Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister
Inleiding
,gelijktijdig met het beroep met zaaknummer SHE 23/1973
,op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam 1] als bestuurder van eiseres en de gemachtigden van de minister. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Totstandkoming van het bestreden besluit
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Er is een vast boetebedrag vastgelegd voor de overtreding waarbij sprake is van een nominaal gering bedrag aan onderbetaling (minder dan € 50). Percentage en duur van de onderbetaling zijn dan niet bepalend voor de boetehoogte. Daarmee wordt voorkomen dat bij een zeer geringe mate of zeer kortstondige duur van onderbetaling een boete wordt opgelegd die niet in verhouding staat tot de omvang van de overtreding.” Dit heeft tot gevolg dat overtredingen die worden begaan bij het draaien van een proefdag altijd leiden tot 100% onderbetaling waardoor de overtreder een boete van € 3.000,- opgelegd krijgt. Dat is een boetebedrag dat naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding staat tot de duur van de onderbetaling en/of de ernst van de overtreding. Onder deze omstandigheden heeft de minister ten onrechte de boete gebaseerd op de tabel van artikel 2 van de Beleidsregel waarin dus niet is voorzien in deze categorie van werken met een duur van een dag. De minister had een specifiek boetenormbedrag moeten bepalen voor deze specifieke categorie. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister op de zitting heeft verklaard dat er meer gevallen, zoals die van eiseres, zijn. Nu de minister zich niet op de in de Beleidsregel neergelegde categorieën mocht baseren, had hij aanleiding moeten zien de boete te matigen op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het gaat om de opgelegde boete van € 6000,- wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wmm;
- herroept het besluit van de minister van 24 februari 2023, voor zover dat ziet op de boete van € 6.000,- wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wmm.
- bepaalt dat de boete wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wmm wordt vastgesteld op € 750,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt de minister op aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.