ECLI:NL:RBOBR:2024:1042

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/01/400894 / KG ZA 24-39
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van een perspublicatie in verband met ontzetting uit het lidmaatschap van een politieke partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, lid van de vereniging OUDEREN APPÈL EINDHOVEN (OAE), en de vereniging zelf. De eiser, vertegenwoordigd door advocaten mr. J.E. Polet en mr. P.N.L.M.C. Mulders, vorderde een rectificatie van een perspublicatie die betrekking had op zijn ontzetting uit het lidmaatschap van OAE. De ontzetting was op 14 september 2023 door het bestuur van OAE besloten, naar aanleiding van vermeende schendingen van de statuten door de eiser. De eiser stelde dat het bestuur op 5 december 2023 had besloten om het ontzettingsbesluit nietig te verklaren, maar OAE betwistte dit en stelde dat er geen rechtsgeldig besluit tot intrekking was genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, maar dat de vorderingen zelf niet toewijsbaar waren. De rechter concludeerde dat het bestuursbesluit tot ontzetting van de eiser nog steeds van kracht was, omdat er geen bewijs was dat het bestuur dit besluit had herroepen. De rechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van OAE, die op € 1.795,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtsgeldig besluit van het bestuur voor de ontzetting uit het lidmaatschap en de gevolgen van publicaties in de media.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/400894 / KG ZA 24-39
Vonnis in kort geding van 14 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. J.E. Polet en mr. P.N.L.M.C. Mulders te Zoetermeer,
tegen
de vereniging
OUDEREN APPÈL EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. A.G. van den Biezenbos te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en OAE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2024 met elf producties
  • de aanvullende producties 12 en 13 van de zijde van [eiser] , ontvangen op 27 februari 2024
  • de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op 29 februari 2024
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van OAE.
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald op termijn van twee weken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is lid van OAE, een lokale politieke partij die actief is in de regio Eindhoven; hij maakte tevens deel uit van het bestuur van de vereniging.
2.2.
Bij brief van 14 september 2023 van het (toenmalig) bestuur van OAE, gericht aan [eiser] (productie 3 bij dagvaarding), is aan [eiser] medegedeeld dat tijdens de bestuursvergadering van woensdag 13 september 2023 besloten is om [eiser] uit zijn lidmaatschap van OAE te ontzetten en dat hij, hangende de termijn waarbinnen hij tegen dat besluit beroep kan instellen, als lid is geschorst en geen stemrecht kan uitoefenen.
2.3.
Als reden van het besluit wordt in de brief melding gemaakt dat [eiser] op 13 februari 2023, buiten medeweten van het bestuur van OAE, beroep heeft ingesteld bij de Raad van State tegen het besluit van het algemeen stembureau voor de verkiezingen van de leden van het algemeen bestuur van waterschap Aa en Maas, waarbij de persoon die als nr. 10 op de lijst voor OAE stond van die lijst is geschrapt. Verder wordt [eiser] verweten dat hij heeft nagelaten het bestuur van OAE onmiddellijk na de zitting van de Raad van State op de hoogte te stellen van deze zaak en dat hij heeft nagelaten de uitspraak van de Raad van State door te geleiden aan het bestuur. Het bestuur had, aldus de brief, van de zitting en de uitspraak kennis genomen via berichten in de media. Tenslotte wordt [eiser] verweten dat hij het griffierecht voor deze zaak alsook reis- en andere kosten heeft gedeclareerd bij de penningmeester van OAE. [eiser] heeft, aldus de brief, door dit alles gehandeld in strijd met de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging, althans de vereniging op onredelijke wijze benadeeld.
2.4.
Kort daarop is een publicatie verschenen in het Eindhovens Dagblad waarin melding wordt gemaakt van het hiervoor aangehaalde besluit van het bestuur en de daarvoor aangedragen gronden. In datzelfde artikel wordt [eiser] gelegenheid gegeven zijn visie op deze kwestie te geven.
2.5.
Bij brief van 10 oktober 2023 gericht aan de secretaris van OAE, de heer [A] (hierna: [A] ) en aan het bestuur van OAE, heeft mr. Polet namens [eiser] op voet van het bepaalde in artikel 5 lid 4 van de statuten van OAE beroep ingesteld tegen het besluit van de bestuursvergadering om [eiser] uit het lidmaatschap te ontzetten; hij heeft namens [eiser] verzocht om in dat verband een algemene ledenvergadering (ALV) bijeen te roepen.
2.6.
Naar aanleiding van de brief van 10 oktober 2023 zijn er contacten geweest tussen het bestuur en mr. Polet over een datum waarop deze ALV bijeen geroepen zou kunnen worden. Tot heden heeft een ALV waarin over het bestuursbesluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van [eiser] wordt gesproken en beslist, niet plaats gevonden.
