Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
De beantwoording van de open vraag ‘Samenwerking en partnerschap’ wordt als
Zwerfvuil-project met studenten: de relatie met “deel gaan uitmaken van de organisatie van de opdrachtgever: maakt ICS niet duidelijk in haar inschrijving. Bovendien wordt dit onderwerp genoemd in het kader van een andere vraag, namelijk “Welke bijdrage en expertise kan Inschrijver de Opdrachtgever bieden in deze samenwerking ter bevordering van de schoonmaakkwaliteit?”
Dagschoonmaak: idem
Gezamenlijke controles: idem
Maandstart met locatieverantwoordelijke: idem
Jaarlijkse heisessie: uit de inschrijving volgt dat deze bedoeld is “om de onderwerpen duurzaamheid en continue verbeteren te evalueren en nieuwe doelstellingen vast te leggen voor komend jaar.” Duurzaamheid en continue verbeteren spelen geen rol in deze aanbesteding of in deze opdracht. Ook is niet duidelijk op welke wijze deze een rol spelen in de inschrijving van ICS, en welke doelstellingen zij daarvoor geeft. De kennelijke opvatting van ICS dat zij via duurzaamheidsambities zal realiseren dat zij deel zal gaan uitmaken van de organisatie van de opdrachtgever, is niet gebaseerd op de aanbestedingsstukken. In ieder geval maakt ICS in haar inschrijving niet duidelijk dat die relatie er zou zijn.
Afvalscan: de relatie met “deel gaan uitmaken van de organisatie van de opdrachtgever” maakt ICS niet duidelijk in haar inschrijving. Bovendien wordt dit onderwerp genoemd in het kader van de vraag “Inschrijver dient minimaal 3 (nog niet eerder in uw beantwoording) voorstellen te benoemen die voor Opdrachtgever kosteloos voordeel opleveren.”
3.Het geschil
waaromdie beoordeling is toegekend aan [A] . De motivering van de gunningsbeslissing door het ROC voldoet daarmee evident niet aan de motiveringsplicht van artikel 2.130 Aanbestedingswet (Aw) Primair vraagt ICS de voorzieningenrechter dan ook om het ROC te gelasten om tot een toekenning van 70 punten over te gaan voor de beantwoording van open vraag 2 door ICS en subsidiair om tot herbeoordeling van de open vraag “samenwerking en partnerschap” over te gaan. Meer subsidiair vordert ICS een heraanbesteding, nu het ROC haar gunningsbeslissing lijkt te hebben gebaseerd op gunningscriteria die subjectief zijn en niet vooraf zijn aangekondigd in de aanbestedingsstukken.
4.De beoordeling
in het incident:
Ook viel het beoordelingsteam op dat u in uw plan van aanpak uitgaat van praktijkschool leerlingen echter deze zijn niet aanwezig bij Opdrachtgever”.ICS heeft tijdens een bespreking met ROC op 17 oktober 2022 gevraagd op welke - tot de inschrijving van ICS te herleiden - feitelijke grondslag de beoordelingscommissie meent dat ICS bij haar inschrijving is uitgegaan van praktijkschoolleerlingen. ICS heeft immers nergens in de beantwoording van de open vragen de term praktijkschoolleerlingen gebruikt. Tijdens het gesprek op 17 oktober 2022 heeft de adviseur van ROC, mevrouw [B] , in eerste instantie als mogelijke verklaring geopperd dat dit aspect door een van de beoordelaars is genoemd. Zij heeft vervolgens, tijdens deze bespreking, nog enige tijd - vergeefs - in de documenten gezocht om na te kijken of daar iets over was terug te vinden. Aangekondigd werd dat ROC dit na de meeting verder zou uitzoeken en daar nog op terug zou komen. Vervolgens heeft het ROC bij brief van 20 oktober 2022 alsnog nader inhoudelijk gereageerd op dit kritiekpunt van ICS:
De opmerking inzake de praktijkschoolleerlingen is ten onrechte in de motivering van de gunningsbeslissing van ICS terecht gekomen. Deze opmerking heeft geen betrekking op de inschrijving van ICS maar van een van de andere inschrijvers (overigens niet van de winnende inschrijver). Bij de beoordeling heeft dit aspect geen rol gespeeld. Enkel bij het opstellen van de motivering is iets mis gegaan.”
