ECLI:NL:RBOBR:2024:1102

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/01/384248 / HA ZA 22-420
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na te late aansluiting op elektriciteitsnetwerk door netbeheerder

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen ZT NETHERLANDS B.V. (hierna: ZTN) en ENEXIS NETBEHEER B.V. (hierna: Enexis). De zaak betreft een schadevergoeding die ZTN vordert van Enexis vanwege een te late aansluiting op het elektriciteitsnetwerk. In een eerder tussenvonnis van 13 september 2023 was reeds vastgesteld dat Enexis aansprakelijk was voor de schade die ZTN had geleden door het overschrijden van de wettelijke termijn voor aansluiting. De rechtbank had toen bepaald dat ZTN in de gelegenheid moest worden gesteld om de hoogte van de schade te begroten.

In het eindvonnis heeft de rechtbank de schade van ZTN vastgesteld op € 173.473,59, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021. De rechtbank heeft overwogen dat ZTN kosten heeft gemaakt voor het gebruik van aggregaten in de periode van 30 oktober 2020 tot en met 17 december 2020, omdat de aansluiting door Enexis te laat was gerealiseerd. De rechtbank heeft de kosten voor de huur van aggregaten en brandstof in aanmerking genomen, maar ook besparingen op transport- en leveringskosten in mindering gebracht.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat Enexis de proceskosten van ZTN moet vergoeden, welke zijn vastgesteld op € 10.718,33. De rechtbank heeft de vordering van ZTN tot schadevergoeding en proceskosten toegewezen, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van aansprakelijkheid van netbeheerders voor schade door vertraging in aansluiting op het elektriciteitsnet.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/384248 / HA ZA 22-420
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
ZT NETHERLANDS B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ZTN,
advocaat: mr. M.R. het Lam te 's-Gravenhage,
tegen
ENEXIS NETBEHEER B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Enexis,
advocaat: mr. R.W. de Vlam te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023
- de akte van ZTN van 11 oktober 2023
- het verzoek openstellen tussentijds appel van Enexis van 25 oktober 2023
- het bezwaar tegen het verzoek openstellen van tussentijds appel van ZTN van 22 november 2023
- de rolbeslissing van 6 december 2023 waarin het verzoek tot openstellen tussentijds appel is afgewezen en de zaak is verwezen naar de rol van 3 januari 2024 voor akte aan de zijde van Enexis
- de akte van Enexis van 3 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

In het tussenvonnis van 13 september 2023 is door de rechtbank vastgesteld dat Enexis ZTN te laat heeft aangesloten op het elektriciteitsnetwerk en dat Enexis de schade die ZTN daardoor heeft geleden moet vergoeden. De rechtbank heeft een kader gegeven voor de begroting van de door ZTN geleden schade en heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de hoogte van de schade. De rechtbank oordeelt in dit vonnis over de hoogte van de schade.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis van 13 september 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank de aansprakelijkheid van Enexis vastgesteld. De rechtbank heeft specifiek ten aanzien van de te begroten schade overwogen:
4.16.5.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt bij de schadebegroting (op grond
van artikel 6:96 lid 2 sub a BW) geldt dat de werkelijk geleden schade van ZTN door Enexis
moet worden vergoed. ZTN moet zoveel mogelijk in de toestand worden gebracht als waarin
zij zou hebben verkeerd als zij binnen 18 weken na 26 juni 2020, aldus uiterlijk op 17
december 2020, was aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Er moet daarom een
vermogensvergelijking worden gemaakt tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is, en
de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest als ZTN tijdig was aangesloten. In deze
hypothetische situatie had ZTN de aangevraagde aansluiting zoals deze volgt uit de door haar ondertekende offerte binnen 18 weken na 26 juni 2020, zijnde uiterlijk op 30 oktober 2020 gekregen.
4.16.6.
Vast staat dat ZTN kosten heeft gemaakt ter voorkoming en beperking van haar
schade die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW.
Als uitgangspunt daarvoor geldt dat die kosten alleen kunnen zien op de periode vanaf 18
weken na 26 juni 2020, tot aan het moment van aansluiten op 18 december 2020. Kosten die
ZTN ook had gemaakt als zij binnen 18 weken na 26 juni 2020 was aangesloten komen niet
voor vergoeding in aanmerking. Niet gesteld noch gebleken is dat ZTN de noodaggregaten
bij een aansluittermijn van 18 weken niet of niet volledig zou hebben ingezet. Bij aansluiting
na 18 weken zou ZTN dus ook te maken hebben gehad met de kosten voor het gebruik van
de aggregaten (in de periode voor het verstrijken van de 18 weken) en het uitfaseren daarvan
na aansluiting. De in beginsel voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn dus de
kosten voor het voortgezette gebruik in de periode vanaf 18 weken na 26 juni 2020 tot en met 17 december 2020.
