbeidsorganisatie). (...) Betreffende het nakomen van afspraken: (...) de verzekeringsarts heeft in zijn rapportage (...) aangegeven dat er behoefte aan begeleiding en duidelijke aansturing vanuit de privé situatie is: het bieden van voldoende structuur en aansturing, om naar het werk te gaan en te blijven gaan. Met voornoemde wordt de heer [eiser] binnen het onderhavige beoordelingskader dan ook in staat geacht om afspraken met een werkgever na te kunnen komen.”
2.9.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts B&B) het oordeel van de verzekeringsarts heroverwogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van dat oordeel. Er heeft in bezwaar geen arbeidsdeskundige deelgenomen aan de heroverweging. In het rapport van de verzekeringsarts B&B is onder meer het volgende opgenomen:
“Iemand met een lichte tot zeer lichte verstandelijke beperking is in de regel 4 uur, evt. verdeeld over de dag, belastbaar en kan ten minste 1 uur achtereen werken / een taak verrichten. (...) Er zijn ook geen stukken ingebracht, waaruit volgt dat het door belanghebbende vertoonde gedrag wat volgens advocaat duidelijk wijst op het ontbreken van basale werknemersvaardigheden, een gevolg is van ziekte of gebrek. Zulk gedrag is niet te verklaren vanuit een lichte tot zeer lichte verstandelijke beperking dan wel een eenmalige psychose na cannabis/lachgas en slaaptekort en zonder onderliggende psychiatrische ziekte. Uit in het verleden gelopen stages (goed) volgt dat hij dan over basale werknemersvaardigheden beschikt. De lichte tot zeer lichte verstandelijke beperking bestaat dan uiteraard ook al en kennelijk heeft hij hiermee basale werknemersvaardigheden. Sindsdien is er geen blijvende psychische stoornis bijgekomen. Dit alles overwegende is het gedrag niet te verklaren vanuit ziekte of gebrek. De bezwaren geven geen aanleiding om het door de primair beoordelend verzekeringsarts gegeven oordeel (oorzaak beperkte intrinsieke motivatie) voor onjuist te houden.”
Op welke punten vindt de rechtbank het oordeel van het UWV onvoldoende gemotiveerd?
2.10.
De rechtbank vindt in de eerste plaats dat het UWV niet goed heeft gemotiveerd dat het verminderd functioneren van eiser het gevolg is van een gebrek aan intrinsieke motivatie (en dus niet een gevolg van ziekte of gebrek). Volgens eiser is bij hem geen sprake van niet willen, maar van niet kunnen. Het is voor de rechtbank niet helder waarop de conclusie van de verzekeringsartsen, dat eisers gedrag het gevolg is van een gebrek aan motivatie, is gebaseerd. Eén en ander wordt als een feit dan wel aanname in de verzekeringskundige rapporten gepresenteerd, maar een onderliggende reden voor die conclusie leest de rechtbank niet in de rapporten terug. Eiser wordt dan verweten dat hij geen medische stukken heeft ingebracht die erop duiden dat zijn gedrag het gevolg is van zijn verstandelijke beperking, maar het was ook bij de verzekeringsarts al bekend dat eiser zorgmijder is. Tijdens de zitting is door eisers begeleider uiteengezet dat eisers hele familie dit zorgmijdende gedrag vertoont en dat hij om die reden ook maar weinig in contact is gekomen met zorgverleners gedurende zijn jeugd.
2.11.
Vervolgens vindt de rechtbank niet helder op grond waarvan de verzekeringsarts B&B in zijn rapportage concludeert dat bij eiser geen sprake is van een onderliggende psychiatrische ziekte (hierboven geciteerd in 2.9). Evenmin vindt de rechtbank helder wat de verzekeringsarts B&B daarover heeft geschreven in zijn aanvullende rapportage die in beroep is overgelegd (gedateerd 24 oktober 2023). Daarin staat dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis en dat een eventuele kwetsbaarheid voor psychose dat natuurlijk niet anders maakt, omdat die werd uitgelokt door misbruik van middelen en slaaponthouding.
