ECLI:NL:RBOBR:2023:771

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
01/086737-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en brandstichting met levensgevaar voor een ander

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord en brandstichting. De verdachte heeft op 7 april 2022 in Schaijk brand gesticht in het chalet van zijn ex-partner, terwijl zij daar lag te slapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet de brand heeft aangestoken, met het doel om het leven van de ex-partner te beroven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van vijf jaar. De vordering van het slachtoffer als benadeelde partij is geheel toegewezen tot een bedrag van € 6.653,76, waarvan € 5.000,-- immateriële schadevergoeding. Daarnaast is de vordering van de eigenaar van het chalet toegewezen tot een bedrag van € 11.418,51, bestaande uit materiële schadevergoeding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.086737.22
Datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2022, 11 oktober 2022, 9 december 2022 en 10 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juni 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 juli 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 april 2022 te Schaijk, binnen de gemeente Maashorst, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
gedurende de nachtelijke uren
- zich naar het chalet (gelegen aan de [adres 2] ) heeft begeven en/of
- een (lounge)bank die tegen het chalet (gelegen aan de [adres 2] ) aan stond en/of onder de (aansluitende) overkapping van voornoemde chalet stond (waarin die [slachtoffer] op dat moment sliep, althans aanwezig was) en/of
- de voorzijde van het chalet (gelegen aan de [adres 2] ) (waarin die [slachtoffer] op dat moment sliep, althans aanwezig was)

(met behulp van een (storm)aansteker) in brand heeft gestoken en/of heeft aangestoken en/of in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of brand heeft gesticht, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.
hij op of omstreeks 7 april 2022 te Schaijk, binnen de gemeente Maashorst, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door (met behulp van een (storm)aansteker) een (lounge)bank die tegen het chalet (gelegen aan de [adres 2] ) aan stond en/of onder de (aansluitende) overkapping van voornoemde chalet stond en/of de voorzijde van het chalet in brand te steken en/of aan te steken en/of open vuur in aanraking te brengen met een (lounge)bank die tegen het chalet (gelegen aan de [adres 2] ) aan stond en/of onder de (aansluitende) overkapping van voornoemde chalet stond en/of de voorzijde van het chalet (gelegen aan de [adres 2] ), ten gevolge waarvan een chalet (gelegen aan de [adres 2] te Schaijk), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in het chalet aan de [adres 2] bevindende goederen (te weten de inboedel) en/of levensgevaar voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in het chalet aan de [adres 2] (te weten [slachtoffer] ), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in het chalet aan de [adres 2] (te weten [slachtoffer] ), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 7 april 2022 op of omstreeks 04:20 uur vond er een brand plaats aan een chalet op de [adres 2] te Schaijk, waar op dat moment [slachtoffer] , aangeefster, verbleef. Aangeefster gaf aan dat de brand mogelijk zou zijn aangestoken door haar ex-partner, genaamd [verdachte] , verdachte. Verdachte werd kort na het ontstaan van de brand om 04:49 uur op de [adres 3] in zijn woonplaats [woonplaats] door de politie aangetroffen in een aan hem toebehorende rode personenauto, merk Ford, type Focus C-Max (hierna: zijn auto). Aan de voorzijde van zijn auto was het kenteken afgeplakt. De verbalisanten zagen dat verdachte verschillende stukken tape over de merkbenamingen op zijn kleding had geplakt. Bij de fouillering van verdachte troffen de verbalisanten in zijn jaszak een stormaansteker aan, maar niets van rookwaar. Verdachte was onder invloed van alcohol. Verdachte had het verder de hele tijd over zijn ex genaamd [slachtoffer] en was erg geëmotioneerd.
