ECLI:NL:RBOBR:2023:783

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
01/084520-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van partners met gevangenisstraf en taakstraf

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van zijn partners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties geweld heeft gepleegd tegen zijn partners, waaronder het dichtknijpen van de keel, het toebrengen van lichamelijk letsel en het bedreigen met een mes. De feiten zijn gepleegd in de periode van 2014 tot 2022, waarbij de slachtoffers onder andere [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandeling en een locatie- en contactverbod. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft pas na de laatste geweldsincidenten hulp gezocht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn deelname aan therapie, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.084520.22
Datum uitspraak: 27 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 januari 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 februari 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
-bij de keel te pakken en/of vervolgens de keel met zijn, verdachtes, onderarm dicht te knijpen en/of
-in de wangen te knijpen en/of
-zijn, verdachtes duim, althans vinger(s) onder haar tong te duwen en/of
-aan de oorlellen te trekken en/of
-tegen de benen te schoppen en/of
-op bed te duwen;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] op bed te duwen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] te beletten de hotelkamer te verlaten;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Brakel, gemeente Zaltbommel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] meerdere malen bij de keel heeft gepakt en/of (vervolgens) de keel heeft dicht geknepen en/of dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Brakel, gemeente Zaltbommel, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
-meermaals, althans eenmaal, bij de keel te pakken en/of (vervolgens) de keel dicht te knijpen en of dichtgeknepen te houden en/of
-hard, en/of met kracht bij de (boven)armen te pakken en/of
-door elkaar te schudden en/of
-op/tegen de armen en/of benen te slaan en/of
-tegen de lip en/of tegen de kin, althans in het gezicht te slaan en/of
-meermalen, met kracht bij de keel te pakken en/of de keel (hard) dicht te knijpen en/of
-met een (groot vlees-) mes in haar been te snijden;
t.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Brakel, gemeente Zaltbommel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door terwijl hij, verdachte, op die [slachtoffer 2] zat, een (groot vlees-) mes boven zijn, verdachtes, hoofd te houden en/of vervolgens, meermalen met dat mes snel naar beneden te bewegen/stekende bewegingen te maken, tot bijna de tegen de buik van die [slachtoffer 2] , en/of de punt van dat mes tegen/in de buik van die [slachtoffer 2] te plaatsen en/of (vervolgens) dat mes tegen haar (boven)been te plaatsen en/of met dat mes in haar been te snijden;
t.a.v. feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2014 tot en met 31 december 2014, althans in de periode van 26 november 2014 tot en met 6 juni 2016 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen het aanrecht te duwen en/of tegen de muur te drukken en/of vervolgens de keel dicht te knijpen en/of terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag, tegen het hoofd te schoppen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 23 maart 2022 wordt door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), de toenmalige partner van verdachte, aangifte gedaan van mishandeling en vrijheidsbeneming, welke zouden zijn gepleegd na een avond uit, in een hotelkamer in Amsterdam op 20 maart 2022. Na het incident komt [slachtoffer 1] in contact met twee ex-partners van verdachte, te weten [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). Beide ex-partners zeggen het door verdachte toegepaste geweld te herkennen uit hun relaties met hem. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] doen vervolgens eveneens aangifte van mishandeling tegen verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen, maar dat voor de ten laste gelegde mishandeling voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Voor wat betreft het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde, te weten de eenvoudige mishandeling, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van het onderdeel ‘snijden met een (groot vlees-)mes in het been’. Voor dit onderdeel dient verdachte te worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, nu de
de auditu-getuigenverklaring van [getuige 1] onvoldoende ondersteunend is voor de aangifte van [slachtoffer 2] .
Ten slotte heeft de verdediging met betrekking tot feit 5 betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 3] . Ook merkt de verdediging op dat de ten laste gelegde handelingen van het tegen het aanrecht en/of de muur drukken niet als mishandeling kunnen worden aangemerkt. Voor het overige refereert de verdediging zich ten aanzien van de beoordeling van feit 5 aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 2.
De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Aangezien de feiten 3 en 4 nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze feiten tezamen bespreken.
