Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
[eiseres 1] en [eiseres 2],
[gedaagde],
1.De procedure
2.De kern van de zaak
3.Feiten
vader)
moeder). Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
[datum] 1986(waarvan de bladzijden 1 en 2
1 januari 1988zijn vader
[overlijdensdatum] 2003is vader overleden. Moeder, [eiseres 1] , [eiseres 2] en [gedaagde] hebben zijn nalatenschap zuiver aanvaard.
10 november 2011heeft moeder aan [gedaagde] de eigendom van de bedrijfswoning aan de [adres] in [plaats] overgedragen.
7 september 2015heeft – ter uitvoering van de overdracht van haar maatschapsaandeel aan [gedaagde] – de verdeling en levering plaatsgevonden van de registergoederen die deel uitmaakten van de agrarische onderneming.
[datum] 2015over haar nalatenschap beschikt. Dit testament houdt onder meer in:
[overlijdensdatum] 2020overleden. Partijen hebben haar nalatenschap beneficiair aanvaard. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben het aan hen toekomende legaat verworpen.
13 mei 2020(met zaak- en rolnummer C/01/309214 / HA ZA 16-420), gewezen tussen [eiseres 1] en [eiseres 2] als eiseressen en moeder en [gedaagde] als gedaagden (over de nalatenschap van vader), is als volgt beslist:
13 november 2020(met zaak- en rolnummer C/01/362388 / KG ZA 20-525) gewezen tussen [eiseres 1] en [eiseres 2] als eiseressen en [gedaagde] als gedaagde, is als volgt beslist:
4.Het geschil
primair
5.De beoordeling
Vader had een testament gemaakt waarin hij op basis van 4:1167 oud BW een zogenaamde ‘ouderlijke boedelverdeling” maakte tussen zijn echtgenote en de kinderen. Daarmee werd moeder door het overlijden van vader rechthebbende van alle goederen van zijn nalatenschap en verkregen de kinderen een vordering ter grootte van hun erfdeel.
€ 113.478,-- bedragen. Daarbij moet de verschuldigde enkelvoudige rente van € 67.778,63 worden opgeteld, zodat dat de vorderingen van [eiseres 1] , [eiseres 2] en [gedaagde] op hun moeder uit de nalatenschap van hun vader, uitkomen op € 181.256,63 per persoon.
- de bewoning door [gedaagde] van de woning [adres] in [plaats] zonder dat daarvoor huur is betaald;
- de overdracht van de woning [adres] aan [gedaagde] en wijze waarop de koopsom is voldaan of mogelijk niet is voldaan;
- de toedeling en levering van de agrarische onderneming aan [gedaagde] en de daarvoor bepaalde overnamesom.
Daarbij zal de rechtbank de termen schenking en gift in navolging van de stukken van partijen door elkaar gebruiken, terwijl ze in juridische zin niet hetzelfde betekenen.
alle giften“
door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze (de afstammeling; toevoeging rechtbank
) of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is”.
allegiften en is het niet beperkt tot de giften die 5 jaar voor het overlijden van de erflater zijn geschied (vastgelegd in sub e van artikel 4:67 BW).
iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt”.
€ 928.633,-. In de aangifte is bij de vraag: “
Is er een notariële akte van de schenking opgemaakt?” als antwoord “
ja” ingevuld en is “
2 juli 2015” als datum van de schenking aangegeven. In de aangifte is een beroep gedaan op de vrijstelling vanwege de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF).
- Het grootste gedeelte van zijn leven heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht op het agrarisch bedrijf. De twee jaren voorafgaand aan het aangaan van de maatschap met vader heeft [gedaagde] volledig gewerkt in de maatschap zonder dat daar enige vergoeding voor is voldaan.
- Voorafgaand aan het overlijden van vader, doch zeker nadien, heeft [gedaagde] het grootste gedeelte van de werkzaamheden uitgevoerd, waarbij geen extra beloning heeft plaatsgevonden in de winstverdeling. [gedaagde] heeft gedurende vele jaren dan ook veel minder geld ontvangen dan waar hij recht op had.
- Gelet op het feit dat [gedaagde] gedurende zeer veel jaren veel te weinig geld heeft ontvangen, zijn [gedaagde] en moeder vervolgens in de voornoemde overeenkomst van ontbinding overeengekomen dat het verschil in beloning zoals is vastgesteld en wat dit naar redelijkheid zou zijn, indien [gedaagde] in loondienst zou zijn geweest, niet nader bepaald zou worden. In onderling overleg is daarom bepaald dat de overnamesom zou worden vastgesteld op een bedrag van € 34.000,-.
Voor zover deze al zou bestaan, is er geen akte van schenking van 2 juli 2015 in het geding gebracht.
De bepaling van de waardering van het maatschapaandeel van maat 1, zoals beschreven in artikel 13 van de akte van de maatschap welke is opgesteld in 1987 is minimaal de waarde in verpachte staat.
€ 900.000,--. De waarde van die onroerende zaken zijn als onderdeel van de maatschap opgenomen in de berekening van de accountant. De onroerende zaken zijn verreweg het grootste bestanddeel van het maatschapsvermogen. Nu [gedaagde] dus onroerende zaken overgedragen kreeg die in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank gewaardeerd hadden moeten worden tegen de vrije-verkoopwaarde, resteert de vraag of het gehele verschil tussen het maatschapsaandeel van moeder en de overnamesom, aangemerkt moet worden als gift. Of dat er betekenis en waarde moet worden toegekend aan de bedoeling van moeder om [gedaagde] te compenseren voor wat hij aan inkomsten gemist heeft gedurende het bestaan van de maatschap.