Verdachte wordt ervan verdacht deze brand te hebben gesticht. Aan hem is onder 1 impliciet primair poging tot moord en impliciet subsidiair poging tot doodslag ten laste gelegd. Daarnaast wordt hem onder 2 verweten dat hij opzettelijk brand heeft gesticht bij de woning van aangeefster en daarmee gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen heeft veroorzaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 tenlastegelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de brand is aangestoken en dat er geen objectief bewijs is dat verdachte die nacht bij het chalet van aangeefster is geweest. Daarnaast bevat de tijdlijn in het dossier volgens de raadsman verschillende mankementen, omdat de beelden waaruit de tijdlijn is opgebouwd ontoereikend zijn om met zekerheid te kunnen stellen dat zijn auto daarop zichtbaar is. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat er gebreken zijn ten aanzien van het voorgestelde motief van verdachte en dat verdachte een concrete verklaring heeft afgelegd over de omstandigheden waaronder hij is aangetroffen in de nacht van 7 april 2022.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage. De bewijsmiddelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Het oordeel van de rechtbank.
Voorgeschiedenis.
Verdachte en aangeefster hadden ruim zes jaar een relatie. Aangeefster heeft verklaard dat het al een periode op en af ging met hun relatie, waarbij er ook fysiek geweld is gebruikt. Het ene moment was de relatie volgens aangeefster heel leuk en het andere moment heel slecht. Aangeefster heeft rond kerst 2021 aangegeven dat het echt over was, maar verdachte zou dit niet hebben geaccepteerd. In de periode daarna zou verdachte meerdere keren zijn langsgekomen bij het chalet van aangeefster en haar hebben lastiggevallen. Twee dagen voor de brand, op 5 april 2022, is verdachte in de vroege ochtend om 06:30 uur het chalet van aangeefster binnen gedrongen Ook verklaarde aangeefster dat verdachte al eens eerder de kabels van het camerasysteem, rondom haar chalet, kapot zou hebben getrokken.
Op de avond van 6 april 2022 verbleef aangeefster in haar chalet. Zij kreeg de hele avond mails van verdachte. Uit de mails blijkt dat verdachte tot vlak voor de brand contact bleef zoeken met aangeefster.
Brand in het chalet aan de [adres 2] te Schaijk.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 7 april 2022, rond 04:20 uur, een brand is ontstaan in het chalet waar aangeefster [slachtoffer] verbleef. Aangeefster lag te slapen en werd wakker van het geluid van glas dat kapot sprong. Ze liep de woonkamer in en zag dat er vuur door het raam kwam. Aangeefster heeft haar hond aangelijnd en is naar buiten gevlucht. Buiten zag ze dat de voorzijde van het chalet in brand stond.
Dat in het chalet aan de [adres 2] te Schaijk brand heeft gewoed en dat aangeefster uit het chalet heeft moeten vluchten voor de brand, is niet in geschil.
Brandstichting.
De vraag die de rechtbank eerst zal beantwoorden is of deze brand is aangestoken. Daartoe overweegt zij als volgt.
Ter plaatse gaf de bevelvoerder van de brandweer aan dat de brand aan de voorzijde, aan de buitenkant van het chalet, bij de loungebank is ontstaan. Ook verklaarde hij dat de brand vermoedelijk was aangestoken, omdat er geen factoren aanwezig waren waardoor de brand spontaan zou kunnen zijn ontstaan. Later heeft de bevelvoerder nog verklaard dat hij in de buurt van de bank geen (natuurlijke) ontstekingsbronnen heeft gezien die de brand kunnen hebben veroorzaakt.
Door de forensische opsporing zijn op of rond de mogelijke ontstaansplaats geen brandversnellende middelen of elektronische apparaten aangetroffen. De forensische opsporing heeft geconcludeerd dat gesteld kan worden dat, door het uitsluiten van andere ontstekingsbronnen, het inbrengen van open vuur lijkt te passen in het brandbeeld.
De rechtbank heeft in het dossier geen enkele aanwijzing aangetroffen dat de brand op een andere wijze dan door brandstichting is ontstaan.
Op basis van het bovenstaande concludeert de rechtbank, anders dan de verdediging, dat er sprake is van opzettelijke brandstichting, doordat de loungebank op de veranda van het chalet is aangestoken.