Op 28 maart 2022 doet [slachtoffer 2] aangifte van (poging tot) (zware) mishandeling tegen verdachte. Zij verklaart onder andere dat verdachte haar op 11 februari 2019, terwijl zij zwanger was, bij een uit de hand gelopen ruzie bij haar bovenarmen heeft gepakt, haar hard door elkaar heeft geschud, haar vervolgens op de bank heeft gegooid waar verdachte haar verschillende keren op haar armen en benen heeft geslagen en dat verdachte uiteindelijk zo boos werd dat hij met zijn beide handen haar keel heeft dichtgeknepen tot het moment dat zij geen lucht meer kreeg en druk op haar hersenen voelde. Vervolgens heeft verdachte haar op haar lip/kin geslagen waarna verdachte opnieuw gedurende enige tijd de keel van [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen. [slachtoffer 2] was op dat moment erg bang en dacht dat zij zou komen te overlijden. Op enig moment loopt verdachte naar de keuken en komt terug met een keukenmes. [slachtoffer 2] blijft verstijfd liggen en durft niet weg. Verdachte gaat bovenop [slachtoffer 2] zitten en maakt vervolgens bewegingen met het mes van boven zijn hoofd naar de buik en later ook de nek van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft eveneens het mes op de buik van [slachtoffer 2] geplaatst, het mes vervolgens weggelegd, [slachtoffer 2] geslagen en daarna wederom het mes ter hand genomen en daarmee een snee in het bovenbeen van [slachtoffer 2] gemaakt.
Verdachte verklaart zich de ruzie te kunnen herinneren en erkent dat hij [slachtoffer 2] stevig bij haar bovenarmen heeft gepakt, haar heeft gefixeerd en haar – terwijl zij op de bank ligt – met zijn elleboog tegen haar lip/kin heeft geraakt, waardoor [slachtoffer 2] een blauwe lip heeft opgelopen. De andere geweldshandelingen, waaronder de bedreigingen en het snijden met het mes, ontkent verdachte te hebben gepleegd.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de aangifte, ook niet voor zover dat ziet op het gebruik van het mes. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De dag na het incident komt [slachtoffer 2] bij haar collega en vriendin, getuige [getuige 1] . [getuige 1] neemt vrijwel direct de bloeduitstorting op de onderlip van [slachtoffer 2] waar, waarna [slachtoffer 2] in emotionele toestand over het door verdachte tegen haar uitgeoefende geweld en de bedreiging met het mes vertelt. Hetgeen [getuige 1] verklaart over de uitlatingen die [slachtoffer 2] tegen haar heeft gedaan, is in lijn met hetgeen [slachtoffer 2] bij haar aangifte heeft verklaard. Daar komt nog bij dat [getuige 1] – naast de bloeduitstorting op de lip van [slachtoffer 2] – andere diverse blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer 2] heeft waargenomen en daarvan ook foto’s heeft gemaakt die door aangeefster aan de politie zijn overhandigd.
De verklaring van [slachtoffer 2] met betrekking tot de bedreiging en toebrengen van het letsel met het mes op het bovenbeen van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de foto van haar bovenbeen die door [slachtoffer 2] – op verzoek van de politie – is gemaakt. Het soort litteken past bij de verklaring die [slachtoffer 2] over het letsel heeft afgelegd, namelijk dat verdachte met de punt van het mes in haar bovenbeen sneed, waarbij hij op het laatst een soort bocht maakte.
Voor de door aangeefster gestelde bedreiging door verdachte met het mes op haar buik, terwijl zij destijds 14 weken zwanger was bevat het dossier, behoudens de
de auditu-verklaring van getuige [getuige 1] , geen steunbewijs. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat niet voor ieder afzonderlijk onderdeel van de tenlastelegging steunbewijs vereist is. De rechtbank concludeert dat de verklaring van [slachtoffer 2] voor het overige steun vindt in de bewijsmiddelen en dat uit deze bewijsmiddelen tevens blijkt dat verdachte een mes hanteerde. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] derhalve óók op dit punt betrouwbaar en acht op grond hiervan de bedreiging met het mes bewezen
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen acht rechtbank de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna vermeld in de bewezenverklaring.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5.