Zowel uit Tekst en Commentaar (T&C BW, commentaar op art. 4:36 BW) als jurisprudentie komt naar voren dat het moet gaan om ‘ten behoeve van een ander verrichtte arbeid’. Als voorbeeld wordt genoemd het verrichten van arbeid, die niet werd beloond of niet passend werd beloond, in het bedrijf van de ouders. Naar het oordeel van de rechtbank is het relevant de vergelijking met dit artikel te maken omdat dit artikel als onderdeel van het erfrecht een duidelijk kader schept in welke gevallen zo’n aanspraak kan worden gehonoreerd. Een duidelijke vergelijking met het vraagstuk in deze procedure dringt zich op.
En hoewel de rechtbank [eiseres 1] en [eiseres 2] kan volgen in hun vraagtekens bij de tekst van de brief van de notaris, is dat voor de rechtbank onvoldoende reden om hen te volgen in de redenering dat er een schenkingsakte moet zijn en dat het uitblijven (achterhouden) daarvan voor rekening van [gedaagde] dient te komen door het bedrag van de aangifte een op een over te nemen.
Artikel 8.
artikel 8 wordt:
Het resultaat zal door de maten als volgt worden genoten en gedragen:
Met ingang van 1 januari 2009 luidt artikel 8 van voornoemde overeenkomst van maatschap ten aanzien van dereguliere jaarwinsten(exploitatieresultaten) als volgt” (onderstreping rechtbank), wat als term voorkomt in de oorspronkelijke versie, maar niet in de eerste wijziging.
€ 199.999,60. Dit verschilt wordt verklaard doordat [eiseres 1] en [eiseres 2] bij de baten de geldlening van moeder aan [gedaagde] hebben opgenomen. Die geldlening is opgenomen voor een bedrag van € 200.000,-. Het verschil van 40 cent zit in de post “Lijfrente 2020” die door [gedaagde] is gesteld op € 1.318,40 en door [eiseres 1] en [eiseres 2] op € 1.318,-.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben deze kosten overigens wel degelijk meegenomen in hun dagvaarding, maar hebben die afzonderlijk gevorderd van [gedaagde] , vanwege het voorschieten van deze kosten. Daarbij hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] wettelijke rente gevorderd over dit bedrag vanaf 11 april 2022.
Verder overweegt de rechtbank dat [eiseres 1] en [eiseres 2] de nalatenschap van moeder beneficiair hebben aanvaard en pas later een aanvullend beroep hebben gedaan op hun legitieme portie.
Op grond van de volgorde die artikel 4:7 BW bepaalt voor de uitbetaling van schuldeisers, dienen de preferente schulden eerst te worden voldaan voor alle anderen. Dan blijft er in totaal een schuld over van € 545.872,97. Dat is gelijk aan de vorderingen van [gedaagde] , [eiseres 1] en [eiseres 2] , samen met de voorgeschoten energiekosten.
33,2 %).
€ 435.435,06.
€ 145.435,31.
€ 144.564,44.
€ 175.000,- is ontvangen.
Daarbij heeft [gedaagde] een berekening gemaakt waarbij hij uitgegaan is van het de nog resterende baten van de nalatenschap, die volgens hem € 85.435,06 bedragen. Daarin heeft hij de aandelen van zowel [eiseres 1] , [eiseres 2] als hemzelf berekend, uitgaande van de nog openstaande delen van de vorderingen terzake vaders erfdeel. Die berekening is niet uitgevoerd naar de methode en techniek die voortvloeit uit de wet. De regels van het erfrecht hebben een dwingendrechtelijk karakter zodat [gedaagde] daar – ook niet ten nadele van zichzelf – van af kan wijken.
De rechtbank zal hierna eerst overgaan tot het berekenen van de legitimaire massa en de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] uit hoofde van hun aanvullend beroep op de legitieme portie en daarna beslissen hoe eventuele vorderingen over en weer dienen te worden voldaan, danwel dienen te worden voldaan uit de nog aanwezige baten van de nalatenschap.
- een bedrag van € 844.678,- (gift terzake bedrijfsoverdracht);
- een bedrag van € 19.200,- (giften 2015 tot en met 2018).
€ 753.440,29(-/- € 110.437,71 plus
€ 125.573,38.
als begiftigdewordt veroordeeld en die hoedanigheid niet dezelfde hoedanigheid is als die van erfgenaam/vorderingsgerechtigde waarmee hij nog aanspraak maakt op zijn deel van de restantvordering van vaders erfdeel. En tegelijkertijd dat de hoedanigheden van de erfgenamen, tevens deelgenoten wel zodanig met elkaar verweven zijn en hun grondslag vinden in de afwikkeling van dezelfde nalatenschap, dat die hoedanigheden aan verrekening niet in de weg staan. Aan de algemene voorwaarden voor verrekening is naar het oordeel van de rechtbank wel voldaan. Partijen zijn over en weer schuldeiser en schuldenaar, het gaat om geldvorderingen en de vorderingen zijn opeisbaar.
€ 96.008,69ieder. Oftewel: hun legitieme portie
€ 1.008,35.
6.De beslissing
- de toedeling en levering van het agrarisch bedrijf aan [gedaagde] waarbij moeder werd onderbedeeld althans werd benadeeld;
- de schenkingen althans giften per bank;
€ 753.440,29;
€ 125.573,38voor ieder van hen;
€ 96.008,69te vermeerderen met de rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;