Motief.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte een motief hebben gehad om tot brandstichting over te gaan. De rechtbank heeft daarbij gelet op de door aangeefster afgelegde verklaringen en de inhoud van de door verdachte in de periode voorafgaand aan de brand aan aangeefster gezonden mails en chatberichten. Hieruit kan immers worden afgeleid dat verdachte het eindigen van de relatie maar moeilijk kon verkroppen en hierover boos en geëmotioneerd was. De rechtbank wijst in dit verband op het binnendringen door verdachte in het chalet van aangeefster op 5 april 2022 om 6.30 uur in de ochtend.
Gelegenheid.
De volgende vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of verdachte de gelegenheid heeft gehad om de brand te stichten. Met andere woorden: past verdachte in de door de politie geschetste tijdlijn?
Als ankerpunten neemt de rechtbank het moment dat verdachte op 7 april 2022 rond 04:00 uur met zijn auto is weggereden bij zijn woning en het moment dat verdachte om 04:49 uur in zijn auto werd aangetroffen in een straat nabij zijn woning waarna hij werd aangehouden.
Het tijdstip van vertrek wordt ondersteund door camerabeelden en een verklaring van een buurtbewoner in een proces-verbaal bevindingen naar aanleiding van een getoonde foto dat het de auto van verdachte is die op de camerabeelden van de parkeerplaats voor de woningen ontbreekt. Op de camerabeelden van het vertrekkende voertuig zijn aan de rechterzijde de beide wieldoppen te zien.
De politie is op grond van camerabeelden uit de tussenliggende periode tot de conclusie gekomen dat het voertuig dat daarop is te zien overeenkomsten vertoont met het voertuig van verdachte. De bevindingen van de politie zijn de volgende. Op de beelden van de [adres 4] te Schaijk is een rode auto te zien die gelijkenissen vertoont met de auto van verdachte. Dit is ook het geval op de [adres 5] te Schaijk. Op deze camerabeelden zijn de beide wieldoppen aan de rechterzijde van de auto te zien. Op de [adres 6] te Schaijk is te zien dat om 4.13 uur een voertuig parkeert en zijn lichten dimt. Om 4.20 uur zijn de eerste beelden van de brand aan het chalet, dat is gelegen aan de [adres 2] te Schaijk, te zien. Rond 04:29 uur is van diezelfde plek op de [adres 6] een voertuig weg gereden en via de [adres 7] richting Oss gereden. Ook op de weg terug van de [adres 2] te Schaijk richting Oss is een voertuig op camerabeelden waargenomen. Op de camerabeelden van het tankstation [naam] aan de [adres 7] is een voertuig waargenomen dat overeenkomsten vertoont met het voertuig van verdachte. De kleur van het voertuig, de vorm van de ramen en achterlichten en het type wieldop kwamen overeen, waarbij het opvallend was dat aan de linker voorzijde van het voertuig een wieldop ontbrak. Het ontbreken van de beide wieldoppen aan de voorzijde van de auto van verdachte is ook waargenomen door de verbalisanten die verdachte hebben aangehouden op de [adres 3] in Oss .
De door de verdediging aangevoerde zogenoemde mankementen aan de tijdlijn overtuigen de rechtbank niet. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het, mede gelet op het nachtelijk tijdstip, bepaald niet onwaarschijnlijk dat verdachte de route van Oss naar Schaijk heeft afgelegd in 12 minuten in plaats van de volgens een routeplanner geïndiceerde 14 minuten. Verder kan niet worden uitgesloten dat – mede gelet op het feit dat verdachte onder invloed van alcohol was – de twee ontbrekende wieldoppen onderweg zijn losgeraakt. De opmerkingen van de verdediging over de afwijkende vorm van de achterlichten van de auto op de camerabeelden acht de rechtbank onvoldoende objectief onderbouwd om de betrouwbaarheid van de desbetreffende bevindingen van de verbalisanten over de camerabeelden in twijfel te trekken. Dat van de verklaring van de buurtbewoner over de ontbrekende auto van verdachte op de parkeerplaats slechts een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt niet dat de bevinding niet zou kloppen.