Op 31 maart 2022 doet [slachtoffer 3] aangifte van mishandeling tegen verdachte. Zij verklaart dat zij in december 2014 hun gezamenlijke woning via de keuken binnengaat en een andere vrouw via de hal ziet vertrekken. Om [slachtoffer 3] te beletten de vrouw achterna te gaan duwt hij haar tegen het aanrecht. [slachtoffer 3] rent alsnog achter de vrouw aan naar buiten en keert niet veel later terug naar verdachte in de woning. Op dat moment drukt verdachte [slachtoffer 3] tegen de muur en knijpt hij haar keel dicht. [slachtoffer 3] verklaart dat zij de lucht uit haar longen voelt lopen en pas enkele momenten later weer bij bewustzijn komt en voelt dat verdachte tegen haar hoofd schopt. Wanneer [slachtoffer 3] de woning verlaat en in haar auto stapt, ziet zij getuige [getuige 2] aan komen rijden. Op het moment dat zij uit haar auto stapt, zakt zij in elkaar.
Verdachte heeft verklaard dat er een ruzie heeft plaatsgevonden waarbij verdachte [slachtoffer 3] met alle macht heeft proberen te weerhouden om achter de andere vrouw aan te gaan, dit door haar bij haar middel te pakken, maar dat zij uiteindelijk toch achter de andere vrouw is aangerend. Volgens verdachte is [slachtoffer 3] niet teruggekeerd naar de woning en hij ontkent dat de mishandeling heeft plaatsgevonden.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte tegen het aanrecht duwen van [slachtoffer 3] niet kan worden aangemerkt als zijnde een mishandeling. Uit de aangifte blijkt niet dat dit pijn of letsel heeft veroorzaakt.
De gedragingen die naar het oordeel van de rechtbank wel te kwalificeren zijn als mishandeling, vinden plaats nádat [slachtoffer 3] is teruggekeerd in de woning. Anders dan de verdediging heeft betoogd valt hieronder ook het tegen de muur duwen van [slachtoffer 3] , nu dit een onderdeel is van de geweldshandeling die daarop volgt, namelijk het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 3] .
Dat verdachte deze mishandeling daadwerkelijk heeft gepleegd, vindt bevestiging in de verklaring die getuige [getuige 2] heeft afgelegd. Zij heeft namelijk verklaard dat zij striemen in de nek van [slachtoffer 3] heeft waargenomen direct na het incident.
De rechtbank is – in lijn met hetgeen de verdediging ten aanzien van dit punt heeft betoogd – van oordeel dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat voor het door verdachte schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 3] , zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Aangeefster was ten tijde van het feit getrouwd met verdachte, met wie zij twee kinderen heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte en opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
op 20 maart 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- bij de keel te pakken en vervolgens de keel met zijn, verdachtes, onderarm dicht te knijpen en
- in de wangen te knijpen en
- zijn, verdachtes duim onder haar tong te duwen en
- aan de oorlellen te trekken en
- tegen de benen te schoppen en

-op bed te duwen.

t.a.v. feit 2:
op 20 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, door die [slachtoffer 1] op bed te duwen en vervolgens die [slachtoffer 1] te beletten de hotelkamer te verlaten.
t.a.v. feit 3:
op 11 februari 2019 te Brakel, gemeente Zaltbommel, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- de keel dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden en
- hard en/of met kracht bij de bovenarmen te pakken en
- door elkaar te schudden en
- op/tegen de armen en benen te slaan en
- tegen de lip/kin te slaan en
- met een mes in haar been te snijden.
t.a.v. feit 4:
op 11 februari 2019 te Brakel, gemeente Zaltbommel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door terwijl hij, verdachte, op die [slachtoffer 2] zat, een mes boven zijn, verdachtes, hoofd te houden en vervolgens, meermalen met dat mes snel naar beneden te bewegen tot bijna tegen de buik van die [slachtoffer 2] en de punt van dat mes tegen de buik van die [slachtoffer 2] te plaatsen en vervolgens dat mes tegen haar bovenbeen te plaatsen en met dat mes in haar been te snijden.