(…)
4.18.3.
ZTN heeft op zitting erkend dat de transportkosten die Enexis aan ZTN in rekening
zou hebben gebracht in mindering moeten worden gebracht op het gevorderde schadebedrag.
Over de leveringskosten heeft zij niets aangevoerd en dus ook niet betwist dat die niet in
mindering moeten worden gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat Enexis
voldoende onderbouwd heeft dat zowel de transportkosten als de leveringskosten die ZTN
niet heeft gehad in de periode tussen 18 weken na 26 juni 2020 en 18 december 2020 omdat
zij in plaats daarvan gebruik maakte van aggregaten, als genoten voordeel in mindering
moeten worden gebracht op het gevorderde schadebedrag.
3.2.
Volgens ZTN zou zij, uitgaande van de hypothetische situatie dat Enexis haar tijdig had aangesloten, na 30 oktober 2020 geen kosten meer hebben gemaakt voor de huur van de aggregaten en brandstofkosten. ZTN had op dezelfde dag als de oplevering van de aansluiting op 30 oktober 2020 haar bedrijfsproces kunnen overschakelen naar (vaste) stroom vanuit het openbare net van Enexis. In december waren er (anders dan omstreeks 30 oktober 2020) lopende tests van servers. In verband met die tests, waarvan een onderbreking niet mogelijk was zonder onherstelbare en dus zeer omvangrijke schade, is het bedrijfs- proces van ZTN gefaseerd in tijd overgeschakeld naar (vaste) stroom vanuit het openbare net. De laatste test is geëindigd op 5 januari 2021. Op 6 januari 2021 zijn de laatste aggregaten uit bedrijf genomen. Op diezelfde dag (6 januari 2021) is het bedrijfsproces van ZTN overgeschakeld naar (vaste) stroom vanuit het openbare net.
Na oplevering van de aansluiting door Enexis op 17 december 2020 heeft ZTN (dus) ook
kosten gemaakt, voor de huur van de aggregaten en brandstofkosten, welke kosten
verband hielden met de vertraging in de oplevering van de aansluiting. Deze kosten had
ZTN, zoals hierboven toegelicht, niet hoeven maken ingeval Enexis op 30 oktober 2020
(zijnde 18 weken na 26 juni 2020) de aansluiting had opgeleverd.
In de periode vanaf 30 oktober 2020 t/m 6 januari 2021 heeft ZTN kosten gemaakt voor
de huur van de aggregaten en de daarvoor benodigde brandstof (diesel) ter grootte van
€ 436.076,43 (excl. BTW) (productie 30). In deze periode zou ZTN transportkosten hebben gemaakt ter grootte van € 342,53 (productie 31) en € 53.446,44 aan leveringskosten (productie 32).
Subsidiair gaat ZTN uit van de kosten in de periode 30 oktober 2020 t/m 17 december 2020.
In die periode waren de kosten voor de huur van aggregaten en aankoop van brandstof
€ 399.514,46 (excl. BTW) (productie 33). De transportkosten zouden € 240,28 (productie 34) zijn geweest en de leveringskosten € 51.271,92 (productie 35), aldus nog steeds ZTN.
3.3.
Enexis stelt primair dat de schadevergoeding niet toewijsbaar is bij gebrek aan een deugdelijk onderbouwing. Subsidiair stelt Enexis dat de schadevergoeding moet worden gematigd, althans moet worden berekend op de wijze die Enexis heeft gedaan. Enexis gaat daarbij uitvoerig in op de te hanteren uitgangspunten (tarieven en verbruik). Meer subsidiair stelt Enexis dat de (resterende) schadevergoeding moet worden afgewezen omdat ZTN onbenutte en beschikbare capaciteit had moeten benutten. De betreffende standpunten komen hierna nader aan de orde.
3.4.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de schade moet worden berekend door de kosten van het voortgezette gebruik van de aggregaten over de periode van 30 oktober 2020 tot en met 17 december 2020 te verminderen met de door ZTN bespaarde leverings- en transportkosten. Met Enexis is de rechtbank van oordeel dat ZTN onvoldoende onderbouwd heeft dat kosten van ná 17 december 2020 toch moeten worden vergoed. ZTN stelt wel dat het redelijkerwijze onmogelijk was om op 17 december 2020 over te schakelen van de aggregaten naar vaste stroom, maar zij onderbouwt dat niet deugdelijk met concrete feiten en terecht stelt Enexis voorts dat zij ZTN op 4 november 2020 heeft geïnformeerd over de datum van realisatie van de aansluiting, zodat ZTN daarop had kunnen anticiperen. Uit de stellingen van ZTN blijkt aldus onvoldoende dat er reden is de in dit kader gemaakte kosten van na 17 december 2020 ook voor rekening van Enexis te brengen.
