ECLI:NL:RBOBR:2024:1061

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/2
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen informatiebeschikking in belastingzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een informatiebeschikking die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant was verzonden op 9 november 2022. De heffingsambtenaar handhaafde deze informatiebeschikking in een uitspraak op bezwaar van 23 november 2022. Eiseres verzocht de rechtbank om de informatiebeschikking te vernietigen of in te trekken, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was. Dit kwam doordat de informatiebeschikking van rechtswege was vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang meer was, aangezien de informatiebeschikking niet meer bestond op het moment van de uitspraak. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar wel opgedragen om het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden, maar eiseres kreeg geen vergoeding voor proceskosten, omdat er geen kosten waren gemaakt voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 9 november 2022 een informatiebeschikking verzonden aan eiseres.
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 23 november 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bestreden uitspraak.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
2. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken is artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing in WOZ-zaken. Het eerste lid van artikel 52a AWR geeft de heffingsambtenaar de bevoegdheid om een informatiebeschikking te nemen. Uit het derde lid van dit artikel volgt, voor zover relevant, dat indien de heffingsambtenaar een aanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, de informatiebeschikking vervalt.
5. Eiseres heeft op 30 december 2022 beroep ingesteld tegen de informatiebeschikking van 9 november 2022. De informatiebeschikking heeft betrekking op de woning van eiseres op het adres [adres] in [woonplaats] en betreft het verzoek om foto’s aan te leveren van de binnenkant van de woning om de WOZ-waarde te bepalen. De heffingsambtenaar heeft in het aanslagbiljet met dagtekening 22 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning bepaald. Op het moment van opleggen van deze aanslag was de informatiebeschikking nog niet onherroepelijk, omdat onderhavige beroepsprocedure bij de rechtbank liep. Daarom is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 52a, derde lid, van de AWR en is de informatiebeschikking van rechtswege komen te vervallen.
6. Eiseres heeft in haar beroepschrift de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar op te dragen de informatiebeschikking in te trekken of te vernietigen. De informatiebeschikking is echter van rechtswege al komen te vervallen. Het beoogde doel van deze procedure, de intrekking of vernietiging van de informatiebeschikking, kan dan ook niet meer bereikt worden. Het beroep wordt daarom wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak daarom niet inhoudelijk.
8. Ten tijde van instellen van het beroep was de informatiebeschikking nog niet van rechtswege komen te vervallen. Eiseres had op dat moment belang bij het instellen van beroep. De rechtbank ziet hierin aanleiding de heffingsambtenaar op te dragen om aan eiseres het griffierecht te vergoeden. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten, nu de rechtbank niet is gebleken dat er kosten zijn gemaakt en/of sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Langenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Bijlage

Wet waardering onroerende zaken

Artikel 30
1. Met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV zijn de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j, 24a, eerste lid, 25 tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede lichamen, is voorts artikel 52, vierde en vijfde lid, en - voor zoveel het betreft het bewaren van gegevensdragers - zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
2. Een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende-zaakbelastingen, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
3. Een bezwaarschrift tegen een aanslag onroerende-zaakbelastingen die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een in artikel 22, eerste lid, bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
4. Indien de in het tweede of derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, treedt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de aanslag onroerende-zaakbelastingen. In afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervat deze gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde aanslag onroerende-zaakbelastingen in één geschrift.
5. De bevoegdheden en verplichtingen die ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen gelden met betrekking tot de inspecteur, gelden daarbij voor het college en de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar. De verplichtingen die krachtens artikel 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gelden jegens iedere door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst, gelden daarbij jegens door het college aangewezen personen. Voor zover dit redelijkerwijs van belang kan worden geacht voor de uitvoering van de wet, gelden vorenbedoelde bevoegdheden en verplichtingen ook buiten de gemeente.
6. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt de raad in de plaats van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 28, eerste lid, van die wet treedt het college in de plaats van Onze Minister.
7. De colleges van twee of meer gemeenten kunnen bepalen dat een daartoe aangewezen ambtenaar van één van die gemeenten voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar van die gemeenten.
8. Indien een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
9. Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, doet de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 52a
1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.
2. De termijn voor de vaststelling van een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of het nemen van een beschikking wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking waarin wordt vastgesteld dat de belastingplichtige niet of niet volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.
3. Indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, vervalt de informatiebeschikking.
4. Dit artikel laat onverlet de mogelijkheid voor de inspecteur om een procedure aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter strekkende tot een veroordeling tot nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet op straffe van een dwangsom.