t.a.v. feit 5:
in de periode van 26 november 2014 tot en met 31 december 2014 te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch zijn levensgezel, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen de muur te drukken en vervolgens de keel dicht te knijpen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te worden gekoppeld, en daarnaast een contactverbod en een locatieverbod. De officier van justitie heeft daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, in de vorm van een locatieverbod en een contactverbod zal opleggen, te vervangen door één week hechtenis bij iedere overtreding van de maatregel met een maximale duur van 6 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en over te gaan tot enkel een voorwaardelijke strafoplegging met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast verzoekt de verdediging het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich ten aanzien van [slachtoffer 1] schuldig gemaakt aan mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Na een avond uit wordt verdachte op enig moment boos op [slachtoffer 1] , ontstaat een ruzie en eenmaal aangekomen op de hotelkamer pleegt hij de mishandeling welke onder andere bestaat uit het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft het niet aangedurfd uit de hotelkamer te vertrekken nu zij daartoe door verdachte door fysiek geweld en doordat hij haar had ontkleed werd belet. Pas de volgende dag zag zij gelegenheid het hotel te verlaten en aan verdachte te ontkomen. Aangeefster was letterlijk bont en blauw geslagen.
Ook aangeefster [slachtoffer 2] is door verdachte mishandeld. Verdachte heeft haar keel dichtgeknepen, haar geslagen, haar bedreigd met een mes en hij heeft haar met het mes in haar bovenbeen gesneden. De gedragingen van verdachte zijn schokkend, te meer nu [slachtoffer 2] op dat moment veertien weken zwanger was van verdachte. Desondanks heeft de zwangerschap verdachte er niet van weerhouden meerdere malen het mes in de richting van de buik van [slachtoffer 2] te bewegen. Aangeefster [slachtoffer 2] was zo bang dat zij letterlijk in haar broek plaste van angst.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 3] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft haar keel zo lang dichtgeknepen dat zij haar bewustzijn verloor.
Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en bovendien de lichamelijk integriteit van alle drie de aangeefsters in ernstige mate aangetast. Alle aangeefsters hadden een relatie met verdachte op het moment dat hij de – zeer gewelddadige – strafbare feiten pleegde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze handelingen niet – zoals hij daar zelf over heeft verklaard – uit paniek, maar vanuit blinde woede gepleegd. Uit het handelen van verdachte blijkt dat verdachte er niet voor terugschrikt zwaar geweld te gebruiken tegen zijn partner. Dit terwijl de slachtoffers zich juist veilig hadden moeten kunnen voelen in hun eigen huis dan wel in de aanwezigheid van hun partner, verdachte.
De bedreigingen en het geweld hebben een grote indruk op de slachtoffers gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de aangeefsters blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij met zijn handelen zich niets heeft aangetrokken van de mogelijke (psychische) gevolgen die dat voor de aangeefsters zouden kunnen hebben. Verdachte was toentertijd nota bene politieagent en ten tijde van de feiten tegen [slachtoffer 1] medewerker van [advies- en meldpunt] . Aldus wist verdachte als geen ander wat de gevolgen van huiselijk geweld voor slachtoffers zijn. Dat heeft hem er geenszins van weerhouden om te handelen, zoals hij heeft gedaan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafbaar handelen. Verdachte heeft een calculerende proceshouding ingenomen en alleen een bekennende verklaring afgelegd op de onderdelen die niet aan hem ten laste zijn gelegd of ter zake van handelingen niet in aanmerking zouden komen voor kwalificatie van een strafbaar feit. Ten aanzien van de feiten die verdachte bekent, legt hij bovendien steeds deels de schuld bij de aangeefsters en lijkt hij niet echt te beseffen wat de impact van zijn handelen op aangeefsters is geweest
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij heeft deelgenomen aan een groepstherapie, welke was gericht op het voorkomen van huiselijk geweld, en dat hij deze succesvol heeft afgerond. Momenteel is verdachte gestart met individuele (schema)therapie en ook daar zet hij zich in om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Verdachte werkt goed mee aan het reclasseringstoezicht.