2.7.
Op 5 december 2023 heeft de secretaris van OAE, [A] , een brief aan mr. Polet doen toekomen met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Hierbij deel ik als secretaris van het bestuur van de Vereniging Ouderen Appèl Eindhoven (OAE) u mede dat het bestuur van de vereniging OAE besloten heeft het bestuursbesluit van 15 september 2023 nietig te verklaren. Het bestuur heeft dit besluit genomen, na heroverweging van feiten en omstandigheden die geleid hebben tot dit besluit ten nadele van uw cliënte, de heer [eiser] .
(…) Het bestuur is van mening, dat de hele schorsingsprocedure deel uitmaakte van gespannen verhoudingen in het bestuur tussen enkele leden. Met het vertrek van enkelen (…) is de weg vrij om weer constructief als bestuur met de heer [eiser] aan de slag te gaan. Het bestuur hoopt dat hij zich als bestuurslid weer in wil zetten voor de partij.
Het bestuur begrijpt dat er nog wel minimaal een gesprek nodig is om een verder vriendschappelijk en als één team, vriendengroep, functioneren mogelijk te maken. Wij zullen de heer [eiser] uitnodigen voor de volgende bestuursvergadering, waarvan wij nu nog geen datum hebben daar wij van vergaderlocatie gaan veranderen.
(…)’
2.8.
In verband met deze brief is een oproep aan de leden van OAE voor de op 16 december 2023 geplande ALV waarin het beroep van [eiser] tegen het ontzettingsbesluit zou worden behandeld niet uitgegaan. Deze vergadering is dus niet doorgegaan.
2.9.
Na ontvangst van bovengenoemde brief heeft mr. Polet in december 2023 in een aantal mailberichten aan [A] en in een aan [A] gerichte brief aangedrongen op het plannen van de in de brief van 5 december 2023 aangekondigde bestuursvergadering.
2.10.
Uiteindelijk heeft er op 5 januari 2024 een bestuursvergadering plaats gevonden waarbij ook [eiser] aanwezig was.
2.11.
Bij brief van 9 januari 2024 gericht aan [A] heeft mr. Polet – voor zover van belang – het volgende bericht:
‘(…)
Van cliënt heb ik inmiddels vernomen dat de vergadering van 5 januari jl. helaas niet heeft gebracht wat cliënt daarvan verwachtte en mocht verwachten op grond van uw eerdere berichten, te weten een volledige rehabilitatie en zuivering van zijn eer en goede naam. (…).
Hoewel het royement van cliënt inmiddels al op 5 december jl. nietig is verklaard, is dat nog steeds niet intern en extern gecommuniceerd. Dat wordt nu de hoogste tijd en namens cliënt verzoek (en zo nodig sommeer ik u) daartoe in overleg met cliënt per ommegaande, maar niet later dan
donderdag 11 januari a.s.de nodige stappen te zetten.
(…)’.
2.12.
OAE en/of [A] heeft/hebben niet gereageerd op bovenstaande brief met sommatie van mr. Polet.
Ook op een latere per e-mail van 17 januari 2024 verzonden bericht van mr. Polet met een gelijkluidende sommatie, gericht aan de (op dat moment kennelijk recentelijk benoemde) voorzitter van OAE, de heer [B] , is door of namens OAE niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat -:
A. OAE te bevelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een persbericht met de inhoud zoals verwoord in het cursief gedrukte deel van het petitum van de dagvaarding onder A, onder de naam van OAE uit te geven en te versturen naar alle gebruikelijke persdiensten;
B. te bepalen dat OAE een dwangsom verbeurt van € 25.000,- eenmalig, te verhogen met
€ 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat OAE niet aan de veroordeling onder A voldoet;
C. OAE te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan deze vorderingen heeft [eiser] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
OAE heeft een onrechtmatige daad gepleegd jegens [eiser] door hem zonder rechtsgeldige reden uit het lidmaatschap van de vereniging te ontzetten. Hierdoor is [eiser] aangetast in zijn eer en goede naam. In de media zijn berichten verschenen over de schorsing van [eiser] als lid van OAE.
Dat het besluit tot ontzetting ongegrond was heeft [A] namens OAE bevestigd in de brief van 5 december 2023. OAE heeft vervolgens echter geen stappen ondernomen om de gevolgen van het eerder genomen besluit tot ontzetting te herstellen.
3.3.
OAE voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
Dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vorderingen in dit kort geding is voorshands wel aannemelijk te achten. Dit vloeit immers voort uit de aard van de vordering die strekt tot het herstellen van zijn eer en goede naam die, aldus [eiser] , door de perspublicaties naar aanleiding van het besluit van het bestuur om hem uit het lidmaatschap te ontzetten, is aangetast en uit hetgeen hij aan die vordering ten grondslag heeft gelegd.
