ECLI:NL:RBOBR:2024:1137

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23/ 1973
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een waarschuwing preventieve stillegging opgelegd aan een onderneming wegens overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een aan haar opgelegde waarschuwing voor preventieve stillegging beoordeeld. Eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met goederenvervoer over de weg, heeft bezwaar gemaakt tegen de waarschuwing die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens ernstige overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de waarschuwing terecht heeft opgelegd, omdat eiseres niet heeft voldaan aan een vordering om bescheiden te verstrekken over het loon en de vakantiebijslag van haar werknemers. De rechtbank concludeert dat de waarschuwing een preventieve werking heeft en dat de minister geen aanleiding had om van de waarschuwing af te zien, ondanks dat eiseres al eerder een boete had ontvangen voor soortgelijke overtredingen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat de waarschuwing in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1973

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigden: mr. S.J. Erades en mr. M.M. Odijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde waarschuwing preventieve stillegging (de waarschuwing).
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer SHE 23/1994, op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres
,[naam 1] als bestuurder van eiseres en de gemachtigden van de minister. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.4.
Bij brief van 10 november 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het beroep, samen met het beroep SHE 23/1994, verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is een onderneming die zich bezighoudt met goederenvervoer over de weg (met uitzondering van verhuizingen).
3. Naar aanleiding van een inspectie bij eiseres op 21 november 2021 en een nader administratief onderzoek hebben inspecteurs van de Nederlandse Arbeidsinspectie geconstateerd dat overtredingen zijn gepleegd op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm). In het kader van het onderzoek hebben de inspecteurs eiseres op 3 maart 2022 schriftelijk gevorderd om vóór 12 maart 2022 bescheiden te verstrekken met betrekking tot tien werknemers waaruit blijkt welk loon en welke vakantiebijslag over de periode mei 2021 tot en met oktober 2021 aan hen is voldaan en hoeveel uren deze werknemers in deze periode hebben gewerkt. De inspecteurs hebben geconstateerd dat eiseres ten aanzien van een werknemer, [naam 2] , over de maanden augustus, september en november 2021 geen bescheiden heeft overgelegd en daarmee niet heeft voldaan aan de vordering. Verder is de inspecteurs gebleken dat eiseres ten aanzien van twee werknemers, [naam 3] en [naam 4] , geen loon heeft betaald voor de door hen gewerkte uren. De inspecteurs hebben vastgesteld dat sprake is van één overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm en twee overtredingen van artikel 7, eerste lid, van de Wmm. De inspecteurs hebben hiervan een boeterapport opgemaakt op 27 juni 2022 en een aanvullend boeterapport op 21 juli 2022.
4. Naar aanleiding van de boeterapporten heeft de minister bij brief van 6 februari 2023 aan eiseres laten weten dat hij het voornemen heeft een waarschuwing op te leggen wegens ernstige overtredingen van de Wmm.
5. Vervolgens heeft de minister met het besluit van 24 februari 2023 de waarschuwing op grond van artikel 18i van de Wmm aan eiseres opgelegd omdat zij ernstige overtredingen heeft gepleegd van artikel 7, eerste lid, van de Wmm en een ernstige overtreding heeft gepleegd van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm. De waarschuwing houdt in dat bij herhaling van een overtreding van bovengenoemde artikelen of soortgelijke overtredingen, kan worden besloten eiseres te bevelen werkzaamheden te staken of niet aan te vangen om verdere herhaling van overtredingen te voorkomen.
6. Eiseres heeft tegen het besluit van 24 februari 2023 bezwaar gemaakt. Op 25 april 2023 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
7. Met het bestreden besluit van 30 juni 2023 heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hij heeft het besluit om aan eiseres een waarschuwing op te leggen, gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of de minister aan eiseres de waarschuwing heeft kunnen opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8.1.
De relevante wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel is van de uitspraak.
9. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De rechtbank stelt vast dat de minister de waarschuwing kan opleggen reeds vanwege overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd aangegeven dat de beroepsgronden in deze beroepszaak in het verlengde liggen van de beroepsgronden die zijn geformuleerd in de beroepszaak SHE 23/1994. Die komen erop neer dat eiseres vindt dat geen sprake is van overtreding van de Wmm, ten eerste omdat [naam 2] geen werknemer is in de zin van de Wmm en ten tweede omdat zij [naam 2] niet heeft onderbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [naam 2] werknemer is in de zin van de Wmm en eiseres daarom artikel 18b, tweede lid, van de Wmm heeft overtreden. De rechtbank verwijst voor de motivering hiervan naar wat zij in haar uitspraak van heden in zaaknummer SHE 23/1994 heeft overwogen.
11. Op de zitting is namens eiseres nog naar voren gebracht dat niet gezegd kan worden dat sprake is van een bewuste en grote overtreding en dat de waarschuwing daarom niet evenredig is.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag (het Besluit) een overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm wordt aangemerkt als een ernstige overtreding. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit wordt, ook bij een eerste overtreding, een waarschuwing preventieve stillegging opgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een preventieve stillegging en de hoogte van de boete, geen aanleiding heeft hoeven zien om van de waarschuwing af te zien. De omstandigheid dat eiseres al een boete opgelegd heeft gekregen wegens overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm, leidt ook niet tot het oordeel dat de waarschuwing onevenredig is, nu met het geven van de waarschuwing een ander doel, namelijk een preventieve werking, wordt beoogd dan bij het opleggen van een boete.
11.2.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de waarschuwing heeft kunnen opleggen aan eiseres. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. R. Grimbergen, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Artikel 7, eerste lid:
De werknemer die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt heeft voor de arbeid door hem in dienstbetrekking verricht, jegens de werkgever recht op een loon ten minste tot het bedrag, bij of krachtens de volgende artikelen onder de benaming minimumloon vastgesteld.”
Artikel 18b, tweede lid:
2 Als overtreding wordt tevens aangemerkt het door de werkgever desgevraagd niet of niet tijdig aan de toezichthouder verstrekken van:
een opgave als bedoeld in artikel 626 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel andere bescheiden waaruit de in dat artikel voorgeschreven gegevens blijken;
bescheiden waaruit blijkt welk loon en welke vakantiebijslag aan de werknemer zijn voldaan;
bescheiden waaruit blijkt hoeveel uren de werknemer heeft gewerkt;
bescheiden waaruit de betalingsverplichtingen of voorschotten blijken welke met in achtneming van artikel 13 zijn ingehouden op of verrekend met het minimumloon;
bescheiden waaruit voor de toepassing van artikel 12b de volgende gegevens blijken:
1°.de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in dat artikel;
2°.de omvang van de productie van de werknemer, waar nodig uitgesplitst naar de verschillende onderdelen per stukloonnorm op grond van artikel 12a, derde lid, die hierop van toepassing is, in een uitbetalingstermijn;
bescheiden waaruit voor de toepassing van artikel 13a de volgende gegevens blijken:
1°.de periode waarin de langere feitelijke arbeidsduur is ontstaan;
2°.de omvang van de langere feitelijke arbeidsduur;
3°.het tijdstip waarop de langere feitelijke arbeidsduur is gecompenseerd in betaalde vrije tijd of giraal is uitbetaald;
4°.de omvang van de langere feitelijke arbeidsduur in gecompenseerde tijd en de hoogte van de giraal uitbetaalde langere feitelijke arbeidsduur.
Artikel 18i:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. Artikel 18a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd.
3 De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.
4 De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken.
5 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6 Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag

Artikel 3:
(…)
2 Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 18i, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.
3 Als een ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij:
(…)
c. artikel 18b, tweede lid, van de wet niet is nageleefd.
(…).