3.5.
Terecht stelt Enexis voorts dat ZTN de kosten voor de aggregaten in de periode van 26 oktober 2020 tot en met 1 november 2020 sowieso had moeten maken, ook als Enexis de aansluiting op 29 oktober 2020 zou hebben gerealiseerd. Uit de door ZTN overgelegde facturen blijkt immers dat het om aggregaten gaat die zijn gehuurd op weekbasis en niet op dagbasis. Het betreffende factuurbedrag van € 24.000,00 moet daarom in mindering gebracht worden op de kosten. Voor de periode 30 oktober 2020 tot en met 17 december 2020 komt het totaal aan huurkosten dan uit op € 132.000,00 exclusief btw (zie productie 30 bij akte na tussenvonnis van ZTN).
3.6.
Voor wat betreft het aantal gehuurde aggregaten heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat Enexis onvoldoende heeft weersproken dat een dubbele set (redundantie) nodig was, gelet op het mogelijke risico op uitval. Hetgeen Enexis daarover aanvullend opmerkt in haar akte na het tussenvonnis, maakt niet dat de rechtbank zal terugkomen van die bindende eindbeslissing. Een dubbele set aggregaten was dus nodig en redelijk, maar dan is het nog wel de vraag welk productievermogen nodig was. Daarover heeft de rechtbank niet beslist in het tussenvonnis. ZTN heeft onvoldoende toegelicht waarom de gehele omvang van het productievermogen van de aggregaten, nodig was. Enexis heeft uitgebreid uiteengezet dat ZTN, gelet op de meetdata van de aansluitingen van ZTN, slechts (circa) een kwart van het ingezette productievermogen nodig zou hebben. De rechtbank volgt Enexis in haar standpunt, met dien verstande dat de rechtbank de kosten van de ingezette aggregaten zal begroten op de helft van de door ZTN gemaakte huurkosten (vanwege de benodigde redundantie). Enexis zal dus de helft van € 132.000,00 exclusief btw, zijnde € 64.000,00 exclusief btw moeten vergoeden aan huurkosten voor aggregaten.
3.7.
Ook volgt de rechtbank Enexis in haar betoog – dat eveneens gebaseerd is op de meetdata van de aansluitingen van ZTN – ten aanzien van het dieselverbruik. De rechtbank zal dus aan dieselkosten toewijzen een bedrag van € 157.170,00.
3.8.
Ook voor wat betreft de hoogte van de bespaarde transport- en leveringskosten sluit de rechtbank aan bij het (subsidiaire) standpunt van Enexis. Enexis heeft overtuigend uitgelegd hoe deze kosten zijn opgebouwd, gerelateerd aan de meetdata van de aansluitingen van ZTN. Aan bespaarde netstroom zal dus € 25.732,95 in mindering worden gebracht, aan bespaarde belastingen € 15.137,25 en aan bespaarde transportkosten
€ 6.825,21. Het totaal aan bespaarde transport- en leveringskosten is aldus € 47.696,41.
3.9.
Resumerend wordt de schade van ZTN begroot op:
Kosten
Huur aggregaten
€ 64.000,00
Diesel
€ 157,170,00
Besparingen
Transport- en leveringskosten
- € 47.696,41
Totaal
€ 173.473,59
3.10.
Bij gebrek aan enig verweer daartegen wordt de wettelijke rente over voornoemd totaalbedrag toegewezen vanaf 2 augustus 2021.
3.11.
Het beroep op matiging heeft Enexis onvoldoende onderbouwd en de rechtbank is op daarbij gebezigde argumenten ook al ingegaan in het vonnis van 13 september 2023. Dat geldt ook voor het (meer subsidiaire) verweer dat ZTN gebruik had moeten maken van onbenutte en beschikbare capaciteit.
3.12.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat deze niet onderbouwd is.
3.13.
Enexis is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ZTN worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
4.700,00
(2,50 punten × € 1.880,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.718,33
3.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt Enexis tot betaling aan ZTN van een schadevergoeding van € 173.473,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Enexis in de proceskosten van € 10.718,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Enexis niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt Enexis tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd, mr. A.A.M. Janssen en mr. J.F.C Veelenturf en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.