ECLI:NL:RBOBR:2023:794

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
01/993340-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 februari 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde, die in 2020 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden. De veroordeelde zou op 16 december 2022 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, maar de officier van justitie heeft op 11 november 2022 een schriftelijke vordering ingediend om deze invrijheidsstelling met 180 dagen uit te stellen, omdat er ernstige bezwaren waren gerezen dat de veroordeelde nieuwe strafbare feiten had begaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare terechtzitting, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. E.A. Blok, aanwezig waren. De rechtbank heeft de stukken uit het dossier bestudeerd, waaronder adviezen van de PI Alphen aan den Rijn en de reclassering, die positief waren over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Ondanks de vordering van het Openbaar Ministerie om de invrijheidsstelling uit te stellen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om deze vordering te honoreren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde zich gedurende zijn detentie positief heeft gedragen en dat er geen gegronde redenen zijn om de voorwaardelijke invrijheidsstelling uit te stellen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen, met verwijzing naar de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01/993340-18
V.I.zaaknummer: 99/000528-25
Uitspraakdatum: 14 februari 2023

Beslissing tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 20 januari 2020 (01/993340-18) is

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Alphen aan den Rijn [adres 2] ,
hierna te noemen: veroordeelde,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, waarvan de tenuitvoerlegging - blijkens de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling - met ingang van 14 november 2018 is gestart.
Gelet op de artikelen 6:2:10 en 6:2:11 (oud) van het Wetboek van Strafvordering zou veroordeelde op 16 december 2022 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 11 november 2022 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) met een termijn van 180 dagen uitstelt nu er ernstige bezwaren zijn gerezen dat veroordeelde nieuwe strafbare feiten heeft begaan.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering. Aan de voorwaarden vermeld in artikel 6:6:8 (oud) Wetboek van Strafvordering is voldaan.

De behandeling ter terechtzittingDe vordering is, nadat de zaak ter terechtzitting van 9 december 2022 voor onbepaalde tijd was geschorst, behandeld op de openbare terechtzitting van de rechtbank van

14 februari 2023.
Hierbij zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. E.A. Blok , gehoord.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken uit het dossier, waaronder:
  • het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2020;
  • de vordering gevangenneming in de nieuwe strafzaak tegen veroordeelde met parketnummer 09-767208-20, van 10 maart 2021;
  • een door de raadsvrouw van veroordeelde ingediend bezwaarschrift tegen het beëindigen van het penitentiair programma van 22 september 2022 alsmede een ingediend schorsingsverzoek bij de RSJ van 23 september 2022;
  • een brief van de partner van veroordeelde van 30 september 2022, met bijlagen;
  • de beslissing van de raadkamer van de rechtbank Den Haag van 5 oktober 2022;
  • het v.i. advies van PI Alphen aan den Rijn van 11 oktober 2022;
  • een registratiekaart van 11 oktober 2022;
  • een reclasseringsadvies v.i. van 17 oktober 2022;
  • de beslissing deelname Penitentiair Programma van 17 oktober 2022;
  • de vordering afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 11 november 2022;
  • een bericht van de huisarts van veroordeelde van 6 februari 2023;
  • een brief van de oma van veroordeelde van 7 februari 2023;
  • de door de raadsvrouw ter terechtzitting van de rechtbank van 14 februari 2023 overgelegde pleitnota.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft onder meer gewezen op het positief verlopen penitentiair programma en de uitgebrachte adviezen in oktober 2022 waarin positief is geadviseerd over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling. Ondanks deze omstandigheden heeft het openbaar ministerie echter op 11 november 2022 - geruime tijd na het bevel gevangenhouding in de nieuwe zaak - een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ingediend. In de eerste plaats is dit niet tijdig gebeurd. In de tweede plaats zijn er redenen om die vordering af te wijzen, gelet het positieve advies over de voorwaardelijke invrijheidsstelling, de schorsing in strafzaak met parketnummer 09-767208-20 en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

De beoordelingVolgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 (oud) Wetboek van Strafvordering, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 (oud) Sv kan de v.i. echter worden uitgesteld, onder meer indien is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf.

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie in de zaak met parketnummer 09-767208-20 de gevangenneming van veroordeelde heeft gevorderd in verband met aan de Opiumwet gerelateerde misdrijven, waaronder het medeplegen van de invoer van 300 kilo cocaïne. Uit de stukken volgt dat de rechtbank Den Haag bij beslissing van 10 maart 2021 de gevangenneming van veroordeelde heeft bevolen. Gegeven de ernstige bezwaren voor een nieuw strafbaar feit, bestaat er grond om de v.i. ingevolge artikel 6:2:12 uit te stellen, zoals is gevorderd.
De rechtbank ziet evenwel redenen om de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De PI Alphen aan den Rijn en de reclassering hebben positief geadviseerd ten aanzien van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze adviezen dateren van ruim na de aanhouding van veroordeelde in de nieuwe strafzaak met parketnummer 09-767208-20. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft opgemerkt dat veroordeelde gedurende de gehele detentie 100 procent gewenst gedrag heeft laten zien. Daar komt nog het volgende bij.
Bij de beslissing tot gevangenneming van 10 maart 2021 heeft de rechtbank Den Haag de voorlopige hechtenis onmiddellijk geschorst tot het moment dat veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld in de onderhavige zaak.
Veroordeelde heeft per 1 augustus 2022 deelgenomen aan het penitentiair programma, waarbij veroordeelde zich van zijn beste kant heeft laten zien. Dat programma is bij beslissing van 20 september 2022 beëindigd omdat veroordeelde – gelet op de beslissing van 10 maart 2021 – op korte termijn weer in voorlopige hechtenis zou worden genomen.
De rechtbank Den Haag heeft daarop haar schorsingsbeslissing op 5 oktober 2022 gewijzigd, in zoverre dat de schorsing van de voorlopige hechtenis zal voortduren tot de einduitspraak in de nieuwe strafzaak. Daarbij heeft de rechtbank Den Haag overwogen dat verdachte stappen heeft gezet in zijn resocialisatietraject in het kader van de detentiefasering, hetgeen niet doorkruist dient te worden door herleving van de voorlopige hechtenis.
Het penitentiair programma is na de beslissing van de rechtbank Den Haag hervat en met succes afgerond. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde vervolgens op 16 december 2022 daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid is gesteld.
Gezien de positieve berichten van de PI en de reclassering, de beslissing van de rechtbank Den Haag van 5 oktober 2022, de succesvolle afronding van het penitentiaire programma en de daarop volgende vrijlating, is naar het oordeel van de rechtbank niet meer goed te beargumenteren waarom de voorwaardelijke invrijheidsstelling thans alsnog moet worden uitgesteld. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikelen (oud) 6:2:10, 6:2:11, 6:2:12, 6:6:4, 6:6:8, 6:6:9 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank:

Wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.

Deze beslissing is genomen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. P.J. Dees, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023