Hoewel het positief is dat verdachte thans open staat voor hulp en begeleiding rekent de rechtbank verdachte aan dat hij pas hulp heeft ingeschakeld na het laatste geweldsincident, en in de eerdere geweldsincidenten in 2014 en 2019 kennelijk geen aanleiding heeft gezien om verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te nemen en professionele hulp te zoeken. Dit geldt te meer gelet op de achtergrond van verdachte als politieagent en later medewerker van [advies- en meldpunt] . Indien verdachte direct in 2014 hulp in therapie was gegaan, hadden de latere incidenten mogelijk voorkomen kunnen worden. Daarnaast merkt de rechtbank op dat zij, ondanks de door de reclassering gerapporteerde inzet van verdachte, twijfels heeft bij de effectiviteit van de behandelingen nu verdachte een deels ontkennende proceshouding heeft en, zoals hiervoor overwogen, niet of nauwelijks verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
De rechtbank heeft in het uittreksel uit de justitiële documentatie gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 14 oktober 2022, welke is opgesteld door [deskundige 1] (psychiater) en [deskundige 2] (GZ-psycholoog). Hierin is onder andere – kort samengevat – opgenomen dat bij verdachte sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken, welke ook ten tijde van het plegen van de strafbare feiten aanwezig was. De stoornis uit zich vooral op interpersoonlijk vlak en binnen relaties. Op basis van het vastgestelde persoonlijkheidsstoornis wordt geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, welk advies de rechtbank overneemt.
De straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Met betrekking tot feit 2 is gekeken naar de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De oriëntatiepunten en jurisprudentie dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De aard en de ernst van het geweld rechtvaardigen een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte thans reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Anderzijds is sprake van positieve ontwikkelingen, is inmiddels een behandeltraject gestart, is feit 5 al lang geleden gepleegd en heeft verdachte weer een baan gevonden. De rechtbank wil de huidige positieve ontwikkelingen met betrekking tot de persoon van verdachte niet met een hervatting van zijn detentie doorkruisen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de maximale taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, in onderhavige zaak passend is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte mogelijk extra motiveert om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals door de reclassering zijn geadviseerd. In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, zal de rechtbank de verdachte ook als bijzondere voorwaarde een locatieverbod opleggen, nu dit, zoals ter terechtzitting is gebleken, niet in de weg staat aan de omgangsregeling van verdachte met zijn kinderen.
De rechtbank acht dit afdoende ter beveiliging van de maatschappij en/of ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte. Anders dan gevorderd door de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om aan verdachte in dit verband een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen.
Door de officier van justitie is verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank zal het bevel voorlopige hechtenis in stand laten, hetgeen betekent dat de schorsingsvoorwaarden van kracht blijven zolang het vonnis niet onherroepelijk is. De rechtbank acht daarom geen termen aanwezig om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van 605,99 euro aan materiële schadevergoeding (posten: reiskosten, eigen risico 2022 en 2023 en opvragen medische informatie) en een bedrag van 1.850,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van 1.500,00 euro en de gevorderde kosten voor het eigen risico over het jaar 2023 af te wijzen. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten de gevorderde materiële schadevergoeding (posten: reiskosten, eigen risico 2022 en 2023 en opvragen medische informatie) ten bedrage van 605,99 euro, en immateriële schadevergoeding ten bedrage van 1.500,00 euro vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank aanleiding om het gehele gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding, waaronder de kosten voor het eigen risico van jaar 2023, toe te wijzen, nu uit de overgelegde bescheiden blijkt dat de benadeelde partij begin januari 2023 een meerdaagse psychologische behandeling heeft ondergaan. De rechtbank zal het eigen risico 2023 op basis van haar schattingsbevoegdheid vaststellen op het bedrag van 385,00 euro, overeenkomstig het wettelijk vastgestelde eigen risico over 2023.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Dit artikel bepaalt onder b dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Daarvoor dient duidelijk te zijn dat in het concrete geval de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan rechtvaardigen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Verdachte heeft een dusdanig ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer door haar te mishandelen en haar van haar vrijheid te beroven en beroofd te houden. In de toelichting op de vordering is uiteengezet wat de gevolgen het handelen van verdachte voor het slachtoffer zijn geweest. Dat bij het slachtoffer sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze is voldoende onderbouwd en staat naar het oordeel van de rechtbank vast.
