ECLI:NL:RBOBR:2024:1096

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
01/022594-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel binnendringen van een minderjarige en oplegging van straf met bijzondere voorwaarden

Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 en 13 augustus 2021 seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, dat op dat moment nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De tenlastelegging omvatte onder andere het (tong)zoenen, het betasten van de vagina, en het zich laten pijpen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar en gedetailleerd beoordeeld, en heeft op basis van deze verklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte tot een bewezenverklaring van enkele ontuchtige handelingen besloten. De rechtbank sprak de verdachte echter vrij van andere ten laste gelegde handelingen wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 450 dagen opgelegd, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht, deelname aan diagnostisch onderzoek en behandeling, en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 3.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden door zijn handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.022594.23
Datum uitspraak: 18 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
verblijvende in De Woenselse Poort te 5626 ND Eindhoven, Dr Poletlaan 72.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 mei 2023, 14 juli 2023, 29 september 2023, 22 december 2023, 24 januari 2024 en 4 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 12 augustus 2021 en/of 13 augustus 2021 te Best en/of Vught en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het (tong)zoenen met haar en/of
- het betasten en/of likken van/aan haar vagina en/of
- het vingeren, althans bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina, en/of
- het zich laten pijpen en/of
- het met zijn penis tegen haar aanduwen/aanstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 12 augustus 2021 en/of 13 augustus 2021 te Best en/of Vught en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2006] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:- het (tong)zoenen met haar en/of- het betasten en/of likken van/aan haar vagina en/of- het vingeren, althans bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina en/of- het zich laten pijpen en/of- het met zijn penis tegen haar aanduwen/aanstaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de nacht van 12 op 13 augustus 2021 seksuele handelingen heeft verricht met de toen 15-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De verklaring van [slachtoffer] is zodanig betrouwbaar dat deze als uitgangspunt kan dienen. Zij heeft zeer gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die tussen verdachte en haar hebben plaatsgevonden, waaronder naast het zoenen en pijpen ook het met de penis tegen haar aan staan, het vingeren en het likken van haar vagina. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Zo zijn verdachte en [slachtoffer] die nacht lange tijd samen geweest, waardoor er voor verdachte voldoende tijd was om op meerdere momenten seksuele handelingen met haar te verrichten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde (tong)zoen en het zich laten pijpen tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft de verdediging vrijspraak bepleit, nu verdachte deze handelingen ontkent en enig steunbewijs daarvoor ontbreekt. Het feit dat verdachte gedurende langere tijd samen is geweest met [slachtoffer] , wil niet zonder meer zeggen dat er meer seksuele handelingen zijn verricht dan verdachte heeft bekend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bijzondere overweging ten aanzien van het bewijs.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich voor een aantal van de seksuele handelingen ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Hiernaast geldt echter dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde kan opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
[slachtoffer] heeft (kort gezegd) verklaard dat verdachte haar heeft gezoend, haar vagina heeft betast en gelikt, haar meerdere malen heeft gevingerd, met zijn penis tegen haar aan heeft gestaan en dat zij hem heeft gepijpt. De door [slachtoffer] afgelegde verklaring is naar het oordeel van de rechtbank zodanig gedetailleerd en consistent dat zij op de rechtbank een geloofwaardige en betrouwbare indruk maakt voor wat betreft de ten laste gelegde ontuchtige handelingen door verdachte. De verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, dat hij met [slachtoffer] heeft gezoend en dat zij hem heeft gepijpt en de verklaring van [slachtoffer] acht de rechtbank de aan verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen voor zover deze het zoenen en pijpen betreffen wettig en overtuigend bewezen.
Dat geldt niet voor de overige ten laste gelegde seksuele handelingen. Verdachte ontkent (stellig) dat deze handelingen hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van deze seksuele handelingen onvoldoende steunbewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat het enkele feit dat verdachte en [slachtoffer] langere tijd samen hebben doorgebracht, onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat verdachte met zijn penis tegen haar aan heeft gestaan, haar heeft gevingerd en haar vagina heeft gelikt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen op deze punten en spreekt verdachte daarvan partieel vrij.
De bewijsmiddelen. [1]
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2024.
