ECLI:NL:RBOBR:2024:107

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
22/3170
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanmaningskosten bij invordering waterschapsbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de aanmaningskosten die door de invorderingsambtenaar zijn opgelegd, beoordeeld. Eiser had een aanslag waterschapsbelasting ontvangen van € 190,43, en kreeg daarnaast aanmaningskosten van € 8,00 opgelegd. De invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond en handhaafde de aanmaningskosten. Eiser stelde dat hij geen aanmaningskosten verschuldigd was, omdat hij een machtiging voor automatische incasso wilde verlenen, maar de rechtbank oordeelde dat de invorderingsambtenaar de kosten terecht in rekening had gebracht. De rechtbank concludeert dat de wet- en regelgeving niet vereist dat er eerst een kosteloze herinnering wordt gestuurd voordat aanmaningskosten in rekening worden gebracht. Eiser had de aanslag niet op tijd betaald, wat de aanmaningskosten rechtvaardigde.

Daarnaast werd het beroep van eiser op het discriminatieverbod verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beleidskeuze van de invorderingsambtenaar om aanmaningskosten niet te heffen bij het verlenen van een machtiging voor automatische incasso niet leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Eiser werd niet gedwongen tot het verlenen van een machtiging, en de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van gelijke gevallen die ongelijk behandeld werden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de invorderingsambtenaar
(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de aanmaningskosten die door de invorderingsambtenaar aan hem zijn opgelegd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 april 2022 aan eiser een aanslag waterschapsbelasting opgelegd van in totaal € 190,43. Met de aanmaning van 27 september 2022 heeft de invorderingsambtenaar aan eiser aanmaningskosten van € 8,00 opgelegd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 november 2022 (de uitspraak op bezwaar) heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanmaningskosten gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van de invorderingsambtenaar deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de invorderingsambtenaar de aanmaningskosten terecht heeft gehandhaafd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser voert allereerst aan dat geen aanmaningskosten zijn verschuldigd wanneer er een machtiging voor een automatische incasso wordt verleend voor het innen van gelden. Eiser wil dit niet en hij heeft het gevoel dat hij wordt gedwongen om een machtiging te verlenen. Eiser vindt het niet terecht dat hij anders wordt behandeld dan mensen die wel een machtiging verlenen. Daarnaast vindt eiser dat hij door de invorderingsambtenaar als een wanbetaler wordt behandeld, terwijl hij de aanslagen in het verleden altijd tijdig heeft betaald. Hij voelt zich onheus bejegend. Uit principe vindt eiser dat hij de aanmaningskosten niet hoeft te betalen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de aanslag waterschapsbelasting niet op tijd heeft betaald. Tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd erkend dat hij de aanslag wel digitaal heeft ontvangen, maar deze niet op tijd heeft gezien. De reden daarvoor is dat hij geen notificatie heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat niet dat geen aanmaningskosten zijn verschuldigd, want het staat immers vast dat eiser de aanslag niet op tijd heeft betaald. Dat betekent dat de aanmaningskosten door de invorderingsambtenaar in rekening gebracht mochten worden. De wet- en regelgeving verplicht de invorderingsambtenaar niet dat hij eerst nog een kosteloze herinnering stuurt zoals eiser wenst. Dat eiser niet eerder te laat betaalde, maakt dat niet anders. Het is immers niet zo dat iemand eerst als notoire wanbetaler moet worden aangemerkt voordat aanmaningskosten in rekening mogen worden gebracht.
6. De rechtbank begrijpt dat eiser verder een beroep op het discriminatieverbod doet. De invorderingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat het een bewuste beleidskeuze is dat de aanmaningskosten niet betaald hoeven te worden als iemand alsnog een machtiging voor automatische incasso geeft. Daarmee wordt beoogd dat het betaalgedrag van burgers wordt verbeterd en dat daarmee invorderingskosten in de toekomst kunnen worden verminderd. De invorderingsambtenaar kan naar zijn zeggen niet afwijken van dat beleid, want dan maakt hij zich schuldig aan willekeur. Naar het oordeel van de rechtbank zijn belastingschuldigen die gebruik maken van de mogelijkheid om (alsnog) een machtiging voor een automatische incasso te verlenen en belastingschuldigen die dat niet doen, niet als gelijke gevallen aan te merken. De rechtbank is ook van oordeel dat het de gemeentelijke regelgever vrij stond om deze beleidskeuze te maken. Het komt er dus op neer dat er geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Er is ook geen sprake van een situatie waarin de invorderingsambtenaar eiser dwingt tot het verlenen van een machtiging. De beroepsgrond van eiser slaagt om die redenen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de heffingsambtenaar de aanmaningskosten terecht bij eiser in rekening heeft gebracht. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van N. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal (hoger) beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.