Al met al heeft de rechtbank geen reden om aan de waarnemingen van de verbalisanten over het voertuig en de gereden rit te twijfelen. Op grond van deze bevindingen, in samenhang bezien, neemt de rechtbank aan dat verdachte op 7 april 2022 de bestuurder is geweest van de op de route vanuit zijn woning naar het chalet van aangeefster en vice versa waargenomen auto. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesterkt door het gegeven dat op de diverse camerabeelden niet of nauwelijks andere voertuigen zichtbaar zijn.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook de gelegenheid heeft gehad tot het stichten van de brand.
Middelen.
Kort na de brand is bij verdachte een stormaansteker aangetroffen. Daarmee beschikte verdachte over een middel om de gewraakte brandstichting uit te voeren. De enkele suggestie van de verdediging dat de stormaansteker niet (meer) functioneerde is onvoldoende om daaraan af te doen. De rechtbank neemt, bij gebrek aan aanknopingspunten dat een ander voorwerp of middel is gebruikt, aan dat verdachte ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de stormaansteker om de brand te stichten.
Tussenconclusie.
De rechtbank is – gelet op het bovenstaande – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat het verdachte is geweest die de brand in het chalet aan de [adres 2] te Schaijk heeft gesticht door met een stormaansteker een loungebank op de veranda van het chalet in brand te steken.
Levensgevaar (feit 2)
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van brandstichting waarbij levensgevaar is te duchten vereist dat dit levensgevaar ten tijde van de brandstichting in het concrete geval naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
In de nacht van 7 april 2022 heeft verdachte zich begeven naar het chalet van aangeefster, wetende dat aangeefster daar verbleef. Gelet op het tijdstip van brandstichting moest verdachte er ernstig rekening mee houden dat aangeefster op dat moment sliep. Eenmaal bij het chalet aangekomen heeft hij een loungebank in brand gestoken. Die loungebank stond aan de voorzijde van het chalet onder de overkapte veranda. Door onder deze omstandigheden op deze manier brand te stichten was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat aangeefster als gevolg van die brandstichting zou kunnen komen te overlijden. Daarmee is bewezen dat als gevolg van de door verdachte gepleegde brandstichting levensgevaar voor aangeefster was te duchten.
Dat als gevolg van deze brandstichting tevens gemeen gevaar voor goederen als tenlastegelegd was te duchten is niet in geschil en vloeit voort uit dezelfde voornoemde feiten en omstandigheden.
Conclusie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar voor aangeefster en gemeen gevaar voor goederen zoals tenlastegelegd was te duchten op de wijze als hierna bij de bewezenverklaring te melden.
Opzet op het doden van aangeefster (feit 1)
De rechtbank overweegt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans, maar ook dat hij deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht zijn van belang. Het zal in ieder geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet onder een aanmerkelijke kans worden verstaan: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Gelet op de hiervoor onder het kopje ‘Levensgevaar’ genoemde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval tevens bewezen worden geacht dat verdachte, ten minste in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het doden van aangeefster.
Voorbedachte raad.
Voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvoor zijn in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij vertrek vanuit zijn woning de nummerplaten op zijn voertuig en de merktekens op zijn kleding had afgeplakt. Uit het dossier is gebleken dat verdachte omstreeks 04:00 uur bij zijn woning is vertrokken en dat rond 04:20 uur de brand is ontstaan. Verdachte wordt vervolgens om 04:49 uur in zijn auto aangetroffen met een stormaansteker in zijn zak.
Dit zijn voor de rechtbank doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan om 04.00 uur van huis is gegaan met zijn auto, maar tevens dat hij voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift. De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook het gedrag van verdachte jegens aangeefster in de periode voorafgaand aan de brand, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte twee dagen voor de brand (op 5 april 2022) in de vroege ochtend de woning van aangeefster is binnen gedrongen.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde poging tot moord op de wijze als hierna bij de bewezenverklaring te melden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 7 april 2022 te Schaijk, binnen de gemeente Maashorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, gedurende de nachtelijke uren
- zich naar het chalet gelegen aan de [adres 2] heeft begeven en
- een loungebank die onder de aansluitende overkapping van voornoemd chalet stond waarin die [slachtoffer] op dat moment sliep, met behulp van een stormaansteker in brand heeft gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.