Een proces-verbaal aangifte, van 29 september 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pag. 68-74;
Een proces-verbaal van studioverhoor, van 10 november 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pag. 84-153.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 primair:
op 13 augustus 2021 in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het (tong)zoenen met haar en
- het zich laten pijpen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 162 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarden op te leggen het meewerken aan reclasseringstoezicht, het meewerken aan onderzoek naar nadere diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, het meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met [slachtoffer] en het niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland gaan. Daarbij vordert de officier van justitie om aan verdachte op te leggen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de op te leggen straf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen 15-jarige, zeer kwetsbare, [slachtoffer] door haar te zoenen en zich door haar te laten pijpen.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de verdere ontwikkelingen van kinderen. Op seksueel gebied zijn zij namelijk nog niet volgroeid en kunnen zij niet geacht worden om zelfstandig de gevolgen van seksueel contact met een volwassene voldoende in te schatten, temeer nu [slachtoffer] zeer kwetsbaar is. Door zijn handelen heeft verdachte dan ook ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, persoonlijke levenssfeer en mogelijk ook op de seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] . De ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring brengt dit volgens de rechtbank tot uitdrukking.
De rechtbank neemt ook de navolgende omstandigheden in aanmerking.
Verdachte heeft vanaf het begin verklaard over de feiten. Hij heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft gezoend en dat hij zich door haar heeft laten pijpen. In die zin is verdachte open geweest over de feiten.
Daarnaast is verdachte zelf ook kwetsbaar. Uit de Pro Justitia rapportage Pieter Baan Centrum van 16 oktober 2023 volgt dat verdachte kampt met een chronische psychiatrische aandoening en dat ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ernstige psychische ontregeling met oordeel- en kritiekstoornis en een verminderde grip op zijn gedrag wat heeft doorgewerkt in zijn handelen. Onderzoekers concluderen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan hem verdachte toegerekend kan worden. De rechtbank neemt deze conclusies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor hetgeen bewezen is verklaard. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 21 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, is in beginsel de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank overweegt dat voornoemde omstandigheden aanleiding vormen om daarvan af te zien. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat op 24 januari 2024 een zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg voor verdachte is verleend voor de duur van 6 maanden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte passende hulp krijgt, ook na afloop van de zorgmachtiging. De rechtbank zal aan verdachte daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de officier van justitie geëist en zoals nader in het dictum omschreven.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte partieel vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en de onderliggende chronische psychiatrische problematiek van verdachte, overweegt de rechtbank dat intensief toezicht op verdachte ook na afloop van de proeftijd noodzakelijk is ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal daarom naast de op te leggen gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.
Alles overwegend, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank de in het dictum nader omschreven bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Namens het slachtoffer [slachtoffer] is door mr. S. van Schaijk een vordering benadeelde partij ingediend. Dit betreft een vordering voor vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 3.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen, met daarbij de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de uitspraken, waarmee de vordering is onderbouwd, geen soortgelijke gevallen betreffen. Daarnaast had het slachtoffer voor het strafbare feit reeds te kampen met psychische problematiek. De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat een lager bedrag passend is, maar refereert zich ten aanzien van de hoogte van het bedrag aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij door verdachte is aangetast in de persoon. Gelet op de onderbouwing van de immateriële schade is het aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte. De aard en ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigen een schadevergoeding. De vordering van € 3000,00 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en komt niet onredelijk hoog voor.
De rechtbank acht de vordering dan ook in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan partieel vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
450 dagen;
beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 73 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van
een proeftijd van 2 jaaréén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende de volledige proeftijd dient te melden bij Reclassering Nederland, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht en de afspraken met en de aanwijzingen van de reclassering zal volgen;
- meewerkt aan onderzoek naar nadere diagnostiek en eventueel daaruit voortkomende ambulante behandeling;
- verblijft in een nader te specificeren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start aansluitend aan het klinische verblijf van verdachte in het kader van de zorgmachtiging en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs en/of alcohol gebruikt;
- meewerkt aan controle op het gebruik van drugs en/of alcohol. De controle gebeurt middels urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [2006] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat;
geeft aan de reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
legt op de volgende
maatregelen:
* een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel;
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 3.000,00te vervangen door
40 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 3.000,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
heft ophet tegen verdachte verleende reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 18 maart 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, onderzoek OBRBC21173 “HARARE”.