Het bestaan van de geleden immateriële schade kan – gelet op het bovenstaande – dan ook (zonder meer) worden aangenomen. De rechtbank ziet, gelet op het standpunt van de verdediging in dit verband, aanleiding de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid toe te wijzen tot een bedrag van 1.500,00 euro vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij kan het onderdeel van de vordering welke niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] , daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van 422,32 euro aan materiële schadevergoeding (posten: reiskosten en eigen risico 2020) en een bedrag van 1.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding en de gevorderde materiële schadevergoeding die ziet op het eigen risico van 2020. De verdediging is de mening toegedaan dat de causaliteit tussen de gevorderde posten en hetgeen ten laste is gelegd niet zonder meer kan worden vastgesteld.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten de gevorderde materiële schadevergoeding (posten: reiskosten en eigen risico 2020) ten bedrage van 422,32 euro, en immateriële schadevergoeding ten bedrage van 1.000,00 euro vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gemaakte en gevorderde kosten ter zake van reiskosten en eigen risico over het jaar 2020 voldoende duidelijk heeft toegelicht en onderbouwd, zowel in de vordering als ter terechtzitting, zodat deze beide posten voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Dit artikel bepaalt onder b dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Daarvoor dient duidelijk te zijn dat in het concrete geval de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan rechtvaardigen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Verdachte heeft een dusdanig ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer door haar te mishandelen tijdens haar zwangerschap en daarbij bedreigingen te uiten. In de toelichting op de vordering is uiteengezet wat de gevolgen van het handelen van verdachte voor het slachtoffer zijn geweest. Dat bij het slachtoffer sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze is voldoende onderbouwd en staat naar het oordeel van de rechtbank vast. Dat bij de behandeling van de bij slachtoffer geconstateerde psychische klachten ook aandacht wordt besteed aan de oorsprong van gedragspatronen doet daaraan niet af. Dat geldt evenzeer voor zover traumatische ervaringen uit de jeugd van het slachtoffer door het handelen van verdachte opnieuw naar de oppervlakte zijn gekomen. Bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van (psychisch) letsel zullen de gevolgen van een door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al houdt die reactie mede verband met eerdere, haar overkomen, (gewelds)incidenten en ook al zijn die gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Dit zou slechts anders zijn onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zou hebben nagelaten voldoende bij te dragen aan zijn herstelproces. Gesteld noch gebleken is dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Het bestaan van de geleden immateriële schade kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook (zonder meer) worden aangenomen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] , daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 60a, 282, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
mishandeling
t.a.v. feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
t.a.v. feit 3:
mishandeling
t.a.v. feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
- in eendaadse samenloop gepleegd met feit 3 -
t.a.v. feit 5:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5:
een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5:
een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 160 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich blijft melden bij Reclassering Nederland locatie Nijmegen, Stieltjesstraat 1 Nijmegen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat veroordeelde zich blijft laten behandelen door Kairos Nijmegen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met aangeefsters, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Een uitzondering op dit verbod is het functionele contact dat er dient te zijn omtrent de omgang met de kinderen; en
- dat veroordeelde zich, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, niet bevindt binnen een straal van 500 meter rondom de woning van:
- [slachtoffer 1] woonachtig te [adres 2] ;
- [slachtoffer 2] woonachtig te [adres 3] en
- [slachtoffer 3] woonachtig te [adres 4] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.

Schadevergoedingsmaatregel:

T.a.v. feit 1, feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 2.105,99 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 31 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 605,99 euro materiële schadevergoeding en 1.500,00 euro immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Schadevergoedingsmaatregel:

T.a.v. feit 3, feit 4:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.422, 32 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 24 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 422,32 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 2.105,99 euro, bestaande uit 605,99 euro materiële schadevergoeding en 1.500,00 euro immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 1] bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 3, feit 4:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.422,32 euro, bestaande uit 422,32 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 2] bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 27 februari 2023.