op 7 april 2022 te Schaijk, binnen de gemeente Maashorst, opzettelijk brand heeft gesticht door met behulp van een stormaansteker een loungebank die stond onder de aansluitende overkapping van het chalet gelegen aan de [adres 2] , in brand te steken, ten gevolge waarvan een chalet, gelegen aan de [adres 2] te Schaijk, toebehorende aan [betrokkene] , geheel of gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de zich in het chalet aan de [adres 2] bevindende goederen (te weten de inboedel) en levensgevaar voor een aanwezige persoon in het chalet aan de [adres 2] (te weten [slachtoffer] ), te duchten was.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, zijnde een contactverbod met betrekking tot aangeefster [slachtoffer] en een meldplicht. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de maatregel voor de maximale duur van 5 jaren dient te worden opgelegd, gelet op de aard van het feit en de voorgeschiedenis tussen verdachte en aangeefster. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat zal worden bevolen dat voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en bij het bepalen van de straf de nadruk te leggen op een lange voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-partner [slachtoffer] door brand te stichten in haar chalet waar zij op dat moment lag te slapen. Als gevolg van de brand zijn het chalet, dat zij huurde van [betrokkene] , en de inboedel (grotendeels) verloren gegaan. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft met de brandstichting welbewust levensgevaar voor aangeefster veroorzaakt. Aangeefster werd door toedoen van haar hond wakker en kon daardoor ontsnappen aan de brand. De angst die zij op het moment van de brand en het vluchten uit het chalet gevoeld moet hebben, is moeilijk voor te stellen. Daar komt nog bij dat zij al haar eigendommen is verloren en dat zij lange tijd geen eigen plek heeft gehad waar ze tot rust kon komen en verblijven.
Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer enorm leed aangedaan en het incident was voor haar een bijzonder traumatische gebeurtenis. Dat blijkt niet alleen uit de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, maar ook uit de slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting heeft voorgedragen. Daarnaast heeft de brand een grote impact gehad op de eigenaresse van het chalet, [betrokkene] . Ook zij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en haar zoon heeft ter terechtzitting een invoelbare slachtofferverklaring voorgedragen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Verdachte ontkent dat hij de brand heeft gesticht. Hij heeft op geen enkel moment openheid van zaken gegeven en verantwoordelijkheid genomen voor de door hem begane feiten. Ook heeft verdachte niet mee willen werken aan een psychologisch onderzoek. De rechtbank kan in de overwegingen over de straf dan ook geen rekening houden met de psychische gesteldheid van verdachte zoals die uit de verstrekte summiere informatie van zijn vroegere behandelaars naar voren is gekomen.
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat met betrekking tot de feiten sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Juridisch gezien is dan sprake van meerdaadse samenloop, de rechtbank beschouwt het onder 1 en 2 bewezenverklaarde voor wat betreft de straftoemeting echter als één geheel.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de ingrijpende gevolgen die deze feiten voor met name aangeefster hebben gehad, maken dat de rechtbank een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats acht.
Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat voor het delict moord in de laatste jaren doorgaans gevangenisstraffen van ten minste vijftien jaar plegen te worden opgelegd. Het strafmaximum voor poging tot moord is voorts een derde lager dan voor het voltooide delict.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast zal de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 5 jaren. Deze maatregel zal inhouden dat verdachte zich zal onthouden van contact met aangeefster. Van een meldplicht bij de reclassering ziet de rechtbank de meerwaarde niet in. De rechtbank zal ten aanzien van de maatregel bepalen dat deze dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op de aard van het feit en de voorgeschiedenis tussen verdachte en aangever moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens aangeefster. Voorts zal de rechtbank bepalen dat er vervangende hechtenis zal worden toegepast van één week voor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

[slachtoffer] vordert, na wijziging van de vordering ter terechtzitting, een bedrag van € 2.428,16 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De door de benadeelde partij gewijzigde gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
  • reiskosten (€ 150,00);
  • medische kosten; eigen risico (€ 385,00);
  • materiële kosten (€ 1.893,16):
o Hondenpension 7-4-2022 t/m 30-4-2022 (€ 387,20);
o [bedrijfsnaam 1] (€ 303,83);
o [bedrijfsnaam 2] (€ 562,25);
o [bedrijfsnaam 3] (€ 185,00);
o Hondenpension 1-5-2022 t/m 27-5-2022 (€ 387,20);
o Kosten opvragen medische informatie (€ 67,68).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gewijzigde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om deze voor een bedrag van € 3.000,00 toe te wijzen, omdat aangeefster voor het voorval al in behandeling was bij een psychiater en er dus sprake is van predispositie. De officier van justitie heeft verzocht de toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de post medische kosten, de verblijfskosten en kosten hondenpension niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat deze ontoereikend zijn gemotiveerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de psychische hulp al voor het strafbare feit dateert en zonder nadere specificatie niet kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van de ten laste van verdachte bewezenverklaarde feiten rechtstreekse schade heeft geleden. Daarom kan aan de benadeelde partij in beginsel een geldelijke vergoeding voor de geleden schade toekomen.
De materiële posten.
De gevorderde bedragen ten aanzien van de posten reiskosten, medische kosten, verblijfskosten en de kosten voor het opvragen medische informatie, komen de rechtbank niet onredelijk voor zodat die posten voor toewijzing in aanmerking komen. Met betrekking tot de verblijfskosten overweegt de rechtbank verder nog dat deze voldoende zijn onderbouwd en dat van de benadeelde niet gevergd hoeft te worden dat zij verplicht onderdak zoekt bij familie.
Met betrekking tot de kosten voor het hondenpension overweegt de rechtbank dat deze post een nadere toelichting behoeft en nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de kosten voor het hondenpension.
De immateriële posten.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij is aangetast in haar persoon op een andere wijze. Gelet op de aard en de ernst van de normschending is de rechtbank van oordeel dat een immateriële schadevergoeding dient te worden toegekend. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar sprake is van predispositie, maar dat de traumatische stressklachten pas na het incident zijn opgekomen. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag niet onredelijk is en vergelijkbaar is met de aangehaalde uitspraken. De rechtbank zal het gevorderde bedrag in zijn geheel toewijzen.
Conclusie.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
- een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.653,76, bestaande uit de posten ‘reiskosten’ € 150,00, ‘medische kosten’ € 385,00, ‘verblijfskosten’
€ 1.051,08 en ‘opvragen medische gegevens’ € 67,68;
  • een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,00;
  • vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de materiële schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [betrokkene] .

[betrokkene] vordert een bedrag van € 37.029,75 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de herstelkosten van het chalet niet-ontvankelijk te verklaren, omdat in het kader van de civielrechtelijke beoordeling de vraag opkomt of er sprake is van eigen schuld tussen verzoekster en verzekeraar. De afwenteling hiervan op verdachte en de hiermee samenhangende causaliteitsvraag, brengen de officier van justitie tot de conclusie dat de beantwoording van die vragen een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de gederfde huurinkomsten toe te wijzen voor de duur van 6 maanden, te weten een bedrag van € 2.790,00. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze in zijn geheel dienen te worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze schade niet is onderbouwd.