De rechtbank kan deze passages niet rijmen met de medische informatie van de psychiater (R. Trapman, brief van 3 juni 2021), waarin is vermeld dat eiser een half jaar daarvoor een psychose heeft gehad na gebruik van middelen en slaaponthouding, dat er
op dit moment [2] geen psychiatrisch beeld is maar dat er wel kwetsbaarheid voor psychose bestaat bij eiser. Dat is iets anders dan wat de verzekeringsarts B&B er blijkens zijn rapporten uit heeft gedestilleerd, namelijk dat eiser geen psychiatrische ziekte/stoornis heeft. In de brief van de psychiater is ook vermeld dat is geprobeerd om eiser in contact te brengen met het VIP [3] -team, volgens de rapportage van de verzekeringsarts een onderdeel van de GGZ dat als doel heeft om psychotische klachten bij jongeren zo snel mogelijk na het ontstaan te behandelen om verergering te voorkomen. Niet helder is waarom contact met dit team geïndiceerd was als bij eiser geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Bovendien is niet duidelijk wat er bedoeld wordt met “kwetsbaarheid voor psychoses”. Als ermee wordt bedoeld dat eiser psychosegevoelig is, dan roept dat de vraag op of de psychiater daarmee niet zegt dat eiser een psychiatrische ziekte/stoornis heeft, aangezien die term in het spraakgebruik en in de hulpverlening pleegt te worden gebruikt als synoniem voor de psychiatrische stoornis ‘schizofrenie’. De verzekeringsarts B&B schrijft dat een eventuele kwetsbaarheid voor psychose niet betekent dat eiser een psychiatrische stoornis heeft, maar dat behoeft gelet op het voorgaande dus nadere uitleg. Ook zijn verklaring daarvoor dat de psychose – of de kwetsbaarheid, dat volgt niet helder uit de tekst – werd uitgelokt door misbruik van middelen en slaaponthouding, behoeft nadere uitleg. Betekent het dat eenieder, dus ook iemand zonder psychiatrische stoornis/ziekte, bij de combinatie van middelengebruik en slaaponthouding een psychose kan krijgen? Of betekent het dat de kans op psychose na middelengebruik en slaaponthouding bij eiser weliswaar groter is dan bij anderen, maar dat dat nog niet hoeft in te houden dat sprake is van een psychiatrische ziekte/stoornis? En in het geval van dat laatste: waarom niet?
De verzekeringsarts B&B schrijft verder dat de psychose pas optrad op 20-jarige leeftijd en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de problematiek al aanwezig was toen eiser 18 was. Dat kan de rechtbank volgen als bij eiser inderdaad geen sprake is van een onderliggende psychiatrische ziekte/stoornis, maar dat is dus gelet op dit alles nog niet helder. Tijdens de zitting heeft eisers begeleider gemeld dat eisers vader last heeft van psychoses en langdurig is opgenomen bij Reinier van Arkel. Ook heeft hij gemeld dat de hele familie gevoelig is voor psychoses. Deze stelling is niet eerder naar voren gebracht door eiser en vooralsnog ontbreekt het aan een onderbouwing ervan. Desalniettemin verdient het aanbeveling dat het UWV aan de stelling, als ze van een nadere toelichting en eventueel onderbouwing wordt voorzien, in de voorbereiding van het te nemen nieuwe besluit of de aanvullende motivering aandacht besteedt in dit licht.
2.12.
