ECLI:NL:RBOBR:2024:1005

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
01.131864.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met hamer in Eindhoven; vrijspraak na onvoldoende bewijs

In de zaak tegen Z.V.W.O.V.H.T.L. heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende poging tot doodslag. De verdachte werd beschuldigd van het slaan van een slachtoffer met een hamer op 26 mei 2023 in Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte aanwezig was tijdens het geweldsincident, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de geweldshandelingen heeft gepleegd. De verklaringen van de betrokkenen waren tegenstrijdig en de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte een actieve rol had in het geweld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlasteleggingen. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.131864.23
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
Z.V.W.O.V.H.T.L.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2023, 28 november 2023, 14 februari 2024 en 28 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 augustus 2023.
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op 14 februari 2024 ten laste gelegd dat:
t.a.v. primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, tenminste eenmaal (met kracht) met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of (met gebalde vuist) tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt;
t.a.v. subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, tenminste eenmaal (met kracht) met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of (met gebalde vuist) tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt;
t.a.v. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, tenminste eenmaal, (met kracht) met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen te slaan en/of (met gebalde vuist) op/tegen diens gezicht/hoofd slaan en/of te stompen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en heeft de oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie gaat uit van de verklaring zoals die is afgelegd door aangever, nu hij – anders dan verdachten – geen reden heeft om een valse verklaring af te leggen. Kort gezegd, houdt deze verklaring in dat de medeverdachte aangever met een hamer op het hoofd heeft geslagen, waardoor hij als pleger kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft verdachte tijdens het incident geweld jegens aangever gebruikt door hem in de zij en in het gezicht te slaan. Door deze handelingen heeft aangever letsel opgelopen en hebben beide verdachten zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden.
Dat verdachte een rol heeft gespeeld in het geheel volgt te meer uit de feiten dat verdachte in eerste instantie een leugenachtige verklaring heeft afgelegd ten overstaan van de politie en dat verdachte na het incident geen hulp aan het slachtoffer heeft verleend.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft op de in de pleitnota genoemde gronden bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair, subsidiair dan wel meer subidair ten laste gelegde.
Kort gezegd heeft de raadsman aangevoerd dat aangever tegenstrijdig en, op diverse essentiële punten, inconsistent heeft verklaard. Zijn verklaring is daarmee niet betrouwbaar.
Ook de verklaring van de medeverdachte is volstrekt onbetrouwbaar, nu deze door aangever en diverse getuigen wordt weersproken. De door de partner van de medeverdachte afgelegde verklaringen zijn eveneens onbetrouwbaar, nu zij alle reden heeft niet belastend over haar partner te verklaren. Deze verklaringen worden ook weerlegd door ander objectief bewijs.
Volgens de verdediging heeft verdachte – in tegenstelling tot de medeverdachte – geen enkel motief dat ten grondslag zou kunnen liggen aan het geweldsincident. Verdachte heeft aangever slechts geduwd om de geweldshandelingen van de medeverdachte te laten stoppen. De verdediging is van mening dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Evenmin was sprake van dubbel opzet bij verdachte. Ook kan niet worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood.
Al het voorgaande maakt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een veroordeling van verdachte te kunnen komen en verdachte moet dan ook integraal worden vrijgesproken, zo stelt de verdediging.

Vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegd.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte – samen met de medeverdachte en de partner van de medeverdachte – op 26 mei 2023 in de woning van aangever is geweest. In deze woning heeft een geweldsincident plaatsgevonden. Tijdens dit geweldsincident is aangever met een hamer op het hoofd en tegen het lichaam geslagen. Hierdoor heeft hij letsel opgelopen, waaronder fracturen aan de linker oogkas, het linker sleutelbeen, meerdere hematomen op het gehele bovenlijf en verwondingen aan het hoofd welke na plaatselijke verdoving zijn gehecht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte (al dan niet als medepleger) een aandeel heeft gehad in de geweldshandelingen die jegens aangever zijn gepleegd.
Verdachte en [medeverdachte] wijzen naar elkaar als degene die aangever met de hamer heeft geslagen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk geworden dat het niet de verdachte maar de medeverdachte is geweest die aangever met een hamer heeft geslagen. Aangever wijst [medeverdachte] aan als degene die met de hamer heeft geslagen en verklaart bij rechter-commissaris dat hij niet heeft gezien dat verdachte de hamer heeft vastgehouden.
Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] dat zij een vrouw en kort daarna een man uit de woning van aangever heeft zien komen en dat deze man een hamer in zijn hand heeft gehad. Zij geeft daarbij het signalement van de medeverdachte.
Ook uit de verklaring van [getuige 2] leidt de rechtbank af dat het de medeverdachte was die in conflict was met aangever. [getuige 2] heeft verklaard dat hij commotie hoorde en toen hij vanaf de galerij naar beneden keek, hij een man – die voldoet aan het signalement van de medeverdachte – en een vrouw heeft zien staan. De man was boos en schreeuwde de woorden ‘ik pak jou nog wel’.
Op basis van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden uitgesloten dat verdachte degene is geweest die de geweldshandelingen met de hamer heeft verricht.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de geweldshandelingen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen slechts kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Nergens blijkt uit dat verdachte ervan op de hoogte was dat de medeverdachte een hamer bij zich droeg en dat het de bedoeling was om daarmee aangever te lijf te gaan. Ook is de precieze rol van verdachte bij het incident in de woning van aangever voor de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden. Aangever verklaart wisselend over de handelingen die verdachte zou hebben verricht. Bij de politie verklaart aangever over het meerdere keren slaan in de zij door verdachte en in zijn verklaring bij de rechter-commissaris verklaart aangever over het slaan door verdachte in het gezicht. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen of en zo ja welke geweldshandelingen daadwerkelijk door verdachte zijn gepleegd tegen aangever.
Omdat dus niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering of dat er door verdachte geweldshandelingen zijn gepleegd jegens aangever, kan er niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde worden gekomen.
Alles overwegende acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte van al hetgeen hem ten laste is gelegd, wordt vrijgesproken, moet de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil..
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.C. van der Vegte, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A. Bernsen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 13 maart 2024.