Tot slot heeft de officier van justitie verzocht de toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Mocht de rechtbank toekomen aan de beoordeling van de vordering, dan heeft de raadsman zich ten aanzien van de herstelkosten op het standpunt gesteld dat deze post dient te worden afgewezen c.q. niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens een ontoereikende motivering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat deze kosten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat er eerst onderzocht moet worden wat de dagwaarde van het chalet is en dit zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Ten aanzien van de schoonmaakkosten heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de factuur op naam van een ander staat en dat niet is vastgesteld of de factuur door de benadeelde is betaald. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat deze kosten dienen te worden gematigd tot de schade die redelijkerwijs door de tenlastegelegde gedraging is ontstaan. Ten aanzien van de nieuwe afzuigkap heeft de raadsman verzocht deze af te wijzen, omdat onvoldoende is gemotiveerd op welke wijze de afzuigkap beschadigd is geraakt. Ten aanzien van het nieuwe laminaat en lakverf heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met het gedeelte van de vloer dat door de brand beschadigd heeft kunnen raken en de toe te wijzen kostenpost naar aanleiding hiervan in mindering te brengen. Met betrekking tot de overige kosten (installatiedraden en muurverf) heeft de raadsman de rechtbank verzocht om deze af te wijzen omdat onduidelijk is of de aankopen gerelateerd zijn aan het tenlastegelegde feit. Tot slot heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gederfde huurinkomsten.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een causaal verband.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het ten laste van verdachte bewezenverklaarde feit onder 2 rechtstreekse schade heeft geleden. Daarom kan aan de benadeelde partij in beginsel een geldelijke vergoeding voor de geleden schade toekomen.
De materiële schadeposten.
Met betrekking tot de herstelkosten is de rechtbank van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn gespecificeerd. Deze kosten behoeven nadere onderbouwing. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de herstelkosten.
Met betrekking tot de overige materiële schadeposten is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende zijn onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor, zodat deze posten voor toewijzing in aanmerking komen.
De immateriële schadeposten.
[betrokkene] verzoekt om een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank overweegt dat de drempel voor toewijzing van (enig bedrag aan) schadevergoeding in dit geval vrij hoog ligt. De vordering dient dan te worden toegewezen op de grondslag van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ (zoals bepaald in artikel 6:106 onder b, BW). Hiertoe dient het bewezenverklaarde feit te hebben geleid tot geestelijk letsel bij de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar vermogensschade is toebracht aan de benadeelde, maar dat het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd om te kunnen spreken over een aantasting van de persoon op andere wijze. Dit behoeft nadere onderbouwing en nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de immateriële schade.
Conclusie.
Na de zitting heeft de rechtbank van het slachtoffer stukken ontvangen onder meer met betrekking tot de betaling van de schoonmaakkosten, zoals ter zitting van 10 februari 2023 afgesproken. Hoewel de verdediging hierover bij e-mail van 21 februari 2023 heeft aangevoerd dat niet blijkt dat de schoonmaakkosten zijn betaald van de rekening van [betrokkene] heeft de rechtbank geen aanleiding om daaraan te twijfelen, nu de (niet toegewezen) herstelkosten van het chalet zijn betaald vanaf dezelfde bankrekening.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
  • een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 11.418,51, bestaande uit de posten ‘schoonmaakkosten’ € 5.929,94, ‘derving huurinkomen’ € 4.650,00, ‘nieuwe afzuigkap’ € 179,00, ‘nieuw laminaat en verf’ € 449,16,’nieuwe installatiedraden Pe-Da Shop’ € 67,33, ‘nieuwe installatiedraden Praxis’ € 38,04, ‘muurverf Gamma’ € 27,99 en ‘muurverf Praxis’ €77,05;
  • vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de materiële en de gehele immateriële schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 60a, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
poging tot moord;
2.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

in meerdaadse samenloop gepleegd.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
 een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, bestaande uit:
o
Een contactverbod voor de duur van 5 jaren subsidiair 1 week hechtenis per overtreding van dit verbod.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster [slachtoffer] , beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beslissing naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 6.653,76, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 68 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.653,76 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 6.653,76, bestaande uit € 1.653,76 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene]
Ten aanzien van feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [betrokkene] , van een bedrag van € 11.418,51, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 92 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [betrokkene] , van een bedrag van € 11.418,51, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. van Roosmalen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 24 februari 2023.