ECLI:NL:RBOBR:2024:1134

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
01/045825-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging van broer met mes

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging van zijn broer. De verdachte heeft op 14 februari 2023 in Nuenen, onder invloed van alcohol en cocaïne, met een mes meerdere keren zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt richting zijn broer, waarbij hij hem in de hand en schouder verwondde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de broer, ondanks de verklaring van de verdachte dat hij niet de intentie had om te doden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 17 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank achtte de gedragingen van de verdachte ernstig, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en de ingezette hulpverlening. De verdachte werd ook vrijgesproken van de bedreiging van zijn moeder, omdat er geen redelijke vrees was ontstaan dat zij daadwerkelijk in gevaar was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.045825.23
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ca op [1972],
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2023 en 6 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 november 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 februari 2023 te Nuenen, gemeente Nuenen ca
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (meermaals) zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] in zijn hand en/of zijn schouder heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2023 te Nuenen, gemeente Nuenen ca
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- ''Ik steek je kapot'',
- ''Ik maak je dood'', en/of
- ''Ik ga mijn moeder, jou en mijzelf vermoorden'',

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 14 februari 2023 in Nuenen zijn broer [slachtoffer 1] heeft gepoogd te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op diezelfde dag zijn broer en zijn moeder [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder feit 2 ten laste gelegde bedreigingen wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op het doden van aangever of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Er heeft weliswaar een ruzie tussen verdachte en aangever plaatsgevonden, maar dat was meer te zien als een wederzijdse worsteling met een ongelukkige uitkomst. Als er al is gestoken of gesneden, dan was dat ter afweer en onbedoeld. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van een bedreiging die, gelet op de omstandigheden, een redelijke vrees kon doen ontstaan dat verdachte de genoemde bedreiging zou uitvoeren. Hij zei dit soort dingen wel vaker.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 14 februari 2023 was aangever met zijn vriendin, [getuige] , ’s-ochtends in de slaapkamer van zijn woning in Nuenen. Verdachte is naar die woning toegegaan, omdat hij boos was op aangever. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol en cocaïne en had een klapmes bij zich. Bij het betreden van het terrein van aangever, heeft verdachte met zijn klapmes de banden van de auto van aangever lek gestoken. Vervolgens is verdachte met het – blijkbaar nog altijd opengeklapte – klapmes in zijn hand de woning van aangever ingegaan en is doorgelopen naar de slaapkamer. Daar heeft hij tegen de deur van de slaapkamer geslagen/geschopt, waardoor aangever uit zijn bed is gekomen en naar de deur is gegaan. Daar heeft verdachte vrijwel meteen zwaaiende of stekende bewegingen gemaakt richting aangever. Hierdoor werd aangever geraakt in zijn hand, met een diepe snee tot gevolg. Uit de aangifte volgt dat verdachte tegen aangever direct hierna zou hebben geschreeuwd dat hij hem kapot zou steken en dood zou maken. Daarna haalde verdachte, nog steeds hoog in zijn emotie, opnieuw uit met zijn klapmes en verwondde aangever aan zijn linkerschouder, met een snijwond van circa 5 centimeter tot gevolg. Verdachte heeft daarna geroepen dat hij aangever, zijn moeder en zichzelf wilde doodsteken of vermoorden.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijs is dat verdachte met een mes meerdere keren zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever, waardoor verdachte aangever in zijn hand en zijn schouder heeft gesneden.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet had op de dood van aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij boos was op aangever, maar niet de bedoeling had om hem te doden. De rechtbank volgt de verdachte in die verklaring, zodat van vol opzet geen sprake is. Dit neemt niet weg dat verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van aangever. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen een bepaald gevolg (de dood) intreedt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke, mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bovendien geldt dat sommige gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard
Verdachte heeft met een klapmes in zijn hand zwaaiende en/of stekende bewegingen gemaakt richting aangever, waarbij aangever onder andere in zijn linkerschouder is gesneden. De rechtbank stelt vast dat het snijden met een mes in de buurt van de schouder-, borst- of halsstreek onder omstandigheden dodelijk kan zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich hier vitale organen en slagaderen bevinden en het raken van een halsslagader tot de dood kan leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans dat aangever door verdachtes handelen zou komen te overlijden aanmerkelijk is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring van getuige [getuige] dat verdachte met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting aangever. Daar komt bij dat verdachte tegen aangever heeft geschreeuwd dat hij hem kapot zou steken en dood zou maken, waarna verdachte (opnieuw) met het mes heeft uitgehaald en daarbij aangevers linkerschouder heeft verwond. Van contra-indicaties voor de bewuste aanvaarding is de rechtbank niet gebleken. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte woorden heeft geroepen als: “Ik steek je dood”, “Ik maak je dood” en “Ik ga mijn moeder, jou en mijzelf vermoorden”.
Voor een veroordeling van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en het opzet van verdachte daarop was gericht. De redelijke vrees is geobjectiveerd van aard en wordt dus niet enkel bepaald door de eventueel bij het slachtoffer daadwerkelijk veroorzaakte angstgevoelens.
Ten aanzien van aangever acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen aangever te zeggen: “Ik steek je kapot”, “Ik maak je dood” en “Ik ga mijn moeder, jou en mijzelf vermoorden”. De rechtbank is van oordeel dat het zwaaien met een mes richting aangever in combinatie met de door verdachte gebruikte woorden van zodanige aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij aangever de redelijke vrees – ook in objectieve zin – kon ontstaan dat verdachte hem daadwerkelijk van het leven zou beroven.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte ook de opzet heeft gehad dat de bedreigingen daadwerkelijk zijn moeder ( [slachtoffer 2] ) zouden bereiken. Gelet op de inhoud van de bedreigingen en de context waarbinnen de bedreigingen zijn geuit, is de rechtbank dan ook van oordeel dat bij [slachtoffer 2] niet de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou laten. De moeder zelf heeft ook aangegeven dat zij zich niet bedreigd voelde. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
