ECLI:NL:RBOBR:2024:1138

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
01/312658-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met medeverdachte in Eindhoven, gevangenisstraf opgelegd

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 november 2023 in Eindhoven, samen met een medeverdachte, de seksuele integriteit van het slachtoffer heeft geschonden. Het slachtoffer had eerder die nacht vrijwillige seks met de medeverdachte, maar werd vervolgens zonder haar toestemming door de verdachte seksueel benaderd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting, maar niet aan medeplegen, en heeft hem een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn spijt over de gepleegde feiten.

De rechtbank heeft daarnaast een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen voor immateriële schadevergoeding van € 3.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade, samen met de medeverdachte. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft benadrukt dat verkrachting een ernstig feit is dat niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aantast, maar ook psychische gevolgen kan hebben.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.312658.23
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: P.I. Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 maart 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2023 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten door
-naar de/een donkere kamer te gaan waar [medeverdachte] vaginale seks had met [slachtoffer] en/of tegen die [slachtoffer] (in de Engelse taal) zei dat zij zich moest omdraaien en/of
-(vervolgens) terwijl die [slachtoffer] aldus in het donker met haar rug naar verdachte en/of medeverdachte gericht was, onverhoeds en/of stiekem en/of heimelijk zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of houden en/of bewegen en/of
-die [slachtoffer] (krachtig) bij de heupen vast te pakken en/of vast te houden,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen en/of bewegen en/of houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Op zaterdagochtend 25 november 2023 rond 06:00 uur wordt door het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: “ [slachtoffer] ”) bij 112 melding gedaan van verkrachting. [slachtoffer] heeft die nacht vrijwillige seks gehad met medeverdachte [medeverdachte] . Op enig moment zou de medeverdachte stiekem gewisseld hebben met verdachte, waarna verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer] zonder dat [slachtoffer] dit wist of hier toestemming voor heeft verleend.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting. Het medeplegen kan niet bewezen worden, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal aangifte van 26 november 2023, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 148-161, met bijlagen p. 162-164), inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] ;
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2024.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: “Sv”) zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank acht overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ de strafbare gedragingen heeft verricht. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 25 november 2023 te Eindhoven, door geweld en een andere feitelijkheid, te weten door
-naar een donkere kamer te gaan waar [medeverdachte] vaginale seks had met [slachtoffer] en tegen die [slachtoffer] (in de Engelse taal) zei dat zij zich moest omdraaien en
-vervolgens, terwijl die [slachtoffer] aldus in het donker met haar rug naar verdachte en/ofmedeverdachte gericht was, onverhoeds en heimelijk zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en houden en bewegen en
-die [slachtoffer] bij de heupen vast te pakken en vast te houden,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen en bewegen en houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte is immers op het verkeerde spoor gezet door [medeverdachte] . Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de (bekennende) proceshouding van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat verdachte spijt en berouw heeft getoond.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, waaraan [medeverdachte] medeplichtig is.
Na een avond stappen zijn verdachte, medeverdachte, [slachtoffer] en drie anderen naar een woning in Eindhoven gegaan. In een van de slaapkamers heeft [slachtoffer] vrijwillige seks gehad met medeverdachte. De medeverdachte heeft ervoor gezorgd dat het licht in de slaapkamer uit was en heeft op enig moment tegen [slachtoffer] gezegd dat zij zich moest omdraaien en op handen en knieën moest gaan zitten. Verdachte is zonder dat [slachtoffer] het door had de slaapkamer binnengekomen en kort na het moment dat medeverdachte het bed verliet, is verdachte met zijn penis bij [slachtoffer] binnengedrongen. Pas toen [slachtoffer] dreadlocks op haar rug voelde, had zij in de gaten dat zij niet langer seks had met medeverdachte maar dat zij seks had met iemand anders. Zij heeft niet met de seksuele handelingen met verdachte ingestemd. Verdachte heeft [slachtoffer] bewust in onwetendheid gehouden door tijdens de seks haar heupen stevig vast te pakken en te houden zodat zij zich niet om kon draaien en ook niet weg kon komen.
Door zo te handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Verkrachting is een ernstig feit dat bij het slachtoffer naast angst ook nadelige psychische gevolgen van mogelijk langere duur kan veroorzaken. Dat het handelen van verdachte (grote) impact heeft (gehad) op het leven van [slachtoffer] blijkt ook uit de toelichting op de vordering benadeelde partij. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich hierdoor niet heeft laten weerhouden van het plegen van dit feit en dat hij uitsluitend vanuit zijn eigen gevoelens van lust heeft gehandeld.
Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij wel lijkt in te zien dat je voor seks toestemming van je bedpartner nodig hebt, maar dat hij in dit concrete geval op geen enkele wijze moeite heeft gedaan om die van [slachtoffer] te krijgen. Hij lijkt genoegen te hebben genomen met de toestemming van medeverdachte om seks te hebben met [slachtoffer] . Deze feiten en omstandigheden hebben bijgedragen aan het enorme gevoel van vernedering, zoals door [slachtoffer] is ervaren in en door deze situatie.
Persoon van de verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte (uiteindelijk) verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bewezen verklaarde en inziet dat hij instemming van [slachtoffer] had moeten hebben voordat er seks kon plaatsvinden. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan [slachtoffer] aangedane leed inziet en oprecht spijt lijkt te hebben van zijn handelen.
Straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij verkrachting met een beperkte mate van dwang in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Hoewel de aard en de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de persoon van verdachte aanleiding om in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft daarbij hoofdelijke aansprakelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gehele toewijzing gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de verdeling van de schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Er is immers een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank acht aldus toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (25 november 2023) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal [slachtoffer] ten aanzien van het hoger gevorderdere bedrag aan immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. [slachtoffer] kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van [slachtoffer] tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en de medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, is ieder van hen op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek jegens [slachtoffer] hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan [slachtoffer] bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan [slachtoffer] komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan [slachtoffer] , daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 242 Sr.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

verkrachting

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van een bedrag van
€ 3.000,-, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 25 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn medeplichtige is betaald.
De rechtbank
legtaan verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 3.000,- en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 25 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn medeplichtige is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben/heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. W.J. Vierveijzer en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 20 maart 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, onderzoek Zuidervis / OBRBC23210, afgesloten op 18 december 2023, aantal doorgenummerde bladzijden: 316.