samenwerking en partnerschap”), welke score - afgezet tegen die van de (vooralsnog) winnende inschrijving van [A] - in de vertaling naar de eindscore van doorslaggevend belang zou kunnen zijn, heeft ICS, gelet op voormelde gang van zaken, een rechtmatig belang bij inzage van de beoordelingen van de individuele beoordelaars om uit te sluiten dat bij de beoordeling van ICS (door één van de beoordelaars) is uitgegaan van de (onjuiste, want niet op de inschrijving van ICS gebaseerde) vooronderstelling dat ICS in haar plan van aanpak is uitgegaan van praktijkschoolleerlingen. ROC heeft weliswaar (in haar brief van 20 oktober 2022) gesteld dat dit aspect geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling van ICS, maar door de opmerking tijdens het gesprek op 17 oktober 2022, dat dit aspect door één van de beoordelaars ten aanzien van ICS zou zijn benoemd, in combinatie met het feit dat de opmerking - tot tweemaal toe - is terechtgekomen in de motivering van de beoordeling van ICS, valt niet zonder meer uit te sluiten dat dit aspect inhoudelijk bij de beoordeling toch een rol heeft gespeeld. Dat ROC tijdens het gesprek op 17 oktober 2022 is overvallen door deze vraag van ICS, zoals zij in haar pleitnota stelt, laat onverlet dat deze opmerking de gerezen twijfel omtrent de opmerking over praktijkschool leerlingen in de motivering van de beoordeling van ICS niet (overtuigend) heeft weggenomen, integendeel. De opmerking bevestigt in feite het vermoeden dat dit aspect mogelijk wèl een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van ICS. Nu vast staat dat ICS in haar plan van aanpak niet heeft gesproken over praktijkschool leerlingen dient, in het geval aannemelijk zou worden dat het aspect “praktijkschool leerlingen” wél een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de inschrijving van ICS door het beoordelingsteam, geconcludeerd te worden dat alsdan sprake zou zijn van een (in zoverre) onjuiste beoordeling met - vanwege de minimale verschillen tussen de gegadigden op het betreffende toetsingsonderdeel - mogelijk verreikende materiële gevolgen. ICS heeft daarmee een rechtmatig belang om te controleren of dit aspect, anders dan ROC thans stelt, niet tóch een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van (één van) de beoordelaars en aldus heeft doorgewerkt in de beoordeling van het beoordelingsteam tijdens de plenaire sessie. De vordering tot inzage zal dan ook worden toegewezen, voor zover het betreft de 5 niet geanonimiseerde beoordelingsformulieren van de individuele leden van de beoordelingscommissie met betrekking tot de beantwoording door ICS van vraag 2 van de open vragen die gebruikt zijn voor de plenaire sessie, alsmede niet geanonimiseerde exemplaren van de reeds overgelegde aantekeningen van de plenaire sessie eveneens voor zover betrekking hebbend op vraag 2 van de open vragen zoals door ICS beantwoord.
dat u in uw plan van aanpak uitgaat van praktijkschool leerlingen:, terwijl ICS deze term niet in haar plan van aanpak heeft genoemd, alsmede tegen de beoordeling door ROC dat haar plan van aanpak te intern gericht zou zijn. Naar aanleiding van de bezwaren van ICS heeft ROC bij brief van 20 oktober 2022 aan ICS medegedeeld dat de opmerking ten aanzien van praktijkschoolleerlingen geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling van ICS. ROC heeft voorts na toewijzing van de door ICS ingestelde incidentele vordering bij akte van 2 januari 2023 de vijf niet geanonimiseerde beoordelingsformulieren van de individuele beoordelaars van het beoordelingsteam en een niet geanonimiseerd exemplaar van de aantekeningen van de plenaire sessie in het geding gebracht. In géén van de overgelegde individuele beoordelingsformulieren noch in de aantekeningen van de plenaire sessie kan enig aanknopingspunt worden gevonden dat als basis kan dienen voor de hiervoor aangehaalde passage uit de gunningsbeslissing van het ROC en (daarmee) voor de stelling dat in de beoordeling door het ROC van de inschrijving van ICS, meer in het bijzonder haar beantwoording van de tweede open vraag, het aspect “praktijkschool leerlingen” in har nadeel is meegewogen. Dat dit wél het geval is geweest wordt door ICS - blijkens haar akte uitlating naar aanleiding van de op haar vordering ingebrachte stukken - ook niet (langer) gehandhaafd. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de mededeling van ROC in haar brief van 20 oktober 2022 dat dit aspect niet is betrokken bij de beoordeling van ICS. De opmerking over praktijkleerlingen in de gunningsbeslissing zou, zo schreef ROC, betrekking hebben op de inschrijving van een van de andere inschrijvers (niet zijnde [A] ) en is per ongeluk terecht gekomen in de motivering van de gunningsbeslissing ten aanzien van ICS. Dat op dit punt sprake is van een onjuiste beoordeling van de inschrijving van ICS is aldus niet aannemelijk geworden.
de begunstigde partij een concretere beschrijving en invulling heeft gegeven..” kan dit niet dienen als onderbouwing van haar standpunt. Zoals ROC terecht stelt heeft zij in de gunningsbrief uitgelegd wat de relatieve voordelen en kenmerken zijn van de inschrijving van de winnende partij [A] , ten opzichte van de inschrijving van ICS en heeft zij in dat verband de term “concretere” gebruikt. Dat zegt echter nog niets over de wijze waarop de beoordeling is uitgevoerd.
“Intexso Adviesbureau is als ondersteunend en begeleidend adviseur betrokken bij deze aanbesteding en zal tevens onderdeel uitmaken van het beoordelingsteam”.
in haar rol van procesbegeleider/-bewaker– ook scores toekent aan de kwalitatieve onderdelen, wordt daarop geantwoord dat dit niet het geval is: het adviesbureau treedt enkel op als procesbegeleider/-bewaker.
1.524,00