Dat het spoedeisend belang wordt aangenomen staat los van de vraag of de vordering ook op inhoudelijke gronden toewijsbaar is. Die beoordeling volgt hierna.
4.2.
In het kader van de inhoudelijke beoordeling geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering en dat de voorzieningenrechter zijn oordeel derhalve zal moeten baseren op de feiten die voorshands voldoende aannemelijk zijn geworden.
4.3.
Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen, hecht de voorzieningenrechter eraan het volgende te constateren.
Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak is duidelijk geworden dat er binnen de organisatie van OAE op meerdere niveaus, zowel tussen de leden onderling alsook tussen de bestuursleden, discussie en onduidelijkheid bestaat over wie er thans deel uitmaken van het bestuur en welke bestuursleden bevoegd zijn om de vereniging te vertegenwoordigen of namens haar mededelingen te doen of besluiten te nemen. Dit bleek onder meer uit uitlatingen van de ter zitting aanwezige heer [A] , die stelde aanwezig te zijn en op te treden als secretaris van OAE, hetgeen werd tegengesproken door mr. Van den Biezenbos, die verklaarde als advocaat op te treden namens OAE op basis van een hem verstrekt mandaat namens het bestuur van OAE. Mr Van den Biezenbos verklaarde voorts dat hij [A] voorafgaand aan de zitting nimmer had gezien of gesproken. Andere bestuursleden van OAE waren ter zitting niet aanwezig.
Ook namens [eiser] – die het gestelde mandaat van mr. Van den Biezenbos overigens niet heeft weersproken - werd gewezen op de bestuurlijke wanorde en interne machtsstrijd binnen het bestuur van OAE waarin [eiser] en [A] enerzijds en de heren [B] en [C] anderzijds over en weer het bestuurslidmaatschap (en de daarop gebaseerde bevoegdheid om namens de vereniging te spreken) van elkaar betwisten.
Het komt de voorzieningenrechter zo voor dat wellicht een ledenraadpleging op korte termijn enige ordening kan scheppen binnen de bestuurlijke geledingen van de vereniging.
4.4.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op het uitgangspunt dat het bestuursbesluit van 14 september 2023 tot de ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap, niet langer van kracht is omdat het bestuur daar blijkens de brief van [A] van 5 december 2023 na heroverweging op is teruggekomen en dat er om die reden aanleiding bestaat om de – door [eiser] als diffamerend ervaren – perspublicaties rondom het ontzettingsbesluit te rectificeren.
4.5.
Ingevolge artikel 2:35 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan ontzetting uit het lidmaatschap van een vereniging slechts geschieden door het bestuur, tenzij in de statuten anders is bepaald. De statuten van OAE (productie 12 van [eiser] , artikel 5 lid 4) houden op dit punt geen afwijkende regeling in.
[eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij de brief van 14 september 2023 waarin hem het bestuursbesluit tot ontzetting van 13 september 2023 is medegedeeld (ook) per post heeft ontvangen en dat deze brief was ondertekend door alle in die brief genoemde (vijf) bestuursleden, waaronder [A] . Ook [A] bevestigde ter zitting dat de brief aan [eiser] door alle vijf bestuursleden was ondertekend.
Het besluit houdt verder ook de gronden in voor de ontzetting, te weten (feitelijk in de brief nader omschreven) gedragingen in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging dan wel de vereniging op onredelijke wijze hebben benadeeld.
Gelet hierop kan voorshands worden aangenomen dat sprake is van een rechtsgeldig besluit van het bestuur van OAE om [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging te ontzetten. Door of namens [eiser] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat dit besluit niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, zodat bij de verdere beoordeling van die geldigheid zal worden uitgegaan.
4.6.
[eiser] heeft vervolgens bij brief van 10 oktober 2023 (en daarmee tijdig, binnen de wettelijke (en statutaire) termijn van één maand na ontvangst van het betreffende besluit) aangegeven tegen dit besluit beroep in te stellen bij de ALV. Vast staat ook dat dit beroep vooralsnog niet heeft geleid tot een bijeenkomst van de ALV, zodat het beroep van [eiser] dus, behoudens een eventuele, hierna te bespreken intrekking van het bestreden besluit door het bestuur, nog steeds geacht moet worden aanhangig te zijn.
Ingevolge artikel 35 lid 4 BW is [eiser] gedurende de beroepstermijn en hangende een beslissing door de ALV omtrent het ontzettingsbesluit van het bestuur als lid geschorst. Voorshands moet worden aangenomen (mede gelet op het bepaalde in artikel 8 lid 2 van de statuten) dat [eiser] tijdens deze schorsing tevens geschorst is als bestuurder van de vereniging, hangende de beslissing van de ALV.
4.7.