hij op 14 februari 2023 te Nuenen, gemeente Nuenen ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes meermaals zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en vervolgens die [slachtoffer 1] in zijn hand en zijn schouder heeft gesneden.
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 14 februari 2023 te Nuenen, gemeente Nuenen ca, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- ''Ik steek je kapot'',
- ''Ik maak je dood'', en
- ''Ik ga mijn moeder, jou en mijzelf vermoorden''.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tegen deze achtergrond heeft de raadsvrouw gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op en een bedreiging van zijn broer, [slachtoffer 1] . Verdachte is onder invloed van alcohol en drugs in een opgefokte toestand verhaal gaan halen bij zijn broer en heeft al dreigend met een mes staan zwaaien en heeft zijn broer ook geraakt. De verwondingen van het slachtoffer zijn gelukkig uiteindelijk beperkt gebleven tot een snee in zijn hand en in zijn schouder. Dit neemt niet weg dat verdachte aangever anders had kunnen raken met dodelijke verwondingen tot gevolg. Dat een dergelijke situatie, waarbij verdachte zelf aangeeft (enkel) verhaal te gaan halen, vanaf het eerste moment eenzijdig escaleert naar de gevolgen zoals door de rechtbank bewezen geacht, is zorgelijk te noemen.
Persoon van de verdachte
Over verdachte zijn verschillende rapporten uitgebracht. De rechtbank heeft met name van de volgende rapporten kennisgenomen:
  • het Pro Justitia psychologisch rapport van 18 december 2023, opgesteld door P. Fleurkens, klinisch psycholoog;
  • het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 20 februari 2024.
Uit het psychologisch rapport volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek, een stoornis in alcohol- en cocaïnegebruik en uiteenlopende intellectuele vermogens waardoor hij gemakkelijk wordt overschat. Volgens de psycholoog heeft de persoonlijkheidsproblematiek verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De psycholoog adviseert het ten laste gelegde – indien bewezen – daarom in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op toekomstig geweld wordt ingeschat als matig. Het risico neemt toe in situaties waarin overmatig middelengebruik, miskenning, problematische interacties, onlustgevoelens als stress en boosheid en een gebrekkige coping een rol spelen. Om dit risico te beperken is onder andere een behandeling gericht op de persoonlijkheidsproblematiek en op de stoornis in alcohol- en cocaïnegebruik aangewezen. De psycholoog adviseert om een ambulante behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies met de psycholoog en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal de feiten dan ook in verminderde mate toerekenen aan verdachte.
In het reclasseringsadvies wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • ambulante begeleiding;
  • drugsverbod, zolang de reclassering dit nodig acht;
  • alcoholverbod, zolang de reclassering dit nodig acht;
  • meewerken aan schuldhulpverlenging;
  • meewerken aan middelencontrole;
  • meewerken aan het vinden van passende huisvesting indien dit nodig wordt geacht.
De reclassering acht het van belang dat verdachte de kans krijgt om met bijzondere voorwaarden stabiliteit te creëren op de leefgebieden
Straf
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten maakt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd in beginsel passend. De rechtbank ziet echter redenen om hiervan af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte – binnen de huidige schorsing van de voorlopige hechtenis – recentelijk is aangemeld bij de forensische polikliniek De Omslag in Eindhoven. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij gemotiveerd is voor behandeling en hij bereid is zich te laten begeleiden op het gebied van verslaving, schulden en huisvesting. Verdachte heeft onvoldoende grip op zijn emoties en bagatelliseert zijn problematiek terwijl hij veel hulp nodig heeft om zijn leven te stabiliseren. Uit het rapport van zowel de psycholoog als de reclassering volgt echter dat het voor verdachte lastig is om vanuit zijn persoonlijkheidseigenschappen, rigiditeit en coping hieraan goed mee te werken.
Verdachte staat open voor hulpverlening op diverse leefgebieden. Verdachte is sinds zijn (laatste) schorsing ook goed op weg. De band met zijn broer en andere familie is hersteld, hij heeft geen drank en drugs meer gebruikt en heeft weer kunnen werken in het bedrijf dat hij samen met zijn broer heeft. Deze omstandigheden en de ingezette hulpverlenging worden als beschermende factoren gezien ter beperking van recidive. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de hulpverlening en nu bestaande beschermende factoren zal doorkruisen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank zodanig bepalen dat na aftrek geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf resteert. Aan de voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, met dien verstande dat het alcoholverbod geldt voor zover de reclassering dit nodig acht. Hierbij zal een proeftijd van twee jaren worden opgelegd, zodat verdachte langere tijd kan worden gevolgd en behandeld. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft mede tot doel het creëren van een stevige stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, maar zij is van oordeel dat deze straf de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes (omschrijving: PL2100-2023034154-G2032295, Zilverkleurig), vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 63, 285, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
t.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 17 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven, telefoonnummer 040-2171200. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische polikliniek De Omslag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- Veroordeelde laat zich begeleiden door Unitio of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding is reeds gestart. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- Veroordeelde gebruikt geen drugs zolang de reclassering dit nodig acht en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Veroordeelde gebruikt geen alcohol zolang
en voor zoverde reclassering dit nodig acht, en werkt mee aan urineonderzoek, ademonderzoek (blaastest) en de alcoholband om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passende huisvesting indien dit nodig wordt geacht.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
t.a.v. feit 1:
Verbeurdverklaringvan het inbeslaggenomen goed, te weten:
1. STK Mes (Omschrijving: PL2100-2023034154-G2032295, Zilverkleurig).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Vierveijzer, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 20 maart 2024.