De rechtbank kan ook niet goed volgen wat in de verzekeringskundige rapportages is vermeld over de benodigde aansturing vanuit eisers privésituatie. Verschillende keren wordt in de rapporten aangehaald dat die behoefte er is. Genoemd wordt dat hij moet worden aangestuurd vanuit zijn privésituatie “om naar het werk te gaan en te blijven gaan”. De rechtbank kan dit niet goed rijmen met het Compendium, waarin immers is vermeld dat het er bij de beoordeling van basale werknemersvaardigheden om gaat dat de
aanvragerover de vaardigheden beschikt, niet dat de omgeving een vaardigheid overneemt omdat de betrokkene eigenlijk niet zelfstandig als werknemer kan functioneren. [4] Het voorbeeld van op tijd komen op het werk wordt in het Compendium uitdrukkelijk genoemd bij de beschrijving van hoe ontwikkelmogelijkheden in het kader van duurzaamheid worden beoordeeld. Daarin is vermeld:
“De werkgever maakt doorgaans een afspraak met de werknemer om op een bepaalde tijd op een bepaalde plek werkzaamheden uit te voeren. Als iemand deze afspraak stelselmatig niet nakomt, is het allereerst de vraag of dit komt door een stoornis of dat de klant om andere redenen verstek laat gaan. Vervolgens rijst de vraag of de persoon kan leren wel op tijd te komen. Als dat zo is, is het ontbreken van dit aspect van de vaardigheid niet duurzaam. Nu is het ook mogelijk dat iemand anders ervoor zorgt dat de werknemer op tijd op het werk verschijnt. Dat kan variëren van een ouder die hem aanspoort tot een busje dat hem komt ophalen. Is het reëel om deze vormen van compensatie voor een lacune op de vaardigheid ‘een afspraak met de werkgever nakomen’ te accepteren, en daarmee te stellen dat de klant toch over de vaardigheid beschikt? Hij beschikt er toch zelf niet over? Beschikken over een basale werknemersvaardigheid is een persoonlijke factor. Maar het is te danken aan de externe factor ‘sociale omgeving’ of ‘ophaalservice’ dat hij op tijd komt – en niet iedereen beschikt over zo’n omgeving of voorziening. Gelet op de vormen van begeleiding die in een beschutte werkomgeving nog mogelijk zijn, zou je kunnen stellen dat zelfs intensieve begeleiding op dit punt, met veelvuldige herhaling, langer dan drie jaar zou mogen duren. Maar dan extrapoleren we omstandigheden in een arbeidsorganisatie naar een thuissituatie, en verschuiven we de mate van zelfstandigheid die iemand nodig heeft om werknemer te kunnen zijn in een arbeidsorganisatie duurzaam naar een ander (die hem aanspoort). Werknemer zijn impliceert dat iemand in staat moet zijn om op tijd op zijn werk te verschijnen, of in staat moet zijn om te leren dit zelfstandig te kunnen. Begeleiding op dit punt moet dan ook wel tijdelijk van aard zijn. Wat dat leren betreft: een ouder (externe factor) kan ook een belemmerende invloed hebben op het leervermogen.”
Deze tekst uit het Compendium gaat ervan uit dat iemand die door een ander moet worden aangespoord om op tijd naar het werk te gaan, niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Er wordt immers beschreven dat als iemand dit niet kan aanleren, de beperking op dit punt duurzaam is. In deze zaak is de duurzaamheid zoals gezegd (zie punt 2.5) niet beoordeeld, omdat het UWV van mening is dat eiser arbeidsvermogen heeft. Dat laat echter onverlet dat uit deze passage van het Compendium helder naar voren komt dat iemand die (nog) niet in staat is om zich zonder aansporing te houden aan afspraken met de werkgever (zoals op tijd komen), niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Het is daarom niet begrijpelijk waarom de verzekeringskundige rapportages ervan uitgaan dat eiser aansturing vanuit de privésituatie moet krijgen om naar het werk te gaan en te blijven gaan. Om over basale werknemersvaardigheden te beschikken, moet eiser ook zonder die aansturing kunnen functioneren en de aansturing mag geen voorwaarde voor dat functioneren zijn.
2.13.
Volgens de verzekeringsarts B&B (geciteerd in 2.9) volgt uit het feit dat de stages die eiser in het verleden heeft gelopen, goed zijn gegaan, dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Eiser heeft echter betwist dat zijn stages goed zijn verlopen. In het dossier zitten drie stagebeoordelingen van stages die eiser heeft gelopen toen hij praktijkonderwijs volgde aan De Rijzert. Er is ook een eindverslag van De Rijzert waarin is vermeld dat stage lopen niet altijd meeviel voor eiser en dat niet altijd duidelijk was of hij nu niet wilde of het niet kon. Dat de stagebeoordelingen in het begin positief waren, kwam volgens de door de arbeidsdeskundige geconsulteerde mw. [naam] doordat er minder eisen gesteld worden aan beginnende stages. Gelet op dit alles vindt de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat de stages goed zijn verlopen en dat daaruit blijkt dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt, te kort door de bocht. Ook het feit dat eiser korte tijd een dienstverband heeft gehad bij een sushi-bezorgdienst, kan niet zonder meer leiden tot de conclusie dat eiser over die vaardigheden beschikt. In het rapport van de arbeidsdeskundige is immers vermeld dat de werkgever coulant was, dingen door de vingers zag, dat er fouten werden gemaakt, dat eiser veel afwezig was en dat het uiteindelijk te veel voor de werkgever werd waarna het dienstverband is gestopt.
2.14.
Tot slot vindt de rechtbank de conclusie dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet goed te begrijpen in het licht van de uitgebreide informatie van eisers begeleider bij het Traject op Maat (de heer [naam] ) die in het rapport van de arbeidsdeskundige is opgenomen. De heer [naam] verklaart dat eiser voor de tweede keer deelneemt aan het Traject op Maat en dat eiser de eerste keer veelvuldig niet kwam opdagen en dat er een tijd was dat hij nauwelijks kwam. Een groot knelpunt was dat het lastig was om te organiseren dat hij (op tijd) naar het Traject op Maat kwam. Zijn moeder maakte hem wakker in de ochtend, maar zij moest vaak eerder de deur uit dan hij omdat zij ook werkte. De heer [naam] belde eiser dan op en dan lag hij nog te slapen. Op een gegeven moment is eiser de keuze gegeven om of te komen, of helemaal te stoppen. Nu neemt hij voor de tweede keer deel aan het Traject op Maat, maar het is eigenlijk weer hetzelfde als de eerste keer. Verder verklaart de heer [naam] dat eiser niet in staat is om dingen te onthouden. Hij is vaak de vraag al kwijt voordat hij die tot zich kan nemen. Simpele taken lukken vaak niet, maar hij vraagt geen hulp. Hij gaat voor zich uit zitten staren.
Gelet op deze informatie is het voor de rechtbank niet helder wat voor begeleiding de arbeidsdeskundige in zijn rapport voor ogen heeft en hoe die begeleiding er dan voor kan zorgen dat eiser basale afspraken kan nakomen die met een werkgever moeten worden gemaakt, zoals in de ochtend op tijd – of überhaupt – naar het werk gaan.
De verwijzing die de arbeidsdeskundige doet naar een beschutte arbeidsorganisatie kan de rechtbank verder niet rijmen met het feit dat de heer [naam] verklaart dat vanuit het Traject op Maat werd betwijfeld of beschut werk haalbaar is. Al met al is niet duidelijk hoe het UWV de informatie van de heer [naam] heeft meegewogen in het oordeel dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt.

3.Conclusie en herstelopdracht

3.1.
Het bestreden besluit is gelet op dit alles onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan op twee manieren:
  • met een aanvullende motivering;
  • voor zover nodig: met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet het UWV de punten die geconstateerd zijn in 2.10 tot en met 2.14 (verminderd functioneren wel of niet het gevolg van ziekte of gebrek / wel of geen sprake van een onderliggende psychiatrische ziekte / verwijzing naar aansturing vanuit de privésituatie / conclusie dat eiser basale werknemersvaardigheden heeft op basis van stages en dienstverband bij bezorgdienst / de vraag hoe de informatie van de heer [naam] bij die conclusie past) van deze uitspraak nader motiveren en zo nodig nader onderzoeken.
De bevindingen van het onderzoek van het UWV moeten resulteren in een deugdelijk gemotiveerd standpunt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
3.2.
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook als het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, doet de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak op het beroep.
3.3.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [5]
3.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

4.Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1 en artikel 1a:2 van de Wajong.
2.Onderstreping rechtbank.
3.Vroege interventie psychose.
4.Compendium Participatiewet UWV, par. 2.2.9.1.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.