[eiser] stelt zich nu op het standpunt dat het ontzettingsbesluit van 14 september 2023 blijkens de mededeling in de brief van [A] van 5 december 2023 door het bestuur van OAE is herroepen zodat [eiser] weer volwaardig lid is van de vereniging. [eiser] verlangt dat OAE de eerdere – negatieve - berichtgeving in de media rondom het (ingetrokken) ontzettingsbesluit corrigeert door het openbaar maken van een rectificerend persbericht.
4.8.
OAE bestrijdt dat zij is terug gekomen op haar eerdere besluit om [eiser] te ontzetten uit het lidmaatschap. Meer in het bijzonder bestrijdt mr. Van den Biezenbos dat de brief die [A] op 5 december 2023 heeft gestuurd is gebaseerd op een (rechtsgeldig) besluit van het bestuur dat er toe strekt om terug te komen op haar eerdere besluit van 13 september 2023 om [eiser] uit het lidmaatschap te ontzetten.
De door [A] gezonden brief van 5 december 2023 is – anders dan de brief van 14 september 2023 houdende aanzegging van het ontzettingsbesluit - niet ondertekend door het voltallige bestuur van OAE.
Nu er evenmin andere stukken in het geding zijn gebracht waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een rechtsgeldig besluit van het bestuur van de vereniging tot intrekking van haar eerdere besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van [eiser] (zoals - bijvoorbeeld - de agenda van desbetreffende bestuursvergadering en de van die vergadering opgemaakte notulen) is niet, althans onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een rechtsgeldig besluit tot intrekking van het eerdere bestuursbesluit om [eiser] uit het lidmaatschap van de vereniging te ontzetten. Zoals hiervoor al overwogen bestaat in kort geding geen ruimte voor onderzoek naar en vaststelling van feiten die op dit punt meer duidelijkheid zouden kunnen verschaffen, bijvoorbeeld middels het horen van de ten tijde van het beweerdelijke intrekkingsbesluit in functie zijnde bestuursleden van OAE.
4.9.
Nu enerzijds vast staat dat het bestuur van OAE een geldig besluit heeft genomen om [eiser] uit het lidmaatschap te ontzetten op de daartoe aangevoerde gronden maar anderzijds niet aannemelijk is geworden dat het bestuur van OAE dit besluit heeft herroepen moet [eiser] op dit moment nog steeds worden beschouwd als een geschorst lid van de vereniging, hangende een definitief besluit van de ALV over de ontzetting uit het lidmaatschap en dienen de vorderingen van [eiser] tot het plaatsen van het in de dagvaarding genoemde persbericht tegen die achtergrond te worden beoordeeld.
4.10.
In artikel 167 van boek 6 BW is bepaald dat wanneer iemand jegens een ander aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard, de rechter hem op vordering van die ander kan veroordelen tot openbaarmaking van een rectificatie op een door de rechter aan te geven wijze.
4.11.
Nu de vordering van [eiser] tot rectificatie is gebaseerd op zijn – hiervoor niet aannemelijk geachte – stelling dat het bestuur is teruggekomen op haar eerdere (volgens [eiser] onrechtmatige) besluit tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van OAE dient deze vordering reeds op die grond te worden afgewezen. De gewraakte publicatie is immers gebaseerd op feiten die ten grondslag zijn gelegd aan een – vooralsnog – onverkort geldend besluit van het bestuur tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap.
Voor zover [eiser] bedoeld heeft te stellen dat het besluit van het bestuur tot ontzetting uit het lidmaatschap (en de daarop gebaseerde perspublicaties) hoe dan ook - dus onafhankelijk van het oordeel van de ALV daarover - onrechtmatig is jegens hem heeft [eiser] die stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd.
4.12.
Gelet op dit alles kan verder in het midden blijven of OAE wel verantwoordelijkheid draagt voor de – door [eiser] kennelijk als diffamerend ervaren – publicatie in het Eindhovens Dagblad nu niet duidelijk is geworden uit welke bron de betrokken journalist voor deze publicatie heeft geput. Tevens kan in het midden blijven of die publicatie, mede gelet op het feitelijk karakter daarvan en het gegeven dat [eiser] in de publicatie zelf weerwoord heeft kunnen bieden, wel kwalificeren als “onjuiste of door onvolledigheid misleidende” publicaties, zelfs in het geval het besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap door het bestuur van de vereniging of haar ALV wordt teruggedraaid. Tenslotte kan hier ook in het midden blijven de vraag of de door [eiser] voorgestelde tekst wel kan worden gezien als een adequate rectificatie van de door [eiser] aangehaalde publicaties.
4.13.
De vorderingen van [eiser] worden gelet op hetgeen hiervoor is overwogen afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van OAE worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.795,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van OAE tot op heden